33
Voor wanbetalende huurders kent hij geen uitstel of mededogen. Hij zet ze doodleuk in de kou op straat. Eelthard onderbewuste, geen kwellende dromen, geen wroeging.
Eerste Kerstnacht verschijnt de geest van wijlen zijn compagnon, die hem in vogelvlucht zijn jeugd laat herbeleven. Ellende, anderen aangebracht. Met kinderlijk berouw en uitpuilende portefeuille op stap. Smijten met geld naar arme Jan-en-alleman. Handen- en mandenvol lekkers, versterkende middelen voor teringlijdsters en schamele pachters. Ongelovigheid slaat om in dankbaarheid.
‘Blijft u eten?’
Hij heeft er op gerekend. Klokken beieren als hij laat opstapt. Ongerepte sneeuw, versleten laarzen, blij.
‘Hart van goud.’
Dat had de teringlijdster niet moeten zeggen. De klokken houden op met beieren. Broodnuchter is het bouwvallige lichaam. Sluw