‘Daar zijn we vast vanaf. Kunnen zo in de verhuiswagen. Die grote, onhandige kisten brengen ze soms weken van tevoren. Je zit er mee opgescheept.’
Regen: geen ideaal verhuisweer.
‘Eerst lopen we het huis van voor tot achter door met de opzichter. Dan krijgen we de sleutel. Dan hebben we nog drie maanden om fouten te rapporteren. Kom je na die tijd nog met klachten, reparaties zelf betalen.’
Moeder zingend door het huis, doos na doos vullend.
‘Alweer iemand uit de buurt verhuisd.’
‘Ze moeten me er afdragen. Voor duizenden guldens laten vertimmeren aan die etage.’
‘En nou net papieren getekend voor vrij huisje aan de rand van de stad.’
‘Je zal deze buurt missen: haven, uitzicht. Nieuw adres, nieuwe buren, nieuwe winkels.’
‘Anders ik wel. Ik zie me al langs rijen en omhoogkijken naar dit raam.’
‘Net of we voor de tweede keer trouwen.’
‘Ze willen van de zolder een duivetil maken.’
‘Als de buurt het wist. Er zullen nog heel wat godvers rollen.’
‘Sport in beeld.’
‘Geef mij die fles maar. Straks lus je je eten weer niet. Spraak-water genoeg naar binnen.’
Ik een autoped, Arie ook een autoped. Ik luchtbanden, hij massieve banden. Hij ziet er veel ouwer uit. Hij trapt zich rot.
‘Ik moet een boodschap doen voor me moeder.’
‘Tepelzalf. Ik zal het op een papiertje schrijven. Zeg maar, hoe je heet, dan weet de juffrouw het wel. Je weet toch waar het is?’
Hij kan me niet bijhouen. Hij blij: we moeten stoppen voor verkeer op de Pleinweg.