Vraag die al dagen op lippen brandt:
‘Zou'k nie es magge komme spele?’
Lange stilte. Eindelijk, aarzelend:
‘Ja... dat weet ik niet. Zie je, misschien mag ik jongens als jij...’
‘O.’
Begrijpt heel goed, op welke moeilijkheden ze doelt. Door verhalen tegenstelling hoog/laag heel duidelijk...
‘Maar kom, ik moet eens naar huis. Mama zal boos zijn, als ik zo lang wegblijf.’
‘Maggik dan met je meelope naar huis?’
‘O nee.’
Geschrokken. Jongen vraagt niet verder.
‘Nou, dag hoor!’
Die avond, in bed naast drie broertjes: dromen van paleizen, rijtuigen, prinsesjes met bekend gezicht.
Maandagmiddag half vijf. Op weg naar huis, na lange beschrijving van tocht die zij vorige dag maakte met Pa en Ma. Plotseling komt plan op. Draait zich met ruk om, ziet haar nog net hoek om gaan. Rent haar achterna, tot genaderd op ongeveer twintig meter, zich achter voetgangers verbergend. Tien minuten duurt achtervolging. Onaangename gewaarwording: zijn toch allang door sjieke buurt?
Stadsdeel onbekend, vertoont enige overeenkomst met omgeving waar hij woont.
Onverwachts draait ze zich om, voorbijgierende brandweerauto nakijkend. Heeft geen tijd meer om weg te glippen, krijgt hem in oog, zet op lopen.
Achterna: nou moet ik toch haring of kuit hebben!
Slaat eindje verder hoek om, begint luid te gillen:
‘Pappa, pappa! Vieze jongen zit me achterna!’
Uit keldergat komt man naar voren. Ketelpak. Gezicht zwart van kolengruis. Laat kolezak van schouder op straat zakken, gaat voor aanstormende jongen staan, grijpt beet.
Woorden die jongen hoort, niet verwacht van vader. Nog schop onder achterwerk. Man laat los. Jongen zet op lopen, nagejouwd door vertrouwde stem. Zal wel nooit meer verhalen vertellen.
Jongetje op stoep, uitgeput van harde hollen, ervaring rijker.