Inzicht en uitzicht
(1978)–Joop den Uyl– Auteursrechtelijk beschermdOpstellen over economie en politiek
[pagina 26]
| |
De dialectiek van de progressieve bewegingBij het onderzoek naar de situatie van het socialisme, naar de kracht en naar het falen van de socialistische beweging, staan twee vragen centraal. In de eerste plaats: beschikt het socialisme, dat uiteraard de pretentie heeft de beste oplossing te bieden voor de maatschappelijke en politieke problemen van onze tijd, inderdaad over de voor onze tijd en onze situatie meest geëigende inzichten en opvattingen? In de tweede plaats: zijn de methoden die het socialisme als beweging van aanhangers, meelopers en kiezers gebruikt om zijn idealen in werkelijkheid om te zetten, de meest doelmatige? Deze hier onderscheiden vragen lopen in de praktijk natuurlijk veelal in elkaar over, maar naarmate het meer waard is, dat het socialisme niet beschikt over het monopolie van vooruitstrevende ideeën, is het noodzakelijker om te onderscheiden tussen de politieke idee, het inzicht enerzijds, en de politieke partij, de beweging, anderzijds.
Het onderscheid tussen de beweging en het inzicht brengt ons op het eerste punt dat met nadruk dient te worden gesteld wanneer wij ons afvragen in hoeverre ‘het socialisme’ als beweging thans aan de eigen pretentie voldoet. Het is immers uiterst onwaarschijnlijk dat een beweging, op jaren gekomen, zoals met het socialisme het geval is, de soepelheid zou hebben behouden om zich telkens en telkens weer in haar program en haar politiek aan te passen aan de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden. Het beeld dat de geschiedenis vertoont is veeleer tegenovergesteld. De geschiedenis doet bevroeden dat de natuurlijke gang van een beweging is dat zij in haar opkomst een, op dat moment zeer wezenlijke, verdere ontwikkeling van de gedachten over maatschappij-inrichting vertegenwoordigt, terwijl deze gedachten naarmate zij worden gerealiseerd minder ter zake worden, dus haar geldigheid verliezen en tot een conservatief, verstarrend element worden. Dat een dergelijke dialectiek bestaat in de vooruitgang in het algemeen, is een gedachte die door verscheidene historici is geformuleerd. Dat de beweging voor vrijheid, gelijkheid en broederschap uitliep op een Napoleon, dat de strijd voor de vrijmaking van de arbeiders en boeren in Rusland uitmondde in de Stalinistische uitbuiting van arbeiders en boeren, is een proces dat genoegzaam bekend is. Ons interesseert in dit verband echter meer het verloop van de beweging, die in een bepaalde periode vorm geeft aan een vooruitstrevende gedachte. Dan blijkt zich in het verleden telkens een verge- | |
[pagina 27]
| |
lijkbare dialectiek te hebben ontwikkeld. Het verval van het liberalisme op het Europese continent vormt er de meest sprekende illustratie van. De ontwikkeling van de Anti-Revolutionaire partij ten onzent, begonnen als ‘Partij der kleine luyden’ tot solide bondgenoot van de beschermers van de rechten der bezittenden is in dit opzicht niet minder betekenisvol. Zoekt men naar elementen ter verklaring van een dergelijke ontwikkelingsgang dan meen ik, dat men op een drietal factoren zal moeten letten. In de eerste plaats staat aan het begin van elke beweging steeds het leiderschap van een enkele overheersende figuur of van een kleine groep bezielden. Hun activiteit duurt bijna zonder uitzondering een leven lang. Slechts weinig politieke leiders hebben de grootheid om hun beweging zo sterk te maken dat zij zelf overbodig worden en tijdig een nieuwe generatie de kans krijgt. De ervaring wijst dan ook uit, dat nergens de oprichtersbewijzen meer agio doen dan in de politiek. Gegeven het veelvuldig, langdurig gecontinueerde leiderschap, treedt bijna steeds de figuur op dat de leiders de idealen van hun jeugd verabsoluteren. De maatschappij verandert echter en wat gister vooruitstrevend was, betekent vandaag verstarring en morgen reactie. De mening dat vele politici in hun jeugd en bij het grijzen der haren het hoofd laten spreken en zo van vooruitstrevendheid naar conservatief evolueren, berust op gezichtsbedrog. Aan gezindheid schort het de grijsheid niet, maar de gezindheid pleegt zich te richten op wat enkele decennia terug vooruitstrevend was. In de tweede plaats gaat elke organisatie en elke beweging, geïnspireerd op een idee, een eigen leven leiden dat dikwijls veel taaier en weerbarstiger is dan de idee zelf. De begrippen, de leuzen, de symbolen en alles wat er aan mythische trekken in elke beweging schuilt, evolueren bijzonder moeilijk mee met veranderde omstandigheden. Weliswaar slagen wij er dikwijls in om bijvoorbeeld begrippen als kapitalisme, imperialisme, klassenstrijd, als een nog niet uitgevonden elastiek rekbaar te maken maar daarmee zijn wij nog niet van de verwarrende en verstenende werking van dergelijke begrippen bevrijd. Dat dit eigen leven van een beweging, geïnspireerd op de centrale idee van een voorbij tijdperk, de slagvaardigheid en juiste instelling van de beweging in het heden bemoeilijkt, behoeft geen betoog. In de derde plaats, en dit hangt nauw samen met wat hier gezegd werd over leiderschap en het eigen leven van een beweging, zal elke beweging die iets bereikt heeft, geneigd zijn meer aandacht te besteden aan de verdediging van het bereikte dan aan het winnen van nieuwe mogelijkheden. Voor het socialisme spreekt hier natuurlijk het duidelijkst het voorbeeld van het levenspeil en de bestaanszekerheid van de arbeiders tegenover bijv. de mogelijkheden van internationale integratie. Het fanatisme waarmee de Anti-Revolutionaire partij tracht om de bijzondere school opnieuw als een overheersend verschilpunt in de politieke strijd te werpen, dient men in hetzelfde licht te bezien. Beschouwt men nu de situatie van het socialisme aan de hand van de geschetste tendens tot verstarring, waaraan een zo gerenommeerde beweging | |
[pagina 28]
| |
als de socialistische wel onvermijdelijk onderhevig moet zijn, dan moet tegelijk worden opgemerkt dat de positie van de Partij van de Arbeid binnen het geheel van het socialisme uitzonderlijk is. De Partij van de Arbeid immers is een nieuwe partij, juist opgericht om het gesignaleerde verkalkingsproces te doorbreken, een partij die, bewust aanknopend bij het wezenlijke in de socialistische traditie, toch haar uitgangspunt enkele, resp. ettelijke graden anders legt dan het gros van de socialistische partijen. De doorbraak was niet alleen zelf vrucht van nieuw denken, maar ze heeft ook nieuw denken mogelijk gemaakt. Met name een rapport als De weg naar vrijheidGa naar eind1 met zijn nadruk op gedecentraliseerde machtsuitoefening, zijn pleidooi voor vrije ontplooiing en zijn aandacht voor de cultuur is alleen denkbaar in een partij die bewust volkspartij wil zijn en elk gesloten maatschappijbeeld principieel verwerpt. Dat aan een dergelijke uitzonderlijke positie temidden van het internationale socialisme ook schaduwzijden verbonden zijn, is duidelijk. Uitzondering betekent altijd tegelijk een stuk isolement. Intussen is internationaal gezien het socialisme sterk in beweging.Ga naar eind2 Juist de discussie over de herbewapening, de samenwerking met andere partijen in de afweer tegen de bolsjewistische dreiging en de confrontatie met vooruitstrevende ideeën en praktijken van het ‘kapitalistische’ Amerika dwingt de socialistische partijen tot een nieuwe oriëntering met betrekking tot haar uitgangspunt. Dat daaruit tegenstelling (Engeland) en splitsingen (Italië, Japan enz.) voortvloeien kan men in de huidige situatie slechts beschouwen als het noodzakelijke doorbreken van de zweer, zonder welke geen zuivering en genezing mogelijk is. De groei van het communisme na de tweede wereldoorlog bood, hoe tragisch dit verschijnsel menselijk en politiek is, het socialisme de mogelijkheid tot een nieuw positie kiezen en daarmee tot innerlijke vernieuwing. | |
Maatschappij-analyse en maatschappijvisieBehoeven de voorwaarden tot adequate inzichten in een zoveeljarige beweging als de socialistische, met name in ons land, dus niet als ongunstig te worden beschouwd, het staat buiten twijfel dat de dogmatiserende en verstarrende tendensen die we opsomden, socialisten bij voortduur verplichten tot toetsing van eigen inzichten en programs aan de sociale werkelijkheid. De eerste vraag die dan dient te worden gesteld, luidt: heeft het socialisme een eigen visie op de maatschappelijke ontwikkeling? Men ontmoet nogal eens de stelling, dat de kracht van het socialisme in het verleden vooral school in de doeltreffendheid van zijn maatschappij-analyse. ‘Wie geeft ons het Kommunistisch Manifest voor deze tijd’ hoor ik wel eens vragen. Schiet het hedendaagse socialisme hier inderdaad tekort? Zonder iets af te doen aan de genialiteit van Marx′ ontleding van de maatschappelijke krachten, die tientallen jaren lang een superieur werktuig is geweest in de emancipatiestrijd van de arbeidersbeweging, meen ik toch dat | |
[pagina 29]
| |
men hier wel moet onderscheiden. Er was bij Marx en bij de oudere socialisten maatschappij-analyse en een stuk maatschappij-beschouwing, maar geen maatschappij-visie. Geen maatschappijbeeld voor de toekomst, ten minste niet voor zover dat uit zou dienen te gaan boven ‘grond- en produktiemiddelen aan de gemeenschap’. De plaats van de maatschappij-visie werd ingenomen door het geloof in de komst van ‘het socialisme’. Het was dit geseculariseerde geloof, dat een uiterst belangrijk element vertegenwoordigde in de socialistische strijd en dat thans verdwenen is. Verdwenen met de deterministische achtergrond van het negentiende-eeuwse denken. Vervangen door het scepticisme, dat alle geestelijke bewegingen in onze tijd doortrekt. Ik ga op de aspecten van de geestelijke situatie niet verder in, constateer alleen dat men bij het vragen naar een socialistisch maatschappijbeeld niet de voorstelling mag wekken, of het hierbij gaat om iets dat verloren is geraakt. Daarmee is intussen niet ontkend dat de vraag naar een concretisering van het socialistische maatschappijbeeld bestaansrecht heeft. De kritiek op wat het socialisme aan maatschappijontleding thans te bieden heeft, richt zich vooral op twee punten: de ontleding vervaagt in het signaleren van een veelheid van krachten, die wel scherp afsteekt tegen de eenvoudige en heldere analyse van de kapitalistische maatschappij, die het vroegere socialisme hanteerde èn voor zover er analyse aanwezig is bijv. van de verhouding tussen de arbeiders, oude en nieuwe middenstand en ondernemers, worden de lijnen zelden doorgetrokken naar de toekomst. Erkend moet worden dat de maatschappij-analyses van enig portuur, die de laatste jaren op tafel zijn gelegd, het domein zijn gebleven van enkelingen en in de socialistische beweging onvoldoende hebben doorgewerkt. Ik noem in dit verband een drietal visies van ongemeen belang.
1 De heerschappij der bewindvoerders, zoals ontwikkeld door James Burnham. Zijn boek, dat reeds van 1941 dateert, heeft nog vrij sterk doorgewerkt. Bij alle gerechtvaardigde kritiek, die op het betoog van Burnham kan worden geleverd, heeft hij in elk geval de aandacht geconcentreerd op het gevaar van het ontstaan van een nieuwe kaste, die elkaar de bal toespeelt en zich in feite onttrekt aan democratische controle. Bij alle reserve die men ten aanzien van Burnhams stellingen en met name wat betreft zijn onderschatting van het weerstandsvermogen van de politieke democratie moet maken, is tot dusver weinig ernst betracht met het ondervangen van die levensgrote bedreiging voor de democratie die Burnham heeft gesignaleerd: de overmacht van de besturende en uitvoerende apparaten op de controlerende organen, in staat, bedrijfsleven, vrije organisaties enz. De stuntelige wijze waarop in ons land de hervorming van de parlementaire werkwijze voortgang vindt (of liever stokt) bewijst eens te meer dan men òf het gevaar niet ziet òf de democratische intentie reeds te zeer is uitgehold. Op dit terrein, nauw samenhangend met het gehele probleem van het levend houden van de democratie van onderen-op, ligt voor het socialisme een der belangrijkste taken voor de toekomst, niet het minst in het bewust organiseren van democratische controle en stuwing in de eigen partij. | |
[pagina 30]
| |
2 De depersonalisering van de mens als gevolg van het overheersen van de techniek en het ontnemen aan de mens van elementaire levensfuncties door maatschappelijke organisaties. Ik denk hierbij aan de groep schrijvers als Huxley (Brave New World), Orwell (1984), Cheorgiu (Het 25ste uur). Deze problematiek kan, zoals bij Orwell, in directe samenhang worden gezien met de overwinning van de totalitaire staat. Ze bestaat ook daarbuiten voor zover het totalitarisme betekent dat ‘vrije’ mensen (ook in een formele democratie) het stempel opgedrukt krijgen van een eenheidscultuur en door reclame, pers, radio en film geconfectioneerd worden tot dezelfde, mechanische, onpersoonlijke wezens, die uit angst om achteraan te komen in de race naar maatschappelijk succes, bovendien nog gedwongen worden in hetzelfde tempo te leven. Ik ontken opnieuw niet dat ook in socialistische kring aan deze ontwikkeling aandacht is gegeven. Dat in het nieuwe Plan een zo grote plaats is ingeruimd aan cultuurvragen, waarin mede deze ontwikkeling onder ogen wordt gezien, lijkt me voorshands nog steeds het belangrijkste aspect van het Plan. Essentieel is echter dat een dergelijke ontwikkeling alleen kan worden weerstaan, indien er iets verandert in onze waarden-structuur. Daarin immers schuilt een duidelijke fout. Als illustratie volge hier een citaat uit het studentenorgaan Politeia (april 1950), waarin naar aanleiding van het socialistisch program voor actieve cultuurpolitiek met zijn nadruk op gelijkheid van kansen, het volgende wordt opgemerkt: ‘Dit alles heeft slechts zin, indien we ook een goed gebruik van die kansen kunnen maken, dwz. in staat zijn ze als middel te gebruiken om vrije mensen te worden, om de capaciteiten die we als mens bezitten te ontwikkelen zodat onze persoonlijkheid niet meer zo verminkt is als nu, en we van het leven in onszelf en anderen kunnen houden: het doel van het socialisme is in laatste instantie de bevrijding van de mens; dus ook een maatschappij die ons de gelegenheid geeft ons zelf te zijn, een maatschappij die ons niet langer een carrière, prestige, geld enz. als de voornaamste levensdoelen voorhoudt. Vrijwel iedereen streeft immers in zijn leven die doelen na, die volgens de maatschappij primair zijn, ook al wordt daardoor het meest waardevolle in ons beknot.’ Men kan in antwoord daarop verwijzen naar onderwijsvernieuwing, verbetering van opvoeding en opvoeders, om daarmee dan tegelijk de grens te naderen van wat mogelijk is binnen het kader van socialistische politiek. Voor mij vormen de paragrafen over pers en radio in het nieuwe Plan de minst bevredigende, niet om wat er wel maar om wat er niet gezegd is. Als men aan de andere kant de mogelijkheid van een eigen socialistische cultuurpolitiek, in die zin dat zij een eigen rangorde van waarden hanteert, in twijfel trekt of afwijst dan rest hier slechts de conclusie dat, althans in ons land, een van de belangrijkste taken op maatschappelijk-vormend gebied buiten het kader van het socialisme zal moeten worden verricht.
3 De versnelde technische vooruitgang die de arbeid in landbouw en | |
[pagina 31]
| |
industrie binnen afzienbare tijd tot een minimum van enkele uren zal reduceren en door de overmaat van vrije tijd enerzijds, de aflopende vraag naar ongeschoolde arbeid anderzijds, een geheel nieuw maatschappijtype tot stand brengen. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de Franse hoogleraar en hoofdambtenaar Jean Fourastié die in zijn beide boeken La Civilisation de 1960 en Le grand espoir du XXe siècle deze ontwikkeling op fascinerende wijze heeft gesuggereerd. In ons land heeft F.L. Polak in zijn De wentelgang der wetenschap en de maatschappij van morgen een, wat de revolutionaire ontwikkeling van de techniek betreft verwante, maar in tegenstelling tot Fourastié, pessimistische visie op deze problematiek bijgedragen. Fourastié die wel sterk eenzijdig en schematisch redeneert, maar geen fantast is, voorziet een nieuw beschavingstijdperk waarin nog slechts 20% van de bevolking zal werken in industrie en landbouw en de rest werk zal moeten vinden in de sfeer van de maatschappelijke diensten in de ruime zin van het woord. Hij steunt zijn betoog vooral op een analyse van de technische ontwikkeling in de Verenigde Staten, waar inderdaad allerlei verschijnselen waarneembaar zijn op het gebied van de vervanging van menselijke arbeid door mechanische hulpmiddelen, die ook de sceptici op dit gebied tot nadenken moeten stemmen. Het merkwaardige feit ligt er dat het socialisme, gedurende lange tijd achterdochtig ten opzichte van de machine, thans en met name daar waar het zelf heeft moeten regeren, heeft leren denken in termen van produktiviteit, door deze ontwikkeling weer gedwongen zou worden zijn achterdocht tegen de machine in te schakelen. Voor een socioloog die denkt in termen van voorsprong en achterstand om van te watertanden! Zonder in dit bestek op het vraagstuk van coördinatie en beheersing van de technische ontwikkeling dieper in te gaan, kan de voorlopige conclusie zijn dat hier een terra incognita ligt, waarvan dringend vereist is dat het in kaart wordt gebracht. Opdat we niet overrompeld worden, wanneer het te laat is. Voorzover technische hulp door Amerika aan de rest van de wereld wordt verleend, is reeds een bescheiden begin gemaakt met het coördineren van de toepassing van technische vindingen. In beginsel moet het mogelijk zijn deze coördinatie op oneindig ruimer schaal toe te passen, waarbij de vraag van de beheersing vanzelf aan de orde komt. | |
Het einde van het causaal monismeZijn er dus een aantal maatschappij-analyses waar het socialisme ernst mee moet maken - ‘het Kommunistisch Manifest voor deze tijd’ is een utopie in de slechte zin van het woord. Waarom dit zo is, verdient iets nader te worden aangeduid omdat veel van het bestaande onbehagen terug te voeren is op onvrede over het ontbreken van een klare, simpele maatschappij-analyse, die duidelijk laat zien wat we van de toekomst te verwachten hebben. Een dergelijke analyse is door verandering in de maatschappij zelf onmogelijk geworden. In de eerste plaats is de onderlinge afhankelijkheid van de | |
[pagina 32]
| |
verschillende, in de maatschappij werkende krachten enorm toegenomen als gevolg van de verdichting van het maatschappelijke weefsel. De basisverschijnselen van de maatschappelijke ontwikkeling van de laatste eeuw: de ontwikkeling van de techniek, de groei van de bevolking en de verhoging van de welvaart, hebben geleid tot een veelheid van technische, economische en sociale apparaten, waardoor als het ware aan de maatschappij een nieuwe dimensie is toegevoegd. De onderlinge betrekkingen tussen de maatschappelijke instituten en krachten zijn verveelvoudigd. Dit betekent dat het aantal onbekenden in de redenering over de verdere maatschappelijke ontwikkeling eveneens is verveelvoudigd. In de tweede plaats heeft de toeneming van de leiding, die aan de maatschappelijke ontwikkeling wordt gegeven aan de ene kant weliswaar de speelruimte voor de maatschappelijke krachten beperkt, aan de andere kant heeft dit een arbitrair, onvoorspelbaar element aan de ontwikkeling toegevoegd. Of een socialistische ordening van de maatschappij in de komende periode reële kansen krijgt, is veel minder afhankelijk van het uitbreken van een crisis in de Amerikaanse economie, dan van de reactie van de Amerikaanse regering hierop en die is nog in hoge mate onvoorspelbaar. Dit voorbeeld is met talloze uit te breiden. Beslissend is dat de maatschappijontwikkeling vooralsnog niet gaat in de richting van grotere, maar van geringere voorspelbaarheid. Dit betekent dat het onheilspellende besef ‘in de mist te zitten en niet weten waar te belanden’, een besef dat wellicht meer dan iets anders in de jaren na de oorlog neerdrukkend heeft gewerkt, voorlopig niet kan worden weggenomen. De conclusie hieruit kan geen andere zijn dan een beklemtoning van de urgentie van het ontwikkelen van nieuwe methoden voor voorlichting, van het verschaffen van inzicht in samenhangen en grenzen. Uiteraard is hier nog iets meer mee gemoeid: een levensopvatting en -houding, die bereidheid vertoont tot ingespannen arbeid en persoonlijke inzet zonder dat men weet of gelooft dat aan het eind van de weg de erepoorten staan opgericht. In dit verband lijken me de opmerkingen die Ter Braak in 1939 heeft gemaakt (in ‘De Nieuwe Elite’ in antwoord op een concrete vraag van H. Marsman naar zijn maatschappijbeeld) over maatschappelijke activiteit van de geseculariseerden die ook niet in een heilstaat geloven, nog altijd van fundamenteel belang. | |
Achterstand in maatschappijbeschouwingNaast de op de toekomst gerichte maatschappijvisie en de maatschappij-analyse als werktuig is de principiële benaderingswijze van het wezen der maatschappij en de afbakening van de functies van maatschappelijke instelling van groot belang voor de kracht en slagvaardigheid van het socialisme. In een theologenland, waar ‘het beginsel’ nog altijd geldt als een noodzakelijke legitimatie voor de geestelijke notabelen, telt dit des te meer. In een | |
[pagina 33]
| |
periode, waarin het socialisme wordt achtervolgd met de beschuldiging van staatssocialisme en de eerbied van socialistische politiek voor het organisch-maatschappelijke in twijfel wordt getrokken, is het gewenst dat het socialisme zich rekenschap geeft van zijn inzichten omtrent het wezen van staat en maatschappij. Hoewel de houding die de pvda heeft aangenomen, waar deze vragen in de politieke realiteit van de afgelopen jaren aan de orde kwamen, vrij trefzeker is geweest, kan niet worden ontkend dat de keuze van geval tot geval meer op grond van common sense dan op grond van principiële overwegingen werd bepaald. Nu hoeft men zich voor gezond verstand nooit te schamen en zeker niet waar het geldt de afbakening van taak en bevoegdheden van overheid en particulier initiatief, van hogere en lagere organen. De vraag dient echter gesteld of de gevolgde methode op den duur toereikend is. Het is niet toevallig dat de kritiek op het nieuwe Plan van kvp-zijde zich vooral heeft toegespitst op het veelvuldig hanteren van de doelmatigheidsnorm en het ontbreken van uitvoerige overwegingen omtrent wezen en taak van individu en gemeenschap. Het socialisme bedreigt inderdaad het gevaar dat het afglijdt tot een utiliteitsleer met een platte opportuniteitspolitiek als consequentie. Men behoeft nog niet de noodklok te luiden om niettemin van oordeel te zijn dat de gedachte van de functionele decentralisatie, zoals die in de vroegere sdap is ontwikkeld, in de pvda opnieuw op de helling dient te worden gezet. Het gaat om een principiële fundering van taak en grenzen van overheid, staat en maatschappij, die politiek bruikbaar is. Men ontmoet nogal eens de opvatting, dat alle aandacht, besteed aan de sociaal-wijsgerige en rechtsfilosofische aspecten van de politieke problematiek verspilde energie is. Men kan hiervoor zelfs aanknopen bij een uitspraak als die van de anti-revolutionaire prof. Zijlstra, die over de soevereiniteit in eigen kring sprak als over één der empty boxes in onze politiek.Ga naar eind3 Maar om aan te tonen dat de dozen van het solidarisme en de wetsidee alleen met professorale lucht zijn gevuld, zal men de filosoferende niet-socialist op eigen terrein moeten bestrijden. Het ziet er in veel opzichten naar uit dat naarmate herstel van de oorlogsschade vordert, de rechtse stromingen in de politieke partijen de overhand krijgen en voor de kortzichtigen de ruimte voor onvruchtbare haarkloverijen terugkeert, het politieke tournooiveld weer meer zal worden verlegd van de praktische problemen naar de zgn. beginselen. Dat geldt in ons land voor de protestant-christelijke partijen, dat geldt in Europa voor de katholieke partijen die op voorheen ongekende wijze zijn georganiseerd en geactiveerd, het geldt internationaal voor het neo-liberalisme dat steeds duidelijker als een eigen internationale groepering gaat optreden. Het socialisme behoeft op dit punt dringend aanvulling van het arsenaal. | |
[pagina 34]
| |
Knelpunten van de sociaal-economische ontwikkelingNa de vrij uitvoerige bespreking van de globale aspecten van de maatschappijontwikkeling volstaan we met in het kort aan te geven op welke punten na hetgeen in ‘De Weg naar Vrijheid’ over de maatschappelijke orde is opgemerkt, het denken verder moet worden gevoerd, of de problemen opnieuw moeten worden gesteld.
1 Het socialisme heeft in de meeste landen bereidheid getoond tot een concentratie van zijn krachten op het vergroten van de welvaart. De verdelingsproblemen worden in toenemende mate als secundair gezien. Niettemin vindt het socialisme in de meeste landen een meerderheid tegenover zich, die zich hardnekkig verzet tegen planmatige leiding van de produktie en tegen vergroting van de gemeenschapsinvloed in het bedrijfsleven. Het succes van het free enterprise in de Verenigde Staten speelt daarbij een grote rol in de geest van de massa. Het is duidelijk dat bij een verdergaande ontmoeting en doordringing van de economische systemen van de verschillende landen met elkaar, die zowel met als zonder Europese integratie, onvermijdelijk zal plaats vinden, de strijd om het systeem van welvaartsbevordering en werkgelegenheidspolitiek zal toenemen. Men bedenke dat zolang het socialisme in Engeland in de regering is uitgeschakeld het socialisme in Europa als regeringsmacht betrekkelijk weinig te betekenen heeft. Meer dan 40% van de socialistische kiezers in Europa woont in Engeland. Het is dus duidelijk dat de strijd om het stelsel van welvaartsbevordering uiteindelijk op internationaal plan zal worden beslist. Door de deskundigenconferenties van de Socialistische Internationale, is voor het voeren van deze strijd reeds belangrijk voorbereidend werk verricht. Dit werk zal echter sterk geïntensiveerd moeten worden. Daarbij zal het socialisme zich nadrukkelijk bezig hebben te houden met vergelijking en synthese van Amerikaanse sociaal-kapitalistische opvattingen en Westeuropese socialistische concepties.
2 De prioriteit van de vraagstukken van internationale economische ordening mag de aandacht niet afleiden van verdergaande maatschappelijke hervorming binnen nationale grenzen. Het Europese integratie-streven is ongetwijfeld ook gestimuleerd en gesteund door belangengroepen, die werken uit de overtuiging, dat zij binnen de Europese ruimte meer kansen tot voortzetting van het oude spel zullen krijgen, dan binnen nationale grenzen. Dit discrediteert niet het Europese eenheidsstreven, wel het voorbarige en schadelijke fatalisme waarmee sommigen het streven naar een rechtvaardige maatschappelijke orde binnen nationale grenzen voor nutteloos verslijten. Het socialisme zal zich in de komende periode duidelijk moeten gaan uitspreken waar de keuze ligt bij een botsing tussen de belangen van de sociaal zwakke groepen en de voordelen van een vergroting van de markt en samenvoeging van economische eenheden. | |
[pagina 35]
| |
3 In De Weg naar Vrijheid vindt men tot op zekere hoogte een waardering van de socialisatie boven ordening, waarbij de nadruk wordt gelegd op vernieuwing van de beheersvorm van de gesocialiseerde bedrijven. Dit beginsel van osmose tussen staat en maatschappij, tussen particulier en gemeenschapsbedrijf, is een uiterst vruchtbaar beginsel met het oog op een maatschappelijke orde waarin de tegenstelling tussen particuliere sector en overheidssector, die thans nog wordt gevoeld en gevoed, zal hebben plaats gemaakt voor een vanzelfsprekend naast elkaar bestaan. In dit verband dient de betekenis te worden onderstreept van de nieuwe visie op het concurrentie-begrip. Is in de economische literatuur thans de gedachte doorgedrongen dat zelfs in een volledig gesocialiseerde economie de concurrentie een belangrijke rol kan vervullen - het socialisme zal zich nog nader vertrouwd moeten maken met de gedachte dat de wedijver in het economische leven evenzeer een nuttige functie heeft te vervullen als de gedifferentieerde beloning en dat dit de gedachte van de dienende taakuitoefening niet uitsluit maar logisch aanvult.
4 Ten aanzien van de vraagstukken die samenhangen met de plaats van de mens in het maatschappelijk produktieproces, de rechtsordening van de arbeid, de rechtvaardige beloning en de arbeidsvreugde vragen we hier slechts aandacht voor de noodzaak van een ernstige studie van de mogelijkheid tot vereenvoudiging van de maatschappelijke structuur. Simplification of industry is een der leuzen geworden in het streven naar het opvoeren der arbeidsproduktiviteit. Dat simplification of society een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren tot vergroting van de menselijke produktiviteit in de ruime zin en tot het menselijke geluk in het algemeen heeft nog nauwelijks aandacht gekregen. In ‘De Weg naar Vrijheid’ is aan dit thema een betekenisvol paragraafje gewijd (pag. 25) waar het betreft de beperking van de inkomensoverdrachten. De gedachte verdient echter op elk gebied van maatschappelijke activiteit te worden onderzocht. Vereenvoudiging van de maatschappelijke structuur, unificatie van de maatschappelijke voorzieningen, stroomlijnen van de sociale instellingen, zij vormen de voorwaarden voor het scheppen van doorzicht in de maatschappelijke doolhof waarin de burger thans mistroostig ronddwaalt. De ironie wil dat juist degenen die beweren bezorgd te zijn voor de menselijke persoonlijkheid, het zelf-doen en de zelf-bepaling, door hardnekkig verzet tegen vereenvoudiging en unificatie de mens elk doorzicht ontnemen en de doolhof nog onontwarbaarder maken (uitvoeringsorganen sociale verzekering, belastingen, ziekenfondsen, onderwijs enz.). Het socialisme zal zich hebben bezig te houden met de vraag hoe het maatschappelijke proces kan worden vereenvoudigd en doorzichtig gemaakt terwille van de mens. Een veeleisende taak want het domme potlood kan hierbij geen dienst doen.
Elk van deze punten dient nader uitgewerkt te worden. Beslissend is echter het besef, dat in onze situatie geen enkele partij of beweging een monopolie | |
[pagina 36]
| |
van juiste inzichten bezit. Het socialisme heeft evenwel onverminderd de mogelijkheid door een kritische instelling tegenover de eigen traditie, door aanvulling van het geestelijk arsenaal, door soepelheid in de vormgeving van zijn politieke streven een sociale kracht te vormen en leiding te geven aan noodzakelijke vernieuwing. |
|