73
Ken Jan Cremer uit den Haag, nooit wat met 'm gehad. Poot? As ze dat zegge, zeg ik altijd: die? Die wijvedief? Wedde om een rooie van niet?
Bij mij lagtie altijd Chessmann te lezen, altijd Chessmann, Dodencel, weet je wel. Altijd zeidie:
‘Ik ga ook nog is een boek schrijven.’
Waren een keer bij een schilderes, ene Lotti, kan dat? op een hoffie in den Haag. Jan had van tevoren gezegd:
‘Opletten. As ik kuch, kaje lachen.’
Dat mens schilderde allemaal mannetjes met zulke (kursivering Vaandrager) snikkels. Begrijp-ie dat nou? Wat is dat toch? Wat moet zo'n mens nou?
Wat las ik? Wat is dat met Jan, over joden. Hij is toch met een jodin getrouwd?
Ik zou'm wel weer is wille ontmoeten. Astie hier is, moet je'm meenemen. Wat doet-ie daar nou? Kandie nog kome hier? Wat hoor ik? Staan ze'm op te wachte?
Die Barry en hij zaten zwaar in de gallemiese. Vaak lamlazerus.
Zoop alles door mekaar: andermans glazen, alles wat-ie zag staan.
In hoe heettut ‘De Sport’ stond geloof ik een rekening van over de ƒ1300.-.
Die andere is volgens mij wel ruig. Kwamen helblond uit Spanje terug. En mense berove, asjut mij vraagt.
‘As je wat te drinke aangebode krijg, moet je zegge: En me gezelschap?’
Dan bestelde-die zo'n (aanwijzing voor de pers) bittergarnituur!
Hij had een hekel an betale.
Dat ateljee... bê je daar welis geweest? Wat een kelerezootje!
Hartstikke vol... dat grote ding, waardie mee voor de televisie was, die gek, dat lagter ook. Waardie een miljoen voor vroeg, mafketel, daar liepe we gewoon over. Gelachen!
Op de Zeedijk heeftie me ze moeder angeweze. Hij dee net oftie der niet kon.