| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Algemene schets van de Franse geest.
Julius Caesar en andere oude historieschrijvers hebben ons een aantal karaktertrekken van de Galliërs meegedeeld. Zij schilderen hen als ‘veranderlik in hun besluiten’, en ‘verzot op omwentelingen’, zegt dat zij afgaande op valse geruchten zich laten meeslepen tot daden die zij vervolgens betreuren; noemt hen ‘ontmoedigd door de eerste de beste tegenslag zoals ze door de eerste overwinning in geestdrift zijn geraakt’; ‘belust op avonturen, oprukkend naar Griekenland en Rome uit louter vechtlust’; ‘vrijgevig, gastvrij, openhartig, minzaam, maar lichtzinnig en onstandvastig, ijdel, vervuld van alles wat schittert, fijn van geest en vlug van scherts, dol op verhalen en nieuwtjes, buitengewoon welsprekend en gemakkelik sprekend, en zonder moeite te vangen door woorden.’
Het is zeker dat men van dit, door vijanden gemaakte portret enkele trekken terugvindt in het tegenwoordige Franse karakter. De Fransman behoort, volgens Fouillée, tot het sanguinies-nerveuse emotionele type. Dit type heeft een aangeboren lust voor aangename prikkels, een natuurlike afkeer van alle pijnlike, onaangenaam stemmende indrukken. Vandaar bij de Galliërs, evenals bij de tegenwoordige Fransman, de neiging tot vermaak en vreugde in allerlei vorm. Hij bezit voorts een grote
| |
| |
vlugheid van geest, die gemakkelik begrijpt en opneemt, en die daardoor dikwels te snel het geheel ziet zonder de biezonderheden onderzocht te hebben, hetgeen licht de indruk wekt van oppervlakkigheid. Die vlugheid van geest duldt niet het duistere, het oneenvoudige, maar streeft naar helderheid en orde, twee eigenschappen die we in de Franse stijl terugvinden.
Zijn temperament brengt de Fransman tot geestdrift, tot opwinding onder de invloed van een grote gebeurtenis, een groots idee. In de Revue bleue (23-20 mai 1916) zegt Paul Flat in zijn Souvenirs de la Vie universitaire: ‘Daar de geest van Frankrijk bij uitstek impulsief is, heeft het altijd in gewichtige en moeilike omstandigheden de kracht van geestelike drijfveren getoond, waardoor het wist te ontkomen aan de omknelling van de vijand.’
Wat de veranderlikheid van het Franse volkskarakter betreft, de talrijke revoluties in een tachtigtal jaren zouden er op kunnen wijzen dat die trek is blijven voortbestaan, maar daar staat tegenover dat de Capetingers acht eeuwen lang in Frankrijk hebben geregeerd, dat het Eerste Keizerrijk veel van het Ancien Régime hersteld heeft onder een andere naam, dat het Tweede Keizerrijk in tal van opzichten, ekonomies b.v., een voortzetting is geweest van de regering van Louis Philippe, dat de impulsieve grillige Fransen nu reeds drie jaren lang met taaie volharding worstelen tegen hun vijand.
‘Plus ça change, plus ça reste la même chose’, zegt de Fransman ironies-skepties. Gedurende de Derde Republiek zijn er heel wat ministeries gebuiteld, maar noemenswaarde verandering in de wijze waarop Frankrijk geregeerd werd, bracht zo'n buiteling gewoonlik niet mee. Daarbij mag niet vergeten worden dat de psyche van Parijs, waar
| |
| |
meestal de verstoringen beginnen, niet altijd overeenkomt met die van het overige Frankrijk.
Dat de zucht naar verandering niet zo groot kan zijn, bewijst ook het feit dat in kunst en literatuur van nù zo veel trekken van vroeger worden aangetroffen, dat de geest die denkers van eeuwen geleden bezielde, overeenkomt met de geest die denkers tans bezielt, dat oude Franse kunst van de zeventiende eeuw door de eenvoudige Fransman van deze tijd beter wordt begrepen en meer wordt gewaardeerd dan moderne buitenlandse kunst. Romain Roland zegt daarvan in Dans la Maison: ‘L'étrange peuple! Chacun le dit inconstant; et rien ne change, en lui. Les yeux avertis d'Olivier retrouvaient dans la statuaire gothique tous les types des provinces d'aujourd'hui; de même que dans les crayons des Clouet et des Dumoustier, les figures fatiguées et ironiques des mondains et des intellectuels; ou dans les Lenain, l'esprit et les yeux clairs des ouvriers et des paysans d'Ile-de-France ou de Picardie. C'était aussi la pensée d'autrefois qui circulait à travers les consciences d'aujourd'hui. L'esprit de Pascal était vivant, non seulement chez l'élite raisonneuse et religieuse, mais chez d'obscurs bourgeois, ou chez les syndicalistes révolutionnaires. L'art de Corneille et de Racine était vivant pour le peuple, plus encore que pour l'élite, car il était moins pénétré d'influences étrangères; un petit employé de Paris se sentait plus près d'une tragédie du temps du roi Louis XIV que d'un roman de Tolstoï ou d'un drame d'Ibsen. Les chants du moyen âge, le vieux Tristan français, avaient plus de parenté avec les Français modernes, que le Tristan de Wagner. Les fleurs de la pensée, qui, depuis le XIIe siècle, ne cessaient de s'épanouir dans le parterre français, si diverses qu'elles fussent,
| |
| |
étaient toutes parentes entre elles, toutes différentes de tout ce qui les entourait.’
Een tweede trek die opvalt in het Franse karakter, is de opgewektheid; geen uitbundige vrolikheid, maar een voortdurende, met lichte spot gemengde goedgehumeurdheid, die vaak met skepticisme of zelfs met cynisme gepaard gaat. Ook gedurende de ernstigste diskussies bedwingt een Fransman een glimlach niet.
Die levendigheid en opgewektheid zijn niet overal aanwezig bij het Franse volk. De Parijzenaars en de bewoners van het Zuiden bezitten ze in hoge mate, maar de Franse boer treft dikwels door zijn ernst, en evenzo de bewoners van Bretagne en die van Lyon. In de letterkunde van Frankrijk zijn de werken waarin ‘l'esprit gaulois’ triumfeert, niet de voornaamste. De meesterwerken zijn van ernstige aard: de epiese poëzie van de Middeleeuwen, de poëzie van de Renaissance, de treurspelen van Corneille en Racine, de Pensées van Pascal, de preken van Bossuet, het gehele werk van Jean-Jacques Rousseau, dat van de grote romantiese dichters: Lamartine, Vigny, de grote realisten: Balzac, Flaubert, Zola.... Wat 'n ernst, en dikwels wat 'n somberheid bij die schrijvers!
De Fransen zijn ‘gezellig’, maatschappelik. Die eigenschap staat misschien in verband met hun temperament, dat uitstralend en mededeelzaam is, en door aktie reaktie verwekt.
De waarde die de Fransman aan het oordeel-vanallen hecht, brengt gevaren mee. Ze kan voeren tot een aanbidding van algemeen-aanvaarde, doch zinloze gebruiken en regels, ook op 't gebied van kunst en literatuur. Men denke aan de angstvalligheid waarmede eeuwen lang aan versifikatie-voorschriften is vastgehouden: die betreffende de ‘e muet’ en de hiaat b.v., of aan andere voor het
| |
| |
toneel: de eenheden van tijd en plaats, het gebod: geen tragedie mag in proza geschreven zijn of gemeenzame woorden bevatten.
De Fransen zijn humaan. Zij houden zich bij voorkeur bezig met alles wat des mensen is, bestuderen het liefst de menselike hartstochten, en tonen daarbij een groot begrip van het menselik karakter, een ruime vergevensgezindheid, een waarachtig medegevoel met de lijdende medemens, een vurig streven naar gerechtigheid. Het is wederom een eigenschap die ook voortdurend treft in de Franse letterkunde, gelijk een andere: het idealisme, het strijden voor een idee, een hoog-geestelike of hoog-morele leuze. Zo'n idee was eenmaal de bevrijding van het Heilige Graf; het is tans: de Oorlog tegen de Oorlog, tegen het Militarisme.
Hoe veel humanitaire bewegingen zijn er niet van Frankrijk uitgegaan of hebben in Frankrijk weerklank gevonden! La Fayette ging in 1777 de Amerikanen helpen bij hun vrijheidsoorlog. De haveloos geklede soldaten van de jonge Franse republiek stortten zich over Europa, om het vrijheid, gelijkheid en broederschap te brengen. Franse dichters bezongen de opstanden van Griekenland en Polen. Franse staatslieden en geleerden hebben er aan medegewerkt Italië te bevrijden van het Oostenrijkse juk. Franse soldaten hebben hun bloed vergoten te Navarino, Magenta, Solferino, voor de bevrijding van andere volken.
Hiermede in verband staat een traditionele trek, die we door de gehele geschiedenis van Frankrijk aantreffen: de ‘panache,’ eigenlik de ‘pluimbos’, de poëtiese versiering van de uitrusting van de Ridder. In figuurlike zin het symbool van de eigenschappen van de volmaakte ridder zonder vrees of blaam. Het is een mengeling van dapperheid en overmoed, hoofsheid en grootmoedigheid. De Franse
| |
| |
edelen toonden de ‘panache’ in de Gulden sporenslag bij Kortrijk, toen ze alleen, de hulp van het voetvolk versmadend, voorwaarts stormden en in de hinderlaag vielen hun door de Vlamingen gelegd. En reeds enige eeuwen vroeger liet de dichter van de Chanson de Roland zijn held die ‘panache’ bezitten. Roland weigert te Roncevaux tijdig om hulp te roepen. Zijn overmoed is de oorzaak van zijn dood. De ‘panache’ vindt ge bij de Ridders van de Tafelronde; bij Bayard, ‘le chevalier sans peur et sans reproche’, die te Napels een brug geheel alleen tegen 200 Spanjaarden verdedigde; in 't gedrag van Henri IV in de slag bij Ivry, toen men hem aanspoorde te wijken voor de overmacht en hij weigerde, bevelend de witte pluimbos op zijn helm te volgen: ‘Vous le trouverez toujours au chemin de l'honneur et de la gloire’; in 't woord van de graaf d'Auteroche bij de slag van Fontenoy: ‘Messieurs les Anglais, tirez les premiers’, een ridderlike uitnodiging, die de Fransen duur te staan kwam, want velen van hen sneuvelden door het eerste salvo der Engelsen. Toen de oorlog uitbrak in 1914 kwamen de leerlingen van Saint-Cyr bijeen die juist officier waren geworden en zwoeren in 't vuur te gaan met witte handschoenen en met hun pluim op de shako, en nooit een schuilplaats te zoeken. Zij wilden ten strijd gaan als naar een feest. Zij hielden hun eed en werden bijna allen gedood. Het was wederom de ‘panache’ de ‘beau geste’, die ditmaal verschrikkelike gevolgen had. De zuiverste vertegenwoordiger van de ‘panache’ in de moderne Franse letterkunde is Cyrano de Bergerac, aan wie Rostand al de eigenschappen gaf die ik hierboven beschreef, en die bij zijn dood er trots op is, die ‘panache’ zonder één plooi, zonder één vlek, te kunnen tonen aan God.
De ‘panache’ is gedeeltelik een uitvloeisel van de kultus van de Eer, die reeds in de Franse middel- | |
| |
eeuwen bestaat. De figuur van de Ridder, de ‘Chevalier’ met zijn deugden van Eer, Trouw en Hoofsheid is in Frankrijk ontstaan.
Een andere eigenschap van de Franse geest is het intellektualisme, de verstandelikheid. De Fransen zijn niet vóóral van nature mystiek, sentimenteel of rijk aan fantazie. Wat praktiese geest betreft doen ze onder voor de Angelsaksers, maar ze munten uit in logies denken. Hun verbeelding is logies en kombinerend. De ‘Raison’ is een godin die niet alleen aanbeden is door de eeuw van Boileau en die van Voltaire. De Fransen zijn van nature redeneerders en rationalisten, en de invloed van de romeinse kultuur heeft steeds die neiging bij hen versterkt. Zij hebben de abstrakte Idee lief. Stuart Mill zegt van Auguste Comte: ‘Hij schakelt zo goed zijn argumenten aaneen dat men genoodzaakt is als bewezen waarheid het volmaakte verband en de logiese samenhang van zijn systeem te nemen. Dit vermogen van te systematiseren, een grondstelling te voeren tot haar verste konsekwenties, de helderheid van uiteenzetting die ermee gepaard gaat, schijnen mij de meest kenmerkende eigenschappen van alle goede Franse schrijvers. Die eigenschappen staan ook in verband met hun meest opvallend gebrek, dat m.i. dit is: zij zijn zo voldaan over de helderheid waarmede hun konkluzies voortvloeien uit de stellingen vanwaar ze uitgaan, dat zij er zich niet mee ophouden die konkluzies te toetsen aan de werkelikheid der feiten.’
Bij dat talent van te redeneren, de ‘redenen’ aan een te schakelen tot een keten, bij die kunst der dialektiek, bezit de Fransman de gave van te ‘vinden’, te ‘raden.’ Hij is in hoge mate vernuftig. Het bezit van die beide eigenschappen: logika en vernuft, maakt dat de Fransman uitblinkt in de mathematiese wetenschappen. Descartes, Pascal,
| |
| |
Poincaré, waren strenge wiskundigen en fijnzinnige denkers tegelijk. De Fransman speelt gaarne met ideeën, verbindt ze, ontbindt ze, doet ze beurtelings kontrasteren en harmoniëren. In dat vernuftig en geestig spel met ideeën toont hij zijn ‘esprit’, zo verschillend van germaanse of britse humor. De ondeugende ‘esprit’ heeft een verstandelike, een ‘gezellige’ kant, die de meer individuele humor mist.
De logika vindt ge ook in de bouw van de toneelstukken der grote Franse dramaturgen, niet alleen van 't gehele stuk, maar van elk bedrijf, elk toneel. Het karakter van de hoofdpersoon is nooit wordend, evoluerend; het is vast omlijnd, evenals het dramaties konflikt, dat van alle zijden wordt bekeken en besproken. Dikwels is het onderwerp een probleem, de ‘scène’ een hartstochtelike bespreking van dit probleem. Het geval vliegt heen en weer in de dialoog als een bal waarvan de beide helften verschillend gekleurd zijn, en waarvan beurtelings dan dèze dan diè zijde de blik van de toeschouwer treft.
Nisard zegt in het eerste deel van zijn Histoire de la littérature française, vrucht van kollege's van 1834-'44 gegeven aan de ‘Ecole normale’: ‘En faisant le portrait de l'esprit français, j'ai presque fait le portrait de la raison elle-même. Cette tendance pratique, cette prédominance de la discipline sur la liberté, ce devoir imposé à l'écrivain d'être l'organe de la pensée générale, cette subordination de l'individu à tout le monde, qu'est-ce autre chose que la raison?’ En even verder: ‘Notre littérature est comme l'image vivante de ce gouvernement de toutes les facultés par la raison. On y voit l'homme tout entier, son imagination, ses sens, sa raison - car, où l'une de ces choses manque, il n'y a point de vie: - mais c'est la raison qui gouverne.’
't Is de vijand van de romantiek die hier spreekt,
| |
| |
de man die geen Franse geest erkent dan bij de uitsluitend klassieke schrijvers van ongeveer 1630 tot 1680, en die de Franse letterkunde daarvóór enkel voorbereiding en daarnà louter misvorming, ontaarding vindt, voor wie de letterkunde slechts bestaat in de uitdrukking van enkele algemene denkbeelden, toegankelik voor de gehele mensheid.
De romantiek heeft de Franse literatuur bevrijd van de tyrannie van de ‘raison’, en aan het individualistiese, de persoonlike fantazie recht laten wedervaren.
Velen vóór Jean-Jacques Rousseau hadden reeds de rechten van het gemoed verkondigd, de terugkeer tot de Natuur gepredikt, maar Jean-Jacques is 't geweest die het eerst door zijn laaiende geestdrift, als een fakkel warende door eigen en vreemd land, overal de schroeiende gemoederen tot ontvlammen bracht.
Het verdorrende en verkillende rationalisme had moedeloosheid gewekt, noodzakelik gevolg van eeuwig kritiseren en afbreken zonder opbouwen, de voze maatschappij leek onherstelbaar ziek, - geen uitkomst scheen denkbaar voor de mens aan wie men verboden had te geloven en die geloven wilde, - maar daar verschijnt iemand die op onweerstaanbare meeslepende wijze het geneesmiddel aanwijst dat de kranke maatschappij en het kranke individu genezen zal. Hij toont de louterende werking van de onbedorven, door goddelike adem bezielde natuur, de rechten van het gemoed, dat louter natuur is; hij wil dat men geloven zal in de Almacht, zich openbarend in 's mensen gemoed en daarbuiten; regelrecht gaat hij in tegen de wereldse materialistiese encyclopedisten. En verrukt, bedwelmd door die tovertaal, gaat de tijdgenoot weer dwepen en geloven; het gevoel verdringt het verstand: de romantiek is geboren. De mens komt wederom met zijn
| |
| |
gemoed te staan tegenover de natuur en de liefde, en laat die zonder ironie, zonder twijfel, op zich inwerken.
Arme romantiek! Ze moet nog telkens felle aanvalen doorstaan, zó sterk is de traditionele zucht naar Rede en Orde in de Franse geest. Een tiental jaren geleden nog schreef Pierre Lasserre een heftig requisitoire tegen Rousseau, die ‘rhéteur despotique’, en zijn geestelike nakomelingen. Onbarmhartig geselt Lasserre de romantiese beweging, die ontwrichting van de menselike natuur, ‘une révolution dans l'économie de la nature humaine civilisée.’ Men heeft de kriticus, die de romantiek als ‘wanorde’ veroordeelde, gevraagd wat voor hem dan wel ‘orde’ betekende, en in de voorrede van een nieuwe druk van zijn werk - Le Romantisme français - geeft hij de gevraagde definitie.
Aristoteles en alle klassieke filozofen kennen de orde, zegt hij, die de gevoeligheid aan het intellekt, de verbeelding aan de rede, de affektieve en spontane vermogens aan het reflexieve vermogen ondergeschikt maakt. Die hiërarchiese orde is de conditio sine qua non voor juistheid in de ideeën, gepastheid en adel in de hartstochten. De romantiek is omverwerping van die hiërarchie, overheersing van intellekt en rede door gevoeligheid en verbeelding.
Gij ziet dat Lasserre eigenlik precies hetzelfde zegt als Désiré Nisard.
Met zijn ideaal van verstandelike orde voor ogen, valt Lasserre de romantiek aan, en hakt onbarmhartig in op groten en kleinen; een dankbare bezigheid, want ziet hij niet overal de vijandige zwakheden: onevenwichtigheid, onzekerheid, vaag gedroom, overgevoeligheid, dweepzucht, hyperindividualisme, ziekelikheid?.... Maar, als we zijn boek sluiten, vol waardering voor zulk een scherpzinnige dialektiek, dan nemen we de werken der smadelik getrof- | |
| |
fenen zelf ter hand; we lezen de diep-menselike ontroerende zangen van Musset, ‘qui sont de purs sanglots’; we laten ons bedwelmen door de beeldenroes van Hugo; we vergeten de realiteit bij het kleurige prozagedicht van Michelet, dat de geschiedenis van Frankrijk heet.... en de heer Pierre Lasserre bestaat niet meer voor ons. Zó valt alle dialektiek - hoe vernuftig ook - wèg bij de heerlikheid van de kunst.
Nu is er - malgré Lasserre - in de gehele geestelike beweging van onze tijd een neiging waar te nemen om de belangrijkheid van het Verstand te verkleinen, en daarentegen een hogere waarde toe te kennen aan andere delen van ons geestelik wezen, en daaruit allerlei wat onverklaarbaar scheen te verklaren. Onderbewustheid, Intuitie, Gevoel, ziedaar de begrippen waarmede de almacht van het Verstand wordt bestreden.
De filozofie van Bergson, de dichtkunst der zogenaamde symbolisten, de muziek van Ravel en Debussy, zijn merkwaardige uitingen van de geestesgesteldheid die ik noemde. Onvoorwaardelik mogen we dus de bewering dat de Franse geest intellektualisties is, geenszins aanvaarden.
In de volgende hoofdstukken zal getracht worden enkele van de in dit hoofdstuk genoemde eigenschappen van de Franse geest terug te vinden in Frankrijks letterkunde.
|
|