Haarlemsche mei-bloempjes. Derde offer aen de vreughd-lievende nymphjes
(1649)–Jan Jansz. van Asten, Isaak A. van Vaerlen– AuteursrechtvrijTot volle vernoegingh van haare nieu-keurighe lusjes, op't naust ghezocht uyt het voorighe Brein-hoff
Toon: Repica va las Campanillas.OP-gehoopte, my, traantjes zonder tal,
Ten oog, uytbarsten, door het ongeval,
Ten oog, uytbarsten, door het ongeval,
| |
[pagina 133]
| |
De tegenspoeden, mijn zinnen, verwinnen,
En overromp'len, met deirlik geschal,
En overromp'len
En overromp'len, met deirlik geschal.
2 O Lucella! pronk aller Maagden-stoet,
Bandt gy de Minne nu uyt u gemoed?
Bandt gy de Minne nu uyt u gemoed?
Gy die altijd hebt, voor dezen, bewezen,
U Dienstb're Slaave wederliefdenis zoet,
U Dienstb're Slaave,
U Dienstb're Slaave wederliefdens zoet.
3 Ach wat vreugde! was 't voor mijn hete smert
Doen gy verligt, mijn verliefde hert,
Doen gy verligt, mijn verliefde hert,
Als ik mocht laaven, mijn lussjes, door kusjes
Mijn grage Lipjes, vast, aan d'uw', verwert
Mijn grage Lipjes,
Mijn grage Lipjes, vast, aan d'uw', verwert.
4 Maar verstooten, van deze zoetigheit
In duizend kwalen, uwen Minnaar, leit,
| |
[pagina 134]
| |
In duysendkwalen, uwen Minnaar, leit;
Want daar gy eertijdts my placht, te verachten,
Met zoet verlangen, op gezette tijd,
Met zoet verlangen,
Met zoet verlangen, op gezette tijd.
5 Soo verandert is, dat de hete gloet
Van Minne-vlammen, daar mijn rif in wroet,
Van Minne-vlammen, daar mijn rif in wroet
Noch bange klagten, en smeecken, kan breecken,
U yzig hert, en diamants gemoed,
U yzig hertje,
U yzig hert, en diamants gemoed.
Daalt. |
|