Haarlemsche mei-bloempjes. Derde offer aen de vreughd-lievende nymphjes
(1649)–Jan Jansz. van Asten, Isaak A. van Vaerlen– AuteursrechtvrijTot volle vernoegingh van haare nieu-keurighe lusjes, op't naust ghezocht uyt het voorighe Brein-hoff
Stemme: Tweede Carileen.KOmt al die in wetenschap,
Door veel moeyt bereyckt de hooghste trap,
't Wijl u werck // yder een konst in merck,
Dat u rom lustigh door de heele Werelt brom:
Toont u vernuft, soeckt en sust, Ploeght en dust
Staegh met vlijt // tot den Adem u ontglijt;
| |
[pagina 138]
| |
Nog ist niet // als ment ziet // tegen iet
Ook hoe sleght, dat Godt hier konstig heeft verreght.
2 O verwonderlijke saak,
't Welk debat het kloekste breyn nog spraak,
Dat geraakt // op-getoyt en volmaakt
Door de Heer, konstig in ses dagen min nog meer,
En 't saam geset // juyst en net // sonder let
't Wijt gespan // daar zijn ruyme loop doen kan
't Groote light, voort gesight, met dit stight,
Daar het krielt ende bloeyt van algerhandt gezielt.
3 Wonder, wonder schettert uyt!
Godt ter eer, met keelen Herp en Fluyt;
Looft den Heer, geeft hem Lof, prijs en Eer,
Dat zijn handt, soo veel dingen brengt in goede stant:
Die wel bequaam, al te saam, elk haar naam
Noemen wou, 't leven hem te kort zijn sou;
Geen gedaght, sal die maght, en die kraght
Wel verstaan, om na waarde wel te mercken aan
4 Wijk, wijk, buyghje, voor hem neer,
Schoonje trotst en snurckt nog soo seer
| |
[pagina 139]
| |
Op u verstant, rare konst, dat in 't lant
Niet een Man u geleertheydt gansch niet halen kan:
Staat vry verstomt, daar j[y] op romt, en mee bromt,
Heeft zijn maght maar alleen in u gew[r]aght?
Dus daar of, geeft hem lof, ghy hebt stof,
Die 't al geeft, bellik hy daar ook lof voor heeft.
B.T. |
|