Inzicht en uitzicht
(1978)–Joop den Uyl– Auteursrechtelijk beschermdOpstellen over economie en politiek
[pagina 167]
| |
Socialisme en nieuwe maatschappijkritiekEr gaat tegenwoordig nauwelijks een vergadering voorbij sprekend over vorming voor werkende jongeren, de bestuursvorm van de universiteit, de subsidiëring van crèches, of er staat wel iemand op die verklaart dat én de inleider én de discussianten maar wat staan te kletsen, want dat er toch niets gebeurt, zolang de maatschappij niet verandert. Het systeem deugt niet, het gaat om een andere structuur. De politieke partijen en de vakbonden, de Kamer en de regering zijn alle onderdeel van een goed geoliede machinerie, het establishment ofwel de gevestigde orde. Binnen die orde kan er wel wat gesleuteld worden aan probleempje x of vraagstuk y, maar wezenlijk verandert er niets. Je kunt je daarom het beste maar niet inlaten met die kleine verbeteringen, die de politici zo ijverig bepleiten. Verbeteringen verzwakken het verzet tegen de bestaande structuur; ze werken verdovend en verhullend, terwijl het juist aankomt op polarisatie, verscherping van tegenstellingen en bewustmaking daarvan. De criticus opereert vanuit de zekerheid, dat hij als minderheid een grote samenzwering bevecht, waarbij hij zich voortdurend tegen inkapseling moet verweren. Daarom is hij ook niet uit op discussie, maar op getuigenis en protest. Men behoort tot het establishment of tot de voorboden van de nieuwe maatschappij en de nieuwe mens, tot het bestel of tot het verzet daartegen. Een zo beperkte aanduiding van het functioneren van nieuw opgekomen maatschappijkritiek zegt nog bitter weinig over de onderscheidende kenmerken van maatschappijkritiek-nieuwe stijl. De Rijk heeft in zijn beschouwing in deze afleveringGa naar eind1 een compacte beschrijving gegeven van het Marcusiaanse model van maatschappijkritiek. Ze knoopt aan bij de machteloosheid van de mensen, die weinig te vertellen hebben in een gecompliceerde samenleving. Ze verzet zich tegen een anoniem geworden macht. In het systeem is niemand aanspreekbaar voor de tekorten en de ongelijkheid. Het democratisch instrumentarium is het meest verwerpelijke element in het stelsel. Door de verdrukkende verdraagzaamheid wordt de machteloosheid van de mensen, en daarmee het systeem, in stand gehouden. Kritiek is alleen geoorloofd binnen het systeem. De democratie is een schijndemocratie. De wetenschap staat in dienst van de gevestigde orde. De universiteit is een reproduktie-mechanisme van de huidige machthebbers. Autoritaire verhoudingen worden met behulp van het institutionele geweld in stand gehouden. Een dergelijk gesloten, zichzelf regulerend systeem is alleen door het bevrijdende geweld te doorbreken. De randgroepen (studenten, kunstenaars) met de | |
[pagina 168]
| |
minste binding aan het systeem zijn geroepen als dragers van dit bevrijdende geweld op te treden. | |
Marcusianisme en neo-marxismeNu is het voor een beoordeling van maatschappijkritiek nodig te onderkennen dat naast dit Marcusiaanse model sprake is van een herleving van het marxisme. Die twee modellen mogen niet worden verward, hoeveel kruisverbindingen er ook zijn. Voor de marxisten is het probleem niet, dat de mensen zo weinig te vertellen hebben, maar dat de verkeerde mensen het voor het zeggen hebben. Voor hen is de macht helemaal niet anoniem, het zijn de geldmagnaten, de grote concerns en hun imperialistische handlangers. De parlementaire instellingen zijn in kapitalistische landen weliswaar niet essentieel, maar als forum niet te versmaden. Zij schimpen niet op de tolerantie, maar profiteren daar graag van. Zij zijn tegen de bestaande autoriteiten, maar leiden plaatsvervangende autoriteiten zorgvuldig op. Zij geloven niet in de spontane creatie van bevrijdend geweld, wel in de hardnekkige voortzetting van de klassenstrijd. Zij zwijgen bij voorkeur over het gebruik van geweld, zonder er als machtsmiddel op beslissende momenten afstand van te doen. ‘De communisten achten het beneden hun waardigheid, hun inzichten en bedoelingen geheim te houden. Zij verklaren openlijk, dat hun plannen slechts verwezenlijkt kunnen worden door de gewelddadige omverwerping van alle tot dusver bestaande maatschappelijke orde. De heersende klassen mogen voor een communistische revolutie beven.’ Zo staat het in het Communistisch Manifest en zo maakt het een integrerend onderdeel uit van het marxisme-leninisme. De verhouding tussen beide vormen van maatschappijkritiek manifesteerde zich tijdens de mei-revolte in Frankrijk in 1968. In de contestatieperiode hield de pcf zich afzijdig, appelleerde zelfs heel duidelijk aan de afkeer van de Franse arbeider van straatgeweld. Toen het op een werkelijke krachtmeting uit scheen te lopen haastten de communisten zich de leiding van de opstand in handen te krijgen. En daarin was het gebruik van het grote geweld verdisconteerd, ook al kwam het er niet van. Wat communisten en Marcusianen verenigt is de totale afwijzing van de bestaande structuur en de potentiële aanvaarding van het geweld als middel in de strijd tegen het kapitalisme, resp. het systeem. Daaruit ontstaat een zekere wederzijdse beïnvloeding en soms tijdelijke bondgenootschappen. Zo heeft in ons land de cpn in een latere fase het studentenverzet gesteund en hebben omgekeerd vooraanstaande mensen uit het studentenverzet zich bij de voorjaarsverkiezingen van 1970 verenigd in een oproep om op de cpn te stemmen. En dat terwijl de maatschappijcritici niet hebben nagelaten de communistische stelsels en partijen als autoritaire, bureaucratische instituten te kijk te zetten. De politieke werkelijkheid is, dat én in opvattingen én in terminologie | |
[pagina 169]
| |
maatschappijkritiek-nieuwe-stijl en neo-marxisme dooreen lopen. En dat leidt er weer toe, dat libertaire en totalitaire maatschappij-opvattingen, die elkaars doodsvijanden behoren te zijn, op een wonderlijke manier samenspelen in het verzet tegen de bestaande maatschappij. Het rode boekje van Mao en het rode scholierenboekje lijken ten onrechte verwisselbaar. De macht uit de geweerloop en de zelfbevrijding van de schoolautoriteit zouden niets met elkaar van doen moeten hebben, maar het streven naar democratische maatschappijvernieuwing is als gevolg van deze grensvervaging flink op de tocht komen te staan. | |
Democratisch socialisme en structuurhervormingenIn de opkomst van Marcusianisme en neo-marxisrne lijkt het democratisch socialisme de grote afwezige. Zoals het ten tijde van de mei-revolte geen identiteit toonde. Toch was en is de positie van het (democratisch) socialisme evenzeer afgestemd op structurele hervorming als van de stromingen die via het studentenprotest, de buitenparlementaire acties, de dreiging met het gebruik van geweld zoveel vorderingen op de politieke markt hebben gemaakt. Met het magische woord structuur bedoelen we immers de in instituties vastgelegde machtsverdeling in de samenleving. Die machtsverdeling levert het beeld van grote ongelijkheid, weinige machtigen en vele machtelozen. Heel de socialistische actie is erop gericht geweest, die machtsverdeling fundamenteel te veranderen om de grote massa van de bevolking van haar machteloosheid te bevrijden. Power to the people. Algemeen kiesrecht, bescherming van burgerlijke vrijheden, sociale wetgeving, beperking van de zeggenschap over het particulier bezit, gelijker verdeling van rechten. De kapitalistische structuur is veranderd en uitgehold. Een rechtsorde met niet alleen formeel gelijke rechten is tot ontwikkeling gekomen. Maar in die ontwikkeling is kortsluiting opgetreden. Het beeld van betrekkelijke harmonie van de sociale verzorgingsstaat van de vijftiger jaren met uitzicht op geleidelijke groei naar groter gelijkheid is grondig verstoord. Daniel Bell heeft onlangs in Encounter betoogd (Unstable America) dat althans voor Amerika de betrekkelijke stabiliteit van de 50er jaren met de verwachting van groeiende harmonie als uitzondering op het algemene patroon moet worden gezien. De turbulenties van de twintiger en de crisisverschrikkingen van de jaren dertig zijn meer kenmerkend voor de ontwikkelingsgang van de Amerikaanse samenleving, dan de rust van de Eisenhower-aera. De chaotische verhoudingen na 1963 (dood van Kennedy) typeren een maatschappij in een wanhopig conflict met zichzelf. De parallel met West-Europa dringt zich op. Het crisiskapitalisme van vóór de Tweede Wereldoorlog is afgelost door het gecontroleerde kapitalisme van de sociale verzorgingsstaat. De verwerkelijking van volledige werkgelegenheid, permanente groei van welvaart en sociale zekerheid hebben een adempauze geschapen. Nu lijkt de sociale verzorgingsstaat in een bijna even fundamentele crisis | |
[pagina 170]
| |
geraakt als waarin het crisiskapitalisme van de dertiger jaren verkeerde. De socialistische partijen, architecten en bouwers van de sociale verzorgingsstaat, zijn daardoor aangetast. De linkse maatschappijkritiek richt zich veelal het venijnigst tegen socialistische partijen omdat deze door de aanpassingen en verbeteringen, die zij in de sociale orde hebben aangebracht, de gebleven machtsongelijkheid zouden versluieren. Die kritiek is vaak onjuist, maar wel verklaarbaar. Het werken binnen bestaande structuren aan de hervorming van die structuren, zoals socialisten doen, bergt het gevaar in zich van een vereenzelviging met die structuren. Het program op lange termijn, het socialistisch maatschappijbeeld mag dan wel op papier staan, het functioneert niet meer als herkenningsteken. Een goed voorbeeld daarvan vormt wat de pvda overkomen is met het centraal stellen van de leefbaarheid. De bedreiging van het welzijn door de welvaart, de noodzaak van inperking van ongeremde economische groei terwille van de leefbaarheid, de noodzaak ook van de doelbewuste opvoering van de belastingdruk en afremming van de particuliere consumptie is het eerst door de pvda onderkend. Het verkiezingsprogram voor de kamerverkiezingen in 1963 werd het land ingestuurd onder de titel Om de kwaliteit van het bestaan. Het was geen populaire leus, velen weten de verkiezingsnederlaag die erop volgde aan het hatelijke gedram voor opvoering van milieubeschermende overheidsuitgaven en belastingdruk. In de ogen van nieuwkomers in het politieke veld is de pvda echter veel meer herkenbaar aan de activiteiten van socialistische gemeentebestuurders voor het aantrekken van vervuilende industrieën dan aan het opkomen voor de kwaliteit van het bestaan. Dat een dergelijk effect kon optreden heeft alles te maken met de verstopping van communicatiekanalen, die op grote schaal plaats vond. De bewerktuiging van de sociale verzorgingsstaat betekende bovenal een enorme vertakking en verfijning van de organisatiestructuur. Behalve voor de ingewijden viel er nog maar weinig te overzien, laat staan te doorzien. De grote vervreemding tussen bestuurders en bestuurden greep om zich heen. De maatschappijkritiek uit zich niet in een strijd van het volk tegen een bepaalde machtsgroep, maar in het verzet tegen een onpersoonlijk geworden economisch-politiek machtsapparaat. Dat verzet kenmerkt zich door een afkeer van hiërarchie en centralisatie, de eis van directe democratie, nadruk op spontaniteit, afwijzen van formalisme. ‘Het wantrouwen jegens de bestaande politieke partijen heeft een algemene afkeer doen ontstaan van het verschijnsel organisatie, dat op zichzelf volgens velen al leidt tot rigiditeit, politieke apathie van de volgelingen en conservatisme.’ (Aldus W.G. Wolters in een lezenswaardig stuk Onmacht en almacht in De Gids no. 6, 1970). In dit verband moet ook gesteld worden, dat socialistische partijen de gevolgen van de technologische revolutie hebben onderschat. Het socialisme heeft de technische ontwikkeling in het algemeen toegejuicht om de welvaartsgroei en de bevrijding van het vuile handwerk, die ermee gepaard gingen. De vrees, dat de machine tot werkloosheid zou leiden bleek theoretisch ongefundeerd en praktisch ongegrond. De technische ontwikkeling | |
[pagina 171]
| |
werd gestimuleerd via subsidies en onderwijs, maar in de richting die ze koos en in de technocratische structuren die ze veroorzaakte, ongemoeid gelaten. Het gevolg is geweest, dat de concentratie van ondernemingen en daarmee van economische macht werd bevorderd, binnen de grote ondernemingen de zeggenschap werd voorbehouden aan hen, die de geheimtaal der technologen verstaan, en de richting van de produktie minder door de consument en meer door technisch noodzakelijke rendementen werd bepaald. De strijd tegen het democratisch model werd daardoor een strijd tegen de klasse der specialisten en vakidioten. Het beeld van een technocratische samenleving, die zich onttrekt aan de controle en inspraak van de mensen om wie het begonnen is, heeft een vacuüm geschapen, dat zich vult met wantrouwen en achterdocht. Waar de mogelijkheid van rationele controle ontbreekt, ontwikkelt zich een agressieve irrationaliteit. De actie tegen de volkstelling van 1970 levert er een goed voorbeeld van. Wil het socialisme met zijn ingeboren voorkeur voor een rationele ordening van de samenleving greep op de ontwikkeling krijgen of herwinnen dan zal het dat grote vacuüm tussen bestuurlijk en technocratisch handelen en de massale passiviteit van de mensen zinnig moeten vullen. Een vergrovend anti-kapitalistisch marxisme en een maatschappijkritiek, die zich richt op de mobilisatie van irrationele krachten hebben alleen kans in een klimaat, waarin een gedemocratiseerd socialisme het laat afweten. De situatie voor socialistische partijen is in het bijzonder penibel omdat ‘rechts’ van het traditionele socialisme het grote democratische tekort soms eerder en beter onderkend is dan door de logge apparaten van de grote socialistische partijen. | |
Een democratisch antwoord op nieuwe maatschappijkritiekWat het socialisme zou moeten doen in het gezicht van de technocratische maatschappijontwikkeling en de daaruit voortgekomen maatschappijkritiek is in enkele hoofdpunten samen te vatten. 1 Welbewust breken met het ongerichte welvaartsstreven, dat het socialisme zich door het kapitalisme heeft laten opdringen. Van huis uit weten socialisten beter. De religieus-socialisten, maar ook socialistische theoretici als Tawney hebben steeds de keuze van de doelstellingen van de samenleving primair gesteld. Niet macht en rijkdom, maar menselijke zelfontplooiing en dienstbaarheid moeten norm van de ontwikkeling zijn. De onderschikking van economische groei aan bescherming van het ‘natuurlijk’ milieu en leefbaarheid lijkt vandaag een algemeen aanvaarde norm. Het is echter woordenspel als in het economisch mechanisme zelf niet die normering wordt ingebouwd. De hervorming van de onderneming is daarbij toetssteen. Alleen door onderschikking van de investeringsbeslissingen in de onderneming aan een democratisch geformuleerde afweging van produktiedoeleinden kan aan het domineren van de economie over menselijke betrekkingen en levensom- | |
[pagina 172]
| |
standigheden een einde komen. 2 De controle op wat wordt aangeduid als het militair-industriële complex vraagt om een eigen, aangepast controle-apparaat. De produktie van wapens en militaire apparatuur behoort niet aan de particuliere onderneming te worden overgelaten. Het vraagstuk is slechts ten dele oplosbaar in nationaal verband. Evenals de greep op de multi-nationale onderneming is de relatie tussen defensieuitgaven en particulier economische macht slechts via nieuw te scheppen bovennationale gezagsorganen democratisch te ordenen door openbaarheid van feitelijke toestanden, toetsing en besturing. 3 Voorrang geven aan permanente vorming. Duidelijk onderscheiden tussen vakopleiding en onderwijs om het onderwijs. De zelfbeschikking in verschillende vormen en gradaties tot gelding brengen in alle ‘geledingen’ van onderwijs. 4 Zelfbeschikking over de omstandigheden waarin en het doel waarvoor men werkt. Een dergelijke zeggenschap van de basis af zich laten ontplooien. Experimenten met arbeiderszelfbestuur. 5 Mensen interesseren voor hun eigen toekomst. Instituten van overheid, universiteiten en particulieren, die zich bezig houden met toekomstverkenning een integrerende plaats geven in de beleidsbepaling. 6 Het model van de parlementaire democratie openstellen voor aanvulling en verandering. De kiezers rechtstreekse invloed geven op de vorming van een regering. Het parlement voorzien van zuignappen op buitenparlementaire acties. De vertegenwoordigende democratie meer inhoud geven door te waarborgen dat gekozen volksvertegenwoordigers ook doorlopend iets vertegenwoordigen. | |
De methode van maatschappijveranderingMaar, zal men vragen, biedt een zich vernieuwend socialisme als aangeduid, enige waarborg dat een meer gelijke verdeling van macht en zeggenschap tot stand komt? Verandert de structuur van de samenleving op deze manier? Is er enige garantie dat langs de weg van onderwijshervorming en van zelfbeschikking in de arbeidssituatie een nieuwe motivatie optreedt, die de concurrentiejacht doorbreekt en coöperatie tot een leidend motief maakt? Is het door hervorming van bestaande instituties mogelijk de vervreemding te overwinnen en in een samenleving waarin verdringing en agressie ingebakken lijken, ‘onvervreemde menselijkheid’ een kans te geven? De links-revolutionairen hebben het antwoord. Maar voor hen is de westerse maatschappij een total loss, waar alleen de bulldozer nog kan helpen. Neo-marxisten van het type Mandel mikken op de grote Kladderadatsch, waarin de arbeiders, de van macht verstokenen, gewelddadig de macht en daarmee de vrijheid zullen veroveren. Langs parlementaire weg achten zij dat uitgesloten. De massa van de arbeiders hangt in hun ogen verdoofd door het zinloze werk ′s avonds voor de televisie en blijft een gemakkelijke prooi | |
[pagina 173]
| |
voor de partijen van het behoud. Het algemeen kiesrecht en het daarop gebaseerde parlementaire stelsel is in hun ogen geen doeltreffend middel om de machtsverhoudingen te veranderen. De reformistische partijen hebben geen kans, want de industriële en financiële giganten beheersen de communicatiemedia. Tegenover deze versluierende dictatuur past slechts het bevrijdende geweld van de bewuste voorhoede van arbeiders, studenten en muitende intellectuelen. Door bedrijfsbezettingen en zorgvuldige infiltratie in bestaande machtsapparaten moet het mogelijk zijn een grootscheepse onteigening van de bezitters af te dwingen en daardoor de poorten naar het rijk van de vrijheid open te stoten. In een recente discussie met Mandel heb ik deze beapplaudisseerde opvatting een wanhoopsfilosofie genoemd, gebaseerd op een karikatuur van de maatschappelijke werkelijkheid. Het is zaak het begrip structuur te ontmythologiseren. Structuren, ook machtsstructuren, zijn geen onverwrikbare, vastliggende gegevenheden. De verdeling van macht is permanent in beweging, de verhoudingen verschuiven voortdurend. De ontwikkeling van de laatste eeuw is ruwweg geweest een beperking van de macht van bezitters en regenten en een groei van de macht van de georganiseerde arbeiders, de ambtenaren, de intellectuele beroepen en de middelbare en ‘hogere’ werknemers. Die ontwikkeling is doorkruist door de machtstoestroming aan de specialisten in alle besturende apparaten, waardoor de politieke democratie is uitgehold in een fase, waarin de sociale democratie nog nauwelijks van de grond gekomen was. De westerse ‘democratieën’ verkeren daarom wel terdege in ademnood. Maar er is geen reden tot wanhopen. De opkomst van de kritische generatie is een produkt van langer en beter onderwijs, meer welvaart en grotere uitingsmogelijkheden. Die ontwikkeling is niet omkeerbaar. Welke restauratiegolven nog over ons heen zullen spoelen - onze samenleving zal niet meer terugvallen op de fletse elite-democratie, die het produkt was van de burgerlijke revolutie in een periode, waarin de strijd om het dagelijks brood en de bestaanszekerheid allesbeheersend was. Gedemocratiseerd onderwijs schept de voorwaarde om de macht verder te verschuiven van de weinigen naar de velen. Het schept ook de voorwaarde om de zelfbeschikking over de arbeidssituatie in de onderneming te verleggen naar allen, die daarin werken. Langs de weg van de democratisering van de politieke partijen kan de politieke democratie gevitaliseerd worden en technocratische toestanden overwonnen. De massale groei van het aantal studerenden levert de voorwaarden tot vergemeenschappelijking van het kennismonopolie, dat in de huidige fase belangrijker en profijtelijker is geworden dan het geldmonopolie. De spreiding van informatie en communicatie heeft een doorbreking van een traditionele groepsmoraal en een vrij algemene aanvaarding van nieuwe leefvormen mogelijk gemaakt. Een nieuwe mentaliteit en een nieuwe motivatie wint terrein met belangrijke politieke gevolgen. Milieupolitiek is nu even onontkoombaar als het lang geheiligde gedram voor belastingverlaging nu vulgair en verouderd aandoet. Het gaat niet aan dit alles af te doen als sluw bedachte aanpas- | |
[pagina 174]
| |
singsmanoeuvres van kapitalistische heren, die achter de schermen aan de touwtjes trekken. Het socialisme in zijn consequent democratische variant heeft nog een lange weg te gaan naar de klassenloze maatschappij, waarin mensen goed toegerust zelf vorm geven aan hun bestaan. Er is echter geen enkele reden om zich te laten afdringen van een rationele politiek, die gebruik maakt van dat kostbare werktuig voor maatschappijvernieuwing, dat met veel opoffering gewonnen werd en dat parlementaire democratie heet. Men kan daarbij niet voorbijgaan aan de maatschappijkritiek van de jaren ′60, omdat ook waar die kritiek ontaardt in wanhoopsfilosofie, socialistische zelfverblinding mede schuldig is. Maar socialisten moeten zich keren tegen het drijven de wetenschapsbeoefening te binden aan een vooropgesteld wetenschappelijk of maatschappelijk ideaal. Onderwijs en wetenschap, die bewust zijn afgestemd op dienstbaarheid aan een nieuwe maatschappijvorm bedreigen vrijheid en openheid even hard als de onderschikking aan de verdediging van het bestaande. Het moet zich keren tegen de historische discontinuïteit, de gewilde breuk met de geschiedenis, de idee, dat bestaande structuren vernietigd moeten worden alvorens een ontwikkeling in vrijheid mogelijk wordt. Op ruïnes groeit überhaupt weinig. Elk veranderen van structuren heeft alleen blijvende betekenis als het is gebaseerd op een verandering van de instellingen en mentaliteiten, die bestaande structuren dragen. De fout van bestaande instellingen voor overleg en advies is niet, dat ze er zijn maar dat ze als bureaucratische apparaten, los van de mensen voor wie ze bestemd zijn, fungeren. Dat geldt voor de ser en voor de knvb en duizend andere organen, die wel produkten afscheiden, maar een bloedarm bestaan leiden. En op den duur raken die produkten dan vergiftigd. Een gelijker verdeling van macht kan ook niet gebaseerd zijn op een afbraak of uitholling van de bestaande produktieorganisatie. Er is technisch veel mogelijk en die organisatie moet gedemocratiseerd worden. Maar de actie voor welzijn, milieubescherming en de onderschikking van de economie kan niet voorbijgaan aan enorme gebleven welvaartstekorten. Sterker, de verwerkelijking van leefbaarheid, een menselijker arbeidssituatie en een rechtvaardiger verdeling van de welvaart in de wereld vereist een uiterst rationele organisatie van produktie en planning. Daarom is het mij niet erg duidelijk wat Van Zuthem precies bedoelt met zijn pleidooi om de werknemers te laten beslissen over de vraag wat er geproduceerd zal worden. Ik begrijp zijn streven de werknemers mee te laten beslissen over investeringsbesluiten. Maar de produktieordening kan toch niet afhankelijk worden gemaakt van het groepsoordeel van de werknemers in een bepaald bedrijf. Ik meen, dat de arbeiders over de vraag, waartoe de produkties waaraan zij werken, eigenlijk dienen en welke maatschappelijke gevolgen deze hebben, behoren te oordelen in de politieke orde, als lid van een partij. Zoals ik ook de idee, dat bedrijven collectieve voorzieningen zouden moeten financieren een toonbeeld van een willekeurige ordening vind. De Philipsschool en de Phi- | |
[pagina 175]
| |
lipssportclub zijn me al te veel. Maar goed, de tegenwerping is hier gemaakt om te illustreren, dat de concrete vormgeving van verhoudingen ‘waarin mensen zoveel mogelijk verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het beleid’ vol voetangels en klemmen zit. Dat is niet erg. De weg naar zelfbeschikking is lang, we beginnen pas in een situatie, waarin veel verkeerd is gegaan en gedaan. De opkomst van nieuwe maatschappijkritiek heeft de socialistische partijen gedwongen zich opnieuw rekenschap te geven van het soort van samenleving, dat zij tot stand willen brengen. Het heeft een proces van denken en heroriëntering op gang gebracht, dat nog allerminst is afgesloten. Socialistische politiek speelt zich af in een samenleving, die mede dank zij socialistische actie in allerlei opzicht grondig verandert. Die veranderingen zijn geen aanleiding inzichten en verworvenheden van vroegere perioden overboord te gooien. Wel om elementen van de nieuwe maatschappijkritiek over te brengen in het verband van politieke actie, die gericht blijft op een verdergaande hervorming van de maatschappij. Het is niet te voorspellen welke afmetingen de golf van maatschappijkritiek zal aannemen. Ebt ze terug, gaan de golven hoger, is het mogelijk het rationele van het irrationele te scheiden, is het mogelijk het gebruik van geweld te voorkomen? Het is goed te bedenken, dat de strijd om een nieuwe maatschappijvorm zich afspeelt in een situatie, waarin de beide supermachten geconfronteerd worden met scherpe interne tegenstellingen, die verwantschap vertonen. In beide staten is de strijd aangespannen tegen technocratische overheersing en een vrijheidsbeperkend klimaat. Amalrik spreekt over samizdat, de Beweging, in vaak vergelijkbare termen, waarmee Amerikaanse jongeren over de Movement spreken. Wat hen verenigt is de strijd voor een socialisme met een menselijk gezicht. Die strijd is in het Westen alleen te winnen met gebruik van de verworven vrijheid. Zoals Salvador Allende, de Chileense president, in antwoord op een gelukwens van het Bureau van de Socialistische Internationale antwoordde: ‘Ik kan u verzekeren dat mijn regering zal staan voor een weg naar het socialisme binnen het raam van democratie en met eerbiediging van de wet en de publieke vrijheden.’ |