Haarlemsche mei-bloempjes. Derde offer aen de vreughd-lievende nymphjes
(1649)–Jan Jansz. van Asten, Isaak A. van Vaerlen– AuteursrechtvrijTot volle vernoegingh van haare nieu-keurighe lusjes, op't naust ghezocht uyt het voorighe Brein-hoff
[pagina 54]
| |
Stemme: Het daget uyt den Oosten,ICk heb te veel verlooren
Aen u, mijn waerde Vrouw,
Agh! daght ick van te vooren
Dat ick dees quellingh sou
In dees bedroefde tijden
Moeten lijden.
2. Maer laes! wat baet mijn klaghen?
Die ick bemin is heen,
Bedroeft in't Graf ghedragen,
En laet my vol gheween,
Bekommert vol ghedachten,
In veel klachten.
| |
[pagina 55]
| |
3 Het schreyen van mijn Schapen,
Die jongh en teder zijn,
Onthoudt mijn van het slaepen,
Soo dat het Hart vol pijn
Inwendigh deur mijn treuren
Schijnt te scheuren.
4 Nu vind ik my verlaten,
Dien ick veel had vertrout,
Bevind ick dat mijn haten:
Dies mijn het leven rout,
En wens soo meenigh werven
Om te sterven.
5 Gheen Mensch en kan uytspreecken
Mijn overgroot verdriet;
Ick blijf in droefheydt steecken,
En daer is niemandt niet
Die soeckt mijn rou te stelpen,
Of te helpen.
6 Help Hemel! help my sughten,
Verlight mijn droef ghemoet,
| |
[pagina 56]
| |
Tot wien sal ick nu vlughten,
Ick weet gheen raedt soo Godt,
Als Godt mijn droevigh leven
Op te gheven:
J. van Asten. |
|