| |
| |
| |
A Émile Boulan,
en toute amitié.
Piet Valkhoff.
Hilversum, le 6 septembre 1917.
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
Eenheid van volk, eenheid van geest.
Bestaat er een Franse geest? Een geest die door bepaalde eigenschappen kan worden aangewezen, een geest die zich openbaart in de geschiedenis, de godsdienst, de kunst van het Franse volk?
Wij menen van ja. Inderdaad vinden we, door de eeuwen heen, een zeker aantal geestestrekken telkens terug, tot op deze dag, en die geestestrekken zijn belangrijk en kenmerkend genoeg dat we het geheel ervan het Franse karakter, de Franse geest, mogen noemen.
Uit de eenheid van 't Franse volk, voor zover de samenstelling ervan betreft, is die eenheid van geest zeker niet voortgekomen. Er is geen sprake van een Frans ras. Verschillende rassen hebben bijgedragen tot de vorming van het Franse volk.
De oudste bewoners van Frankrijk behoorden tot een bruinharig en langschedelig volk, van het ‘middellandse’ ras, verwant met de Iberiërs; later kwamen langs de Alpenketen de Liguriërs, een volk van kleine gestalte, met korte schedel en bruin haar. Langs dezelfde weg kwamen de Kelten. Al die volken waren waarschijnlik van Aziatiese oorsprong. In het ijzeren tijdperk komen er veroveraars uit het Noorden, groot en blond, met lange schedel: de Galliërs. Zij vormden, door zich te mengen met Ibero-Liguriërs en Kelten, het Galliese
| |
| |
volk, dat Caesar vond bij zijn veroveringstocht. Later kwamen nieuwe Germaanse invallen, Frankiese en Normandiese, het forse blonde element versterken. De zuivere Kelten werden teruggedrongen tot in Bretagne, Auvergne, het Plateau central, de Cévennes en de Alpen.
Zo komt het dat in Frankrijk allerlei typen verspreid zijn. In het Noorden, het Oosten en het Noordwesten het grote blonde type met lichte ogen en lange schedel, afstammelingen van Belgen, Franken, Noormannen. In de departementen van het Zuiden en het Westen, het bruine of kastanjebruine type, van gemiddelde of kleine gestalte, sommige breedgeschedeld, afstammelingen van Kelten en Liguriërs, andere langschedelig, afstammelingen van de Iberiërs. Natuurlik vinden we, tengevolge van vermenging, overal blonde typen tussen bruine, en omgekeerd. Vermenging, kruising heeft er door de eeuwen voortdurend plaats gehad, zodat het zeer waarschijnlik is dat er bij veel Fransen van nù iets in 't bloed aanwezig is van de drie grote europese rassen: het middellandse, het alpijnse of keltiese, en het teutoonse.
Een ethnografiese eenheid vormt Frankrijk dus niet. Meer eenheid is er in de taal waar te nemen. De Fransen spreken een romaanse of nieuw-latijnse taal, evenals Italianen, Spanjaarden, Portugezen en Roemeniërs. Volkomen eenheid is er weer niet. De Vlamingen in het Noorden spreken een Nederlands dialekt; Bretagne, dat eerst 't Latijn als taal had aangenomen gelijk 't overige deel van Gallië, werd opnieuw gekeltiseerd in de vijfde eeuw door invallen uit Cornwalles, en het ‘bas-breton’ wijkt slechts langzaam voor 't Frans. De Basken, aan de westkant van de Pyreneeën, spreken nog steeds hun geheimzinnige taal: Euskara of Euskaldunac. De dialekten van Nizza en Corsica staan
| |
| |
dichter bij het Italiaans dan bij het Frans van Noord-Frankrijk. Het Catalaans, dat in de Oost-Pyreneeën gesproken wordt, zowel als in industrieel Noord-Spanje, is nader verwant met het Provençaals dan met het Castiliaans. Zeer belangrijk is vooral het feit dat het Frans bestaat uit een noordelike en een zuidelike taal: de ‘langue d'oïl’ en de ‘langue d'oc’, 't ‘francien’ en 't ‘provençal.’ De vage grenslijn gaat van de Gironde tot bij Bern in Zwitserland over Angoulême, Montmorillon, Montluçon, Lyon en de toppen van de Jura.
Het is aan politieke oorzaken toe te schrijven dat het ‘francien’, het dialekt van Isle-de-France, waarin Parijs lag, de overwinning heeft behaald op 't Provençaals, en de algemeen-beschaafde taal van Frankrijk is geworden.
Zeer zeker heeft ook de verbreiding van die algemeen-beschaafde taal, waarin redenaars, denkers, dichters hun gedachten uitten, die ook de taal van de hofkringen was, bijgedragen tot 't vormen van een eenheid van geest, maar gelijkheid van taal alléén is niet in staat eenheid van gevoelens en ideeën te scheppen. Evenmin is dat 't geval met de ligging, de vorm, het klimaat. Wel zijn 't faktoren geweest bij de vorming van een Frans karakter. Het over 't algemeen gematigde klimaat moest 't sanguinies-nerveuse temperament van de Fransman begunstigen, en de variëteiten in 't klimaat van de ‘galliese zeshoek’ werken samen tot een gelukkig evenwicht: de bretonse vochtigheid en de ruwheid der Ardennen staan tegenover de zonnige droogte van Provence. Frankrijk ondergaat de invloed van een nevelige zee en een zee vol licht, van de berglucht en de lucht der vlakten. De drie grote bekkens, die van Parijs, Bordeaux en Lyon, zo zeer verscheiden, staan op natuurlike wijze met elkaar in verbinding.
| |
| |
Al deze faktoren hebben zeker het tot-standkomen van een geestelike eenheid van het Franse volk bevorderd, maar de tijd is voorbij dat men aan geografiese en klimatologiese invloeden een beslissende invloed op het geestelik leven toeschreef. We geloven niet meer met Montesquieu dat warmte noodzakelik lafheid en wreedheid veroorzaakt, dat een gematigd klimaat onstandvastigheid kweekt. Heeft de temperatuur, die voor beide dezelfde is, èn Grieken èn Hottentotten gemaakt? We geloven evenmin met Taine dat de hollandse luchten de hollandse zeventiende-eeuwse school hebben voortgebracht, nòch dat een La Fontaine niet somber of uitbundig was, omdat de natuur van Champagne somberheid en uitbundigheid mist.
Veel eerder geloven we dat andere oorzaken er toe hebben bijgedragen eigenschappen die reeds bij de oude Galliërs aanwezig waren, en andere, die de Romeinse beschaving had medegebracht, in stand te houden of te versterken. De voornaamste oorzaak dunkt mij wat ik zou willen noemen ‘de Franse traditie’, het voortbestaan door de eeuwen heen van één Frankrijk. Twintig eeuwen geleden heette Frankrijk Gallië, maar reeds toen had het een eenheid van fyziek en geestelik leven. De grenzen waren ongeveer dezelfde; voorvaderen van de tegenwoordige Fransen bewoonden het. Het was reeds één groot gezin, waarvan de leden dezelfde gebruiken hadden, verwante talen spraken, en - indien nodig - aan dezelfde hoofden gehoorzaamden. En toèn reeds had dat gezin een gemeenschappelik verleden, waarvan de dichters de goddelike of roemvolle daden verheerlikten. En die dichters spraken ook van grote daden die nog zouden volbracht worden, van onsterflike roem die geoogst moest worden. Reeds was ‘Gallië’ voor de leden van het Galliese gezin als de naam van een goddelike vorstin,
| |
| |
tegelijk bòven allen en in allen levende. Sinds werd het onderworpen door de Romeinen, verminkt door de Barbaren, maar het bleef, zelfs in zijn afhankelikheid, een morele individualiteit behouden, en Lyon, de hoofdstad, met zijn jaarmarkten, zijn volksvergaderingen, zijn paleizen en zijn tempels, was 't warm-kloppende hart van 't Galliese lichaam. En ook later, na de val van 't Romeinse Keizerrijk, bleef de eenheidsgedachte leven. Als aardrijkskundige uitdrukking bleef Gallië voortbestaan, en Clovis, Clotarius, Dagobert, Pepijn en zijn erfgenamen hebben beurtelings gewenst dat hun koninkrijk zou samenvallen met Gallië. Ook geestelike gemeenschappelike gevoelens bleven er bij de Galliërs: eerbied en liefde voor de Kristelike Kerk, de erfgename van het Keizerrijk. Boven de broze en tijdelike groeperingen die Aquitanië, Bourgondië, Neustrië en Austrasië heetten, verhief zich de Kerk van Gallië, met haar hoofden, koncilieën, heiligen. Zij had haar biezondere geest, zij had haar biezondere heiligen, en haar schitterende zielehaard was Tours, met 't graf van Sint Martinus.
En toen 't koningschap sterk genoeg was om zijn wil door te zetten, waren er allerlei krachten die het steunden bij zijn eenheidswerk, krachten van het Galliese en Romeinse verleden.
In de elfde eeuw verschijnt ‘Frankrijk’ reeds als naam, als beeld, als moederlike godheid bij dichters en schrijvers. De Chanson de Roland bewijst 't. Waarom wil Roland niet verraden, niet vluchten, niet bang zijn? Omdat hij Frankrijk niet wil onteren. Zijn eer vereenzelvigt hij met die van Frankrijk, zijn ziel met die van zijn ‘douce France.’
En van de Chanson de Roland af tot op deze dag is ‘la France’ voor zijn bewoners gebleven het gepersonifieerde ideaal van Rechtvaardigheid en
| |
| |
Schoonheid, dat de hoogste offers eist, die volgaarne worden gebracht.
Als 't nauwkeurig bepaalde en angstig verbeide ogenblik nadert dat kapitein Augustin Cochin met zijn mannen de vijandelike loopgraven moet gaan bestormen, weet hij niets te zeggen dan: ‘Les petits gas, c'est pour la France!’, de mooiste redevoering, volgens hemzelf, die hij ooit houden zal. (Le Correspondant van 10 Nov. 1916).
Ongetwijfeld heeft dat eeuwendurende onverzwakbare gevoel van kinderen ener aanbeden Moeder te zijn, het idealisme levendig gehouden, dat de geschiedenis van Frankrijk als een fonkelende rivier doorgolft.
Er zijn in Frankrijks geestelik leven verscheidene trekken aan te wijzen, die we de eeuwen door telkens terugvinden. Zou de bestendigheid van die trekken niet, meer dan door klimaat en ligging, zijn bevorderd door de eeuwenoude traditie van het ‘douce France’, waarover wij spraken? Want we mogen niet vergeten dat er in het karakter van een volk, even als in dat van een individu, een staties zowel als een dynamies gedeelte is. Het individu wordt geboren met zekere overgeërfde eigenschappen, en van zijn omgeving zal het afhangen hoe die eigenschappen zich ontwikkelen. De maatschappij, zijn omgang met zijn medemensen, zal een belangrijke invloed op hem kunnen hebben. En omgekeerd zal het individu zijn invloed laten gelden op zijn omgeving. Er heeft wisselwerking plaats.
Als we het Franse karakter door de eeuwen heen beschouwen, zien we dat ras en klimaat het aangeboren eigenschappen geven, die in zekere mate voortduren, maar dat er ook dynamiese faktoren zijn: de ontmoeting met andere rassen, strijd en vermenging, en vooral het sociale leven, in de uit- | |
| |
gebreidste zin: ekonomies, geestelik, zedelik, estheties.
De geschiedenis van het Franse volk is tegelijk de geschiedenis van zijn karakter, en daarom kan niet genoeg de nadruk worden gelegd op de veredelende invloed van de ‘Franse traditie.’
Zó beschouwd worden het volkskarakter en de volksgeest beïnvloed door allerlei belangrijke ekonomiese, maar ook door geestelike bewegingen: door de Kerstening, door de Kruistochten, door de Hervorming, door het Koningschap van Lodewijk XIV en door de Franse Revolutie, en zo wordt ook elke individuele belangrijke daad van betekenis voor de psyche van het volk.
De Roland vereenzelvigt de schande van de enkeling met die van het vaderland, en leert dat er geen groter ondeugd dan ‘liegen’ is. Ziedaar reeds het idealisme van een dichter, van een enkeling. Maar indien die zucht naar het hogere, naar zelfveredeling, zich uitend in zelfvergeten en zelfopoffering, duizende malen teruggevonden wordt in de geschiedenis van Frankrijk, indien diezelfde zucht ademt in Frankrijks letterkunde, mag dan niet tweeërlei gekonstateerd worden:
1o. dat die drang behoort tot het Franse karakter? 2o. dat het idealisme van daden en geschriften er toe heeft meegewerkt die drang zijn blijvende aard te verlenen?
Er zijn in Frankrijk provincies, die eigenaardige karaktertrekken vertonen: Bretagne, Provence, Berry, Auvergne, Normandië, Bourgogne, maar er is evenzeer een algemene Franse geest.
We kunnen die geest alleen bepalen door, niet alleen van de levenden, maar vóóral ook van de doden, de geestesuitingen te zoeken, in de geschiedenis, de godsdienst, de letterkunde, de beeldende kunsten, de taal.
| |
| |
Van elke geestestrek die we, door de eeuwen heen, in al die uitingen telkens terugvinden, mogen we zeggen dat hij behoort tot het algemene karakter van het Franse volk, en dat karakter schijnt ons op die wijze te bepalen.
In de volgende bladzijden zal getracht worden, na een schildering van de ziel van enkele provincies, een beeld te geven van 't algemene karakter, de algemene geest van Frankrijk, zoals die zich uitspreekt in zijn letterkunde.
|
|