Haarlemsche mei-bloempjes. Derde offer aen de vreughd-lievende nymphjes
(1649)–Jan Jansz. van Asten, Isaak A. van Vaerlen– AuteursrechtvrijTot volle vernoegingh van haare nieu-keurighe lusjes, op't naust ghezocht uyt het voorighe Brein-hoff
[Folio A6v]
| |
Sonnet.Ghy Nimphjes soet van aert, uyt Sparens stadt gesprooten,
Lieftaligh in 't gekweel, met vreughdelijck gelaet,
In soet gespeel en vreught betoont ghy metter daet
Te minnen het Gesangh, met blijtschap voergooten;
Verblijt hier uwen Geest, wilt u daar niet aan stooten,
Schoon Momus dit ons werck niet heel wel aen en staet,
En van hem onbegeert; 't is ester op sijn maet
Soo vloeyend als Ambroos, en Nectar by de Grooten,
Dees Bloem, heur schoonheydt gloort, gelijck een Rooze straeld.
Ontfanght in danck dan dit Eer-spruytje, als gehaeld,
Gepluckt in Majaas-tijdt, een Bloempje sonder weerga.
Nu Soetertjes vry kweeld, pluckt hier uyt dese spruyt,
Des Mey-bloem, soete geur, en schatert overluyt,
Op dese Lantsche vreught, u ooghen willigh neersla.
V.E.A.: Dienaer. Isaak A: van Vaerlen. |
|