| |
| |
| |
Brekend glas
Door omstandigheden verbleef ik sinds enige tijd te Parijs met wat vage plannen om te gaan studeren en dit te bekostigen door het schrijven van bijzonder goede romans. Vaak, eigenlijk elke ochtend als ik wakker werd en weer een dag voor me zag liggen, besloot ik aan de slag te gaan, maar in werkelijkheid deed ik natuurlijk niets. Ik lag op mijn bed te lezen of liep wat verloren rond.
Op dagen dat ik er werkelijk geen gat meer in zag, kwam ik als vanzelf in de buurt van het museum Grévin, het wassenbeeldenkabinet. De uitgestalde poppen op de begane grond trokken mij weinig aan; ik meed eveneens de gruwelkelder waar weinig te gruwelen viel. Nee, ik kwam alleen voor de voorstellingen die plaatsvonden op de eerste verdieping, en die men er waarschijnlijk had aangeplakt omdat een aantal wassen beelden bij elkaar geen blijvende aantrekkingskracht op het publiek hadden. Daar was een veelhoekige zaal met houten wanden die om assen konden draaien. Het publiek werd binnengevoerd, de deuren gesloten en de lichten uitgedaan. Na enig afwachten draaiden dan de houten wanden langzaam om hun assen. De achterkant van de wanden bestond uit hoge spiegels, en door van binnen verlichte vlinders en andere voorwerpen uit het plafond vlak langs de spiegels te laten zakken en weer op te halen verwachtte men een griezelig of feeëriek effect te bereiken. Dit alles ging gepaard met een geknars en gepiep van ongesmeerde assen en versleten machinedelen - het daglicht scheen trouwens ook nog door verschillende kieren - zodat het beoogde effect nauwelijks werd bereikt. Maar door de naïviteit en ook door de bedompte en stoffige atmosfeer kreeg het geheel, althans voor mij, een zekere aantrekkelijkheid waardoor ik in een milde melancholie belandde.
Het hoogtepunt van de attracties was echter de goochelvoorstelling die in de zaal daarnaast plaatsvond. Een oude kale goochelaar voerde hier in een tijdsduur van ongeveer tien minuten al jarenlang dezelfde versleten trucs uit, die evenals het gebeuren in de spiegelzaal alleen
| |
| |
door hun belegenheid en kinderlijkheid een zekere aardigheid hadden. In de hoek van het toneeltje stond een oude opdraaigrammofoon die verveeld bediend werd door een vrouw, waarschijnlijk de echtgenote van de goochelaar. En deze grammofoon stond in het centrum van mijn gespannen aandacht. Er werd maar één plaat op afgedraaid, en de beide zijden bestreken op de seconde de tijdsduur van de goocheltrucs. Zelfs uit de verte kon men de grijze gladde kleur van de plaat waarnemen. Zodra de goochelaar zijn voorstelling begon werd de zware kop op de plaat geplaatst, de rem losgezet, en dan golfde er een verwarde massa ruisende klanken het zaaltje binnen. Een melodie was niet meer te herkennen, maar de muziek zat zo vol met doffe grondtonen, dreunende bassen en uiterst fijne ijle toontjes die plotseling boven het onderaards gerommel uitpiepten dat het totaal der klanken op de toehoorder, die tegelijkertijd de oude mensen op het toneel met hun kleine vergissingen, hun tegenzin en de oude trucs aanschouwde, een diepe indruk achterliet.
Dat dacht ik tenminste, omdat ik zelf door de klankenvloed gestort werd in een ongemeen zware droefgeestigheid die mij de rest van de dag niet meer losliet. Steeds weer verliet ik met tranen in de ogen het zaaltje, niets kon mij meer schelen. Mijn heden en toekomst waren gehuld in naaldgeruis, het onherkenbare muziekstuk werd in mijn brein hervormd tot een allesbegrijpende, werkelijk bovenaards mooie fuga die mij tot een urenlange bewegingloosheid dwong. Zo zat ik dan verlamd op een stoel thuis of op een terras en voelde al het lijden en de weemoed van de wereld in mij opstijgen, waarbij ik dikwijls in een soort roes geraakte. Ik heb nooit geprobeerd me hieruit los te schudden, hoewel ik wist dat het wel kon. Ook waagde ik het nooit mijn gevoelens te analyseren, mij af te vragen hoe het kwam dat ik door een vergrijsde orgelplaat tot een dergelijke toestand verviel. Ik was bang dat als ik erachter zou komen, het effect verloren zou gaan en dat had ik niet kunnen verdragen. Werkelijk gelukkig voelde ik me in die uren als ik onder de invloed van die klanken was, een groot ongrijpbaar geluk vermomd als melancholie. Ik had iedereen wel aan het hart kunnen drukken en hem of haar wijzen op de korte weg naar het geluk dat te vinden was in die ruisende orgelklanken. Ik ging zelfs zover te veronderstellen dat er een soort verbond bestond van mensen
| |
| |
die de boodschap van de grammofoonplaat begrepen en er evenals ik door werden aangetast. Een uiterst geheime mededeling slechts verstrekt aan hen die er open voor stonden.
In die tijd dacht ik er niet aan kennismaking met andere mensen aan te moedigen. Ik was alleen en wilde dat maar blijven, zonder overtuiging overigens. De mensen bekeek ik uit de verte zonder verder betekenis aan hun handelingen te hechten. Ik begreep er eigenlijk niets van, van mij zelf nog wel het minst. Er gingen dagen voorbij dat ik geen woord sprak.
Toch kon ik er op zekere dag niet onderuit, en had ik geweten tot welke gevolgen die komende kennismaking zou leiden, dan had ik mij niet zo onverschillig en willoos laten meetrekken.
Ik was weer bij de goochelaar geweest en had mij door de trefzekere inwerking van het orgel laten veranderen in een doorschijnend waas van droefgeestigheid. Ik wilde langzaam de trap aflopen naar de uitgang, maar besloot mijn stemming een katalyserende dosis toe te dienen in de vorm van een bezoek aan de spiegelzaal. Al vaker had ik opgemerkt dat de spiegelzaal, bezocht na de goochelvoorstelling, een dimensie toevoegde aan mijn inzicht in het lijden der mensheid. Verheerlijkt onderging ik het gedoe in de spiegelzaal dat, als men het los zag van het onmiddellijke nut een aantal mensen een beetje te verbazen, op mij altijd de indruk maakte het werk te zijn van een zachtmoedige idioot. Bij het verlaten van de zaal trapte ik, gehuld in gedachten, een vrouw tegen haar enkel. Zij riep vrij hard au, ik keek haar verschrikt aan en bemerkte tegelijkertijd dat ook de man naast haar stil bleef staan en mij aankeek. Flauwtjes herkende ik ze, ik meende ze al eens eerder te hebben gezien in het museum, en ineens vermoedde ik dat ik hier tegenover mensen stond die het geheim van het orgel ook kenden, misschien er ook aan verslaafd waren. Ik mompelde een verontschuldiging en liep door, want alle wereldlijke beslommeringen konden aan mijn stemming afbreuk doen. Maar doordat ik vrij langzaam liep moeten ze me ergens weer gepasseerd zijn; toen ik buiten op de boulevard kwam zag ik ze voor me lopen, voortgaand in de diepe schaduw van de volle bomen, dan weer in het oude tegenlicht van de namiddagzon. Zij drentelden als wachtten zij op iemand. Hoewel ik ook langzaam liep kwam ik toch vlugger vooruit dan zij, en zo moest het ogenblik komen dat ik ze voorbij moest gaan.
| |
| |
Ik besloot er geen probleem van te maken, misschien waren ze het hele voorval alweer vergeten. Trouwens, te diep nadenken over de te volgen lijn kon mijn stemming weer meer schade toebrengen. Zo liep ik ze voorbij aan de zijde van de man, de grijze klanken in mijn geheugen terugroepend.
Maar het leek of de man hierop had gewacht. Hij stond stil, draaide zijn hoofd naar links en zei op een verontschuldigende toon dat het niet zo fraai was wat ik had gedaan. De vrouw boog haar hoofd naar voren alsof zij mijn antwoord niet wilde missen, maar keek mij niet aan.
Ik stond even in tweestrijd. Antwoord geven zou mijn stemming geheel breken, doorlopen zonder iets te zeggen zou alles misschien in stand houden. Maar door al dat denken besefte ik dat mijn roes toch al zo goed als verdwenen was. Daarom keek ik de man aan, nam afscheid van de orgelklanken en zei dat het me erg speet, dat ik nogmaals mijn verontschuldigingen moest aanbieden, dat ik alle schade toegebracht aan kousen of schoeisel zou vergoeden. Op dit vrij uitgebreide antwoord reageerde de man door zijn hoofd, eerst beschuldigend omhooggestoken, weer terug te laten zakken. Hij keek me nog wel aan, maar de overtuiging was uit zijn blik verdwenen. Ik begreep hieruit dat er geen aanspraken op schadevergoeding zouden volgen en dat verheugde mij. ‘Ik ken u geloof ik,’ zei ik, ‘u bent wel meer in het museum Grévin. Ik heb me altijd afgevraagd wat andere mensen daar aantrekt.’ ‘Ach,’ zei de man, ‘ik weet het niet, de algemene sfeer en zo... Een stap in het verleden nietwaar...’ Hij sprak aarzelend, alsof hij geen zin in spreken had. Zijn stem was zacht en helder, en als hij eenmaal besloten had een woord uit te spreken deed hij dit scherp en duidelijk. ‘Ja,’ zei ik, ‘ik heb weleens gedacht, misschien komt u er om dezelfde reden als ik.’
‘Wat is die reden dan?’
‘Nou, misschien raar, maar ik kom voornamelijk om de orgelplaat te horen die bij de goochelvoorstelling wordt afgedraaid. Die klanken trekken me aan op een manier die ik zelf niet begrijp.’ De man en de vrouw keken elkaar heel even aan.
‘Mag ik me even voorstellen,’ zei hij toen, met wat meer beslistheid in zijn stem, ‘mijn naam is De Galande. Die grammofoonplaat... inderdaad, die heeft wat. Juist juist.’
| |
| |
Ik stak mijn hand uit en noemde mijn naam. Na een ogenblik bemerkte hij mijn in de lucht hangende hand en drukte die, na eerst nog een keer te hebben misgegrepen. ‘Ja ja,’ zei hij. Ik wilde nu ook maar de vrouw een hand geven, maar die bleef achteraf staan zonder naar ons te kijken. De Galande maakte ook geen aanstalten om de vrouw erbij te halen dus liet ik het maar zo. ‘Ja,’ zei De Galande, ‘ik had gedacht, nu we elkaar kennen kunnen we net zo goed iets gaan drinken, althans ergens gaan zitten. Men ontmoet niet iedere dag mensen die net zoals wij aan de goochelaar, eh, althans vaak naar die goochelaar gaan.’ Ik stemde toe al had ik weinig geld; als er sprake is van drinken loop ik zonder meer mee. En dan, de ontmoeting had mijn stemming bedorven en daar mocht wel iets tegenover staan.
Het werd me de avond wel. De eerste ronde bestelde De Galande, de tweede ik. Alles werd in een uiterst bedaard tempo opgedronken, mij eigenlijk te bedaard, want als er een gevuld glas voor me staat breng ik dit in een soort zenuwtrek onophoudelijk naar de lippen en ga hiermee door zelfs al is het leeg. Maar daarna scheen er bij De Galande een zekere reserve te zijn weggevallen en volgden de ronden elkaar op met plezierig korte tussenpozen. Eerst werd er, heel kort, wat gesproken over het museum Grévin maar hoewel we beiden hieraan verslaafd waren stond hij er toch anders tegenover. Ik weet nooit hoe ik me op dit punt moet uitdrukken; door bepaalde zinswendingen, een woord, een ondertoon, kreeg ik de indruk dat hij meer van de orgelmuziek afwist, maar toch nooit zo duidelijk dat ik er vragen over durfde stellen. Daarom vertelde ik ook niet alles over de invloed van de orgelmuziek op mij, maar toch wel genoeg om zeker hem te laten merken dat deze groot was. Het gesprek dwaalde al spoedig af naar andere onderwerpen, en langzamerhand kwam ik onder de bekoring van zijn stem en woordkeus, zijn aarzelingen in de zinsbouw, ook zijn diep weggeborgen ironie. Na enige algemene gesprekstof te hebben doorgenomen kwam het gesprek op hem zelf. Het bleek dat hij het slachtoffer was van de meest merkwaardige dwanghandelingen die hij, hoewel hij er grote hinder van ondervond, zeker niet kwijt wilde omdat hij niet uitgekeken raakte op zijn eigenaardigheden. Van alle bijzonderheden is me het beste zijn gedrag op straat bijgebleven. Hij leed aan een hele groep van straat- en pleinvrezen. Soms kon hij ineens geen straat oversteken of een bepaalde straat inslaan. Pleinen
| |
| |
kon hij de ene dag zonder moeite kruisen, andere dagen weer was hem dit volkomen onmogelijk. Hij begreep, zei hij, dat dit een bestaand ziektebeeld was, beschreven in dikke werken. Maar hierin lezen had geen zin, als je het zelf meemaakte was het toch heel wat anders. De hoofdzaak was de angst. Bij alle hoeken die hij omsloeg of straten die hij overstak wachtte hij een kort ogenblik of de angst het hem zou verbieden. En trad die angst op een zeker ogenblik op dan was het zijn grootste genoegen precies na te gaan op welk moment die angst was opgekomen, de mogelijke oorzaken na te gaan, zich te herinneren wat een bepaalde straat voor hem betekende. Maar bovenal was het interessant zijn angst te bekijken als een ding op zich zelf, een stap naar voren te doen en te voelen hoe de angst toenam, en afnam als hij een stap terugdeed.
Soms was het hem onmogelijk zijn huis te verlaten, dan begon de angst op de trap al. Hij beschouwde zijn angstgevoelens als een goede en tegelijkertijd vervelende vriend. Want denk niet, zei hij, dat het een aangename gewaarwording is. Interessant, dat zeker, maar voor de rest onplezierig. Wat ik al niet ben misgelopen op allerlei gebieden, alleen al doordat ik een bepaalde straat niet mocht ingaan of me gedwongen voelde een bepaalde afspraak te laten lopen. Een behandeling was niet mogelijk. Op aandringen van bekenden had hij eens geprobeerd een dokter te bereiken, maar de angst had hem verboden zelfs maar in de buurt van het doktershuis te komen. Toch voelde hij zich niet te kort gedaan. Tijdens de angstervaringen zag hij alle dingen met grotere diepte en nam het licht een andere, scherpere kleur aan. Hij beklaagde de mensen die zonder meer over de straten konden lopen en konden heengaan waar zij wilden zonder er verder bij na te denken. Elke dag begon voor hem met de grote vraag wat hem nu weer zou overkomen, en dat voorrecht was lang niet iedereen beschoren. Andere dingen overvielen hem ook, zoals de angst voor de tijd of om voedsel door zijn keel te voelen glijden en dat belette hem soms dagenlang te eten. Het was hem niet mogelijk een lift in te stappen, dat zou zijn dood zijn. Soms kon hij niet in het donker zijn, zelfs niet op straat met alle lichten op, dan weer was het de beurt aan het daglicht om zijn angst op te wekken.
In het begin van de avond had de vrouw erbij gezeten zonder iets te zeggen. Zij was mooi en daarom wilde ik haar af en toe in het ge- | |
| |
sprek betrekken, maar De Galande belette mij dit door mij steeds tactisch in de rede te vallen. Zij scheen er niet bij te horen. De Galande sprak geen woord met haar, en toen ik weer eens naar haar wilde kijken was ze verdwenen. We spraken er niet over, maar toch speet het mij.
Later op de avond werd ik flink dronken en moet De Galande zijn kwijtgeraakt. Op het gevoel vond ik mijn kamer terug en liet me zwaar op het bed vallen, zijn gezicht voor me, begeleid door barstige orgelmuziek.
Bij het wakker worden was mijn herinnering aan hem zo goed als verdwenen, en ik was zelfs geneigd om de gebeurtenissen van de vorige avond op één lijn te stellen met de onduidelijkheid van de orgeldreun en zijn verborgen maar ongetwijfeld bevallige melodie. Toen ik eenmaal weer verward was geraakt in mijn herinneringen aan de goochelscènes liet ik alle pogingen me alles weer voor de geest te halen maar varen. Pas verder op de dag, toen mijn hoofd weer wat helderder werd, kwam alles me weer duidelijk voor de geest te staan. Ik voelde mij niet verheugd.
Er waren sinds onze eerste ontmoeting al enige maanden verstreken en vele malen had ik De Galande ontmoet. Ik ging nooit meer naar de orgelplaat luisteren, zo was ik in beslag genomen door de ontdekking van zijn persoonlijkheid. Steeds vertelde hij me nieuwe verhalen, opende hij mij nieuwe gezichtspunten op kwesties die ik als afgedaan had beschouwd of waaraan ik nooit enige aandacht had besteed. Als tegenprestatie begon ik dan weleens aan een zelfgekozen onderwerp maar hij had hiervoor maar weinig belangstelling en begon steeds afwezig om zich heen te kijken alsof mijn woorden voor hem te onbenullig waren. Er school in zijn houding geen belediging, en ik hield altijd wel weer spoedig op zodat hij zich weer van het gesprek kon meester maken. Geleidelijk had hij ook een zekere macht over mij gekregen. Onder andere omstandigheden had ik Parijs allang moeten verlaten wegens geldgebrek, maar hij leende me altijd grif, zonder dat ik er zelfs om vroeg. Ook bezorgde hij me karweitjes als vertaler. Dit werd per woord betaald en dat is geweldig plezierig werken. Bij elk woord dat je eigenlijk gedachteloos optikt kan je de kassa horen rinkelen. Over Grévin werd zelden meer openlijk gesproken,
| |
| |
alleen bedekte toespelingen die er steeds weer op schenen te wijzen dat hij op een geheimzinnige manier met de klanken verbonden was. Onze ontmoetingen waren ook steeds eigenaardig. Vaste afspraken maakten we nooit. Soms zag ik hem op straat, met de vrouw erbij of alleen of ik kwam hem in een café of warenhuis tegen. Dit gebeurde zo vaak dat toeval uitgesloten was. Ontmoette ik hem op een dag niet dan was het de volgende dag alsof ik gedwongen werd naar zijn huis te gaan. Ook was zijn invloed merkbaar in het feit dat ik op een keer een winkel waar ik wat wilde kopen niet durfde binnengaan. Ik moet zeggen dat het een opvallende ervaring was. Toch was de hele geschiedenis vrij vermoeiend en als ik 's avonds in bed lag besloot ik er vaak een eind aan te maken. Maar de volgende dag dacht ik er weer anders over. Het ergerde mij ook steeds meer dat die vrouw maar altijd op de achtergrond werd gehouden, en als ik al gelegenheid had met haar te spreken trok ze zich in een stilzwijgen terug. In al die tijd had ik maar een paar woorden met haar kunnen wisselen en had ik haar maar een enkele keer kunnen betrappen dat ze me aankeek. Zelfs haar naam wist ik niet. Duidelijk was wel dat ze met De Galande leefde, en ook nam ik wel aan dat ze niet zijn vrouw was. De Galande probeerde altijd, als het gesprek op haar dreigde te komen, een ander onderwerp aan te snijden en met succes. Zelf sprak hij in mijn bijzijn nooit tegen haar en bestelde altijd zonder te vragen een vermout voor haar die ze traag opdronk. Juist toen ik me begon af te vragen waar dit allemaal op moest uitlopen en of ik ooit nog het geheim van de orgelklanken zou leren kennen, werd er op een namiddag bij me gebeld en stond de vrouw voor de deur.
‘Ik heet Priscilla,’ zei ze, ‘u kent me.’
Door haar voortdurende zwijgzame tegenwoordigheid tijdens mijn ontmoetingen met De Galande had ik als vanzelf aangenomen dat ze verlegen was. Dit bleek in het geheel niet zo te zijn. Hoewel ze koel en op een afstand bleef, weinig en met zachte stem sprak, was er toch geen sprake van verlegenheid, eerder van een aangepaste vrijmoedigheid. Ik wees haar een stoel en ging zelf ook zitten. Mijn nieuwsgierigheid naar de reden van haar komst kon ik haast niet bedwingen, terwijl zich daarnaast ook een plotseling opkomend heet verlangen naar haar lichaam aandiende. Ze was één van die vrouwen die het aan- | |
| |
trekkelijkst zijn in eenvoudige en huiselijke kleren. Ik moest toegeven dat de naam Priscilla niet meewerkte. Na enig heen en weer gepraat, waarbij ik onhandig bekende dat ik er altijd naar had verlangd kennis met haar te maken, vertelde ze het doel van haar komst.
‘U bent de enige met wie De Galande op het ogenblik omgaat. Ik wil hem verlaten. Zou ik zonder meer weggaan dan zou ik nooit weten of hij er enige notitie van had genomen. Misschien valt het hem niet eens op of merkt hij het pas na een paar weken. Ik kom u vragen of u, als u De Galande weer ontmoet, duidelijk wil zeggen dat ik hem verlaat omdat ik er genoeg van heb. Zijn reactie op die mededeling zal ik dan weer graag van u horen. Ik zou hem zo graag één keer gekwetst weten. Bovendien geeft het mij zelf meer zekerheid, maakt het de breuk definitiever.’
Bij me zelf overwegend dat haar verzoek ook per brief had kunnen gebeuren, zei ik haar dat ik zijn optreden jegens haar nooit had goedgekeurd. Langzaam wist ik haar ertoe te brengen mij te vertellen hoe precies hun verhouding was. Het resultaat was vrij banaal. Ze had De Galande ontmoet, was verliefd op hem geworden en bij hem ingetrokken. Na verloop van tijd verveelde haar het samenwonen, maar toen zij had geprobeerd hem te verlaten had zij bemerkt dat dit haar onmogelijk was.
‘Eerst hield hij van mij,’ zei ze, ‘maar zijn liefde was soms te veel en soms te weinig. U kent zijn angsten die hem verbieden bepaalde dingen te doen. Zo was het ook in de liefde. Het ene ogenblik was het voor hem niet mogelijk me aan te raken, soms duurde dat wel dagen. Als hij het dan toch probeerde kwam het zweet op zijn voorhoofd. In een volgende periode ging het weer wel en dan werd er niet gevraagd of ik lust had. Ook ging er vaak iets verkeerd met zijn, eh, ejaculatie zal ik maar zeggen. De ene keer bleef die geheel weg, de andere keer kwam die al na een ogenblik. Erger was dat hij genoeg van me kreeg, zelfs nog voordat mijn eigen liefde ging verflauwen. Hij scheen mijn aanwezigheid nooit meer op te merken, maar het eigenaardige was dat hij toch altijd voor me betaalde wanneer we ergens aten of dronken. Ik heb mij afgevraagd waarom hij toch niets tegen mij zei, maar durfde het hem niet op de man af te vragen omdat ik deze toestand nog altijd beter vond dan een voor de hand liggende afwijzing. Hoe vaak heb ik niet geprobeerd me van hem los te maken, maar het lukte
| |
| |
me niet. Zijn stem, zijn manieren, zijn bizarre gewoonten, ik weet niet precies wat, maar het dwong mij bij hem te blijven, ook toen ik dagelijks ten aanschouwen van iedereen werd vernederd en genegeerd. Maar zodra wij met u kennismaakten wist ik dat hier een mogelijkheid tot ontsnapping lag. Wanneer ziet u hem weer?’
Ik zei naar waarheid dat ik geen afspraak met hem had gemaakt, maar dat we elkaar altijd vanzelf weer zagen. Ik zegde haar toe hem zeker te zullen vertellen dat zij niet meer bij hem terug zou komen en beloofde nauwkeurig op zijn gelaatsuitdrukking te letten. Ik vroeg haar naar hun bezoeken aan het museum Grévin maar daarop ging zij niet in. We praatten nog wat, besloten elkaar bij de voornaam te noemen. Ze drukte nog een keer haar dankbaarheid uit dat mijn persoon haar de steun had gegeven de grote stap te wagen. Ik nodigde haar uit samen het avondmaal te gebruiken. Ze stemde toe. Ik zei haar nog eerst een fles wijn te moeten halen. Tijdens de korte tocht naar de winkel op de hoek merkte ik dat ik me haastte. Toen ik weer in de kamer kwam leunde zij uit het raam, mij aldus in staat stellend haar vormen aan de keerzijde te bestuderen. Ik ging naast haar staan en samen keken we hoe de dag in het trillende stof van de straat verliep. Die ene fles was vlug opgedronken, en in de hierdoor veroorzaakte lichte nevel vroeg ik haar waarom zij mij werkelijk was komen opzoeken. Ze antwoordde hierop niet, keek me alleen aan. ‘Je moet proberen,’ zei ze toen, ‘weer je zelf te zijn. Af en toe herken ik De Galande in je woorden en gebaren.’ Dat was waar, ik had het tot mijn schrik ook weleens gemerkt, maar wist niet dat het anderen ook opviel.
We zijn gaan eten. Naderhand haalde ik nog meer wijn, de avond werd erg gezellig en ik stond wel even te kijken toen zij van weggaan sprak; ik had eigenlijk zonder meer, en waarom eigenlijk, aangenomen dat ze bij me zou blijven slapen. Maar ze ging. Op bed liggend, mijn rechterbeen nog op de grond rustend, hoorde ik haar hoge hakken de stenen trap aftikken. Zelden heb ik een zo volmaakt warme avond meegemaakt, de reclames en straatlichten schenen opwindend in het lauwe duister, en als ik goed luisterde kon ik ver weg over de stad de mysterieuze orgelklanken horen deinen, die alwetende, rustgevende klanken, zonder ophouden en zonder één ogenblik te vervelen.
| |
| |
De volgende dag kwam Priscilla om dezelfde tijd terug en die nacht bleef ze. Nog enige malen ging ze in de morgen terug naar haar eigen huis, totdat ze op een keer haar koffer meebracht en voorgoed bleef. Ze had, hoorde ik toen het onderwerp eens ter sprake kwam, een vast inkomen, iets wat vooral in Engelse boeken veel voorkomt maar waaraan ik in werkelijkheid nooit had kunnen geloven. Zo gleden we langzaam maar zeker die heerlijke tijd binnen waarin je elkaars lichaam en geest exploreert, steeds weer nieuwe dingen ontdekkend en de wereld en zijn bewoners zegenend.
Ze sprak zelden of nooit over De Galande hoewel ze, naar later bleek, meer dan een jaar bij hem had gewoond. Ik begreep dat ze probeerde hem te vergeten en drong nooit aan. Toch, een keer, kwam het gesprek op hem, en we vergeleken de eigenschappen van hem die indruk op ons beiden hadden gemaakt. Zelfs toen hij al geen aandacht meer aan haar besteedde had zij, als hij sprak, nog de bewegingen van zijn mond gevolgd, en de herinnering aan de klank van zijn stem kon haar nog steeds een ogenblik het besef van de werkelijkheid doen verliezen. Ze vertelde me een theorie van hem die ik nog niet gehoord had. Vaak was hij er op teruggekomen en had het verhaal steeds uitgebouwd. De oorspronkelijke versie was, zei ze, dat de levensweg geleek op een peilloos diepe put. Iedereen suist zonder ophouden naar beneden en is zo gewend aan zijn vallende beweging dat hij deze niet meer opmerkt. De zekerheid dat de put een bodem bezit is onafwendbaar, want voortdurend, zelfs wanneer men aan de val begint, hoort men de doffe smakken waarmee de lichamen op de bodem te pletter slaan. De val duurt echter zo lang, de put lijkt zo eindeloos diep, en zo algemeen is het vergoelijkende gepraat over het bestaan van de bodem, dat het heel gemakkelijk is de gedachte aan de uiteindelijke verplettering te verbannen. Men suist voort met een steeds groter wordende valsnelheid, en de grappen zijn niet van de lucht. Groepen worden gevormd van mensen die vierkant het bestaan van een bodem ontkennen, of juist wel erkennen maar er een diepere zin in zien, en proberen anderen tot hun zienswijze over te halen. Priscilla had de indruk dat De Galande het verhaal altijd had beschouwd als een verzinsel zonder verdere betekenis, maar zeker hiervan was zij niet.
Het eindigde ermee dat ik op een dag ontdekte aan haar gewend et zijn. Het kwam zelfs zo ver dat ik me meer dan eens erop betrapte
| |
| |
niet naar haar woorden te luisteren en ermee te volstaan zo nu en dan iets te mompelen als antwoord.
Maar De Galande was verdwenen. Nadat Priscilla bij mij was gekomen ontmoette ik hem nergens meer, en hoe ik ook de mij bekende plaatsen van samenkomst bezocht en mij er zelfs toe bracht naar het museum Grévin terug te keren, ik slaagde er niet in hem te vinden. Van zijn kamerverhuurster kreeg ik te horen dat hij was vertrokken zonder nader adres achter te laten. Ik begon Priscilla ervan te verdenken dat zij op de hoogte was van de nieuwe verblijfplaats van De Galande, maar dit niet tegen mij wilde vertellen. Tijdens mijn eerste bezoek sinds lange tijd aan het museum Grévin ondervond ik met hernieuwde kracht de verlammende invloed van het zielvolle orgelgekras, en de starre glimlach van de goochelaar leek mij vervuld van medeplichtigheid. Zelfs zijn assistente leek mij, onder het melige aanreiken van de attributen, steeds meer bekend met de naamloze dingen verscholen achter de dreunende melodie. Zij was het toch die steeds weer de afgesleten grammofoonplaat op de draaitafel plaatste. Ik had een grote steun aan Priscilla, en er gingen weken voorbij dat we in elkaar verdiept waren en nergens aandacht aan besteedden. Maar dan weer overviel mij toch een vage rusteloosheid, de melodie scheen mij te wenken, het zwijgen van Priscilla over de dingen die mij bezighielden begon me te ergeren. Wie was De Galande? Hoe kwam het eigenlijk dat zij, mooi en onverzadigbaar als ze was, ooit had kunnen houden van een man als De Galande, die toch een min postuur had, tobde met zijn orgasmen en verder altijd de grootste moeilijkheden gaf als je met hem op straat liep omdat je al zijn angsten voor bepaalde straten moest volgen en soms om een dichtbijzijnd doel te bereiken de halve stad moest doorkruisen. Wat was het verband tussen Grévin en De Galande?
Op een dag kwam ik op het idee dat we Parijs moesten verlaten wilde ik Priscilla niet verliezen door mijn nu steeds veelvuldiger bezoeken aan het museum, waarvan ik ouder gewoonte uiterst droefgeestig vandaan kwam en de verdere dag glazig voor me uitstaarde. Ik stelde het voor aan Priscilla, zei haar dat ongetwijfeld ook De Galande de stad had verlaten en dat wij, waar we ook heengingen, meer kans hadden hem te ontmoeten dan hier. Ze bracht mij in herinne- | |
| |
ring dat ze De Galande absoluut niet meer wilde zien, maar dat ze zelf ook al had overwogen de stad uit te gaan. We kwamen dus op verschillende gronden tot overeenstemming. Ik sloeg voor naar Veere te gaan omdat ik daar meer was geweest en er een klein pension kende. Zij was er nooit geweest en wilde liever naar Engeland. We dronken langzaam wijn, lui uitgestrekt op het bed, en louter omdat ik langer volhield Veere te zeggen dan zij Engeland, besloten we te vertrekken naar Veere.
In Veere namen we een kamer in een klein pension, gedreven door een schraal mannetje, Krukas geheten. Zijn nieuswgierigheid was groot en wij waren verplicht altijd de deur van de kamer achter ons op slot te doen, daar Krukas een arsenaal van voorwendsels tot zijn beschikking had waarmee hij op elk ogenblik met verstrooid gelaat ons samenzijn kwam breken. Als voormalig scheepskok kookte hij goed en overvloedig, en aangezien wij de enige gasten in zijn huis waren aten we altijd met hem samen.
Priscilla ging er steeds beter uitzien, waarschijnlijk door het goede eten, de zeelucht en de verdwijnende schim van De Galande. Steeds minder vormde hij het onderwerp van gesprek en ik moet zeggen dat waarschijnlijk door de veranderde omgeving de persoon van De Galande ook langzamerhand uit mijn gedachten verdween; dat ik mij zelfs soms afvroeg waardoor ik eigenlijk in hem geïnteresseerd was geraakt. Onze dagen vulden we met lezen op het havenhoofd aan de landzijde, wandelen door de groteske straten van het stadje, en slapen wanneer daar maar enige aanleiding toe was. Gelukkig had Priscilla geld genoeg, zodat wij dit leven nog ongestoord konden voortzetten. Krukas was niet al te duur met zijn pension en had geen hekel aan ons; ook van zijn kant vielen geen storingen te duchten. Het enige bezwaar aan hem was dat hij op de meest ongelegen momenten een drankfestijn op touw wilde zetten. In het begin, toen wij zijn handigheid in het uitlokken hiervan nog niet kenden, hadden we altijd met hem meegedaan. Het kwam erop neer dat hij ons uit onze slaap kwam halen door zachtjes met een fles op de deur te bonzen. Niet ongevoelig voor de inhoud van de fles dronken wij deze dan gezamenlijk leeg, waarna er natuurlijk een nieuwe fles moest komen. Ik ging deze dan in het kroegje naast onze deur halen en meestal bleef het niet bij één.
| |
| |
Stilzwijgend werd door Krukas aangenomen dat de nieuwgehaalde flessen voor onze rekening waren. Daarbij kwam nog dat hij altijd de grootste dorst had. Waren wij al verzadigd dan voelde hij zich nog maar net prettig, en hoewel Priscilla onverschillig stond tegenover de snelheid waarmee haar geld verdween, vond ik het na verloop van tijd toch beter het kalm aan te doen met deze drinkgelagen, ook omdat Krukas al gauw begon te kloppen met een simpele fles bier, zodat zijn aandeel wel heel gering werd.
Toch werd het steeds duidelijker dat ons verblijf in Veere meer een afwachten was dan een doel op zich zelf. We werden onrustig, Krukas begon ons te vervelen met zijn zeemansverhalen. We konden nauwelijks meer onder de indruk komen van de Schotse huizen aan de haven. Priscilla ging zelfs zover dat ze weer over De Galande begon te praten, iets wat ik maar moeilijk kon verdragen. Mijn verlangen naar de omhullende orgelmuziek werd bij tijden onverdraaglijk, en na een verblijf van enige maanden in Veere merkte ik dat ze bijna niet meer uit mijn gedachten waren. Door de woorden van Priscilla begon ik me nu ook weer af te vragen waar De Galande toch gebleven kon zijn, en waarom hij eigenlijk was weggegaan. En dit werd nog erger toen Priscilla mij vertelde over het spel van de waterdruppels. De Galande had het helemaal zelf uitgedacht en ontwikkeld, en gaf zich met hartstocht eraan over, iedere keer als daar gelegenheid toe was. Priscilla vertelde het mij in haar eigen bewoordingen, maar ik herkende wel degelijk zijn spreektrant en hoorde in mijn verbeelding het verhaal uit zijn eigen mond. Het was een heel eenvoudig spel. De Galande wierp, op de wc. gezeten, een handje water tegen de deur die gladgelakt moest zijn. Het water spatte dan uiteen tot afzonderlijke druppels die statig langs de deur naar beneden gleden. Het aardige was nu, en toen ik het spel op de wc. van Krukas imiteerde bleek dit ook duidelijk, dat niet alle druppels de onderkant van de deur haalden. Grote zware druppels vonden met gemak hun weg en hadden zelfs zoveel kracht dat ze van de deur op de drempel vielen, wat natuurlijk een diepe bevrediging gaf. Andere druppels, met minder waterinhoud, bleven onderweg steken en dan moest er een handje geholpen worden, door bij voorbeeld twee druppels naar elkaar toe te brengen en samen te voegen met de punt van een zakmesje, of door boven het door de druppel gemaakte vochtige spoor een andere druppel te plaatsen, die
| |
| |
dan gemakkelijk op het reeds gemaakte pad als een stroompje naar beneden liep en zich bij de oorspronkelijke druppel voegde, om dan samen glorieus het einde te halen. Andere variaties waren natuurlijk ook mogelijk, dat hing geheel af van het patroon der druppelvorming, dat bij elke worp weer anders was. De minuten waarin hij met het spel van de druppels bezig was waren de best bestede van zijn leven, had De Galande tegen Priscilla gezegd, en toen ik de techniek van het spel ook voldoende onder de knie had kon ik niet anders dan hem gelijk geven. Ik breidde de mogelijkheden van het spel zelfs nog enigszins uit door de druppels te kleuren met behulp van kleine stukjes verschillend getint crêpepapier, die ik altijd zorgde bij me te hebben. Ik was er echter niet zeker van of De Galande zich met deze uitbreiding zou hebben kunnen verenigen, en vertelde het daarom niet tegen Priscilla. Deze was toch al niet zo enthousiast over het spel en liet zich er enkele malen laatdunkend over uit, wat ook wel te begrijpen was.
Plotseling was Priscilla met de mededeling voor de dag gekomen dat ze vermoedde waar De Galande zich bevond. Hij bezat een huis in Nederland, dat had ze al die tijd geweten en voor mij verzwegen, en wat lag er meer voor de hand dan dat hij naar dit huis was gegaan. Nu de woorden eenmaal gevallen waren leek ons beiden, zonder er eigenlijk verder over te spreken, een bezoek aan hem onontkoombaar. Ik had geen zin te vragen waarom ze het mij nu pas vertelde, ik had nog minder zin te vragen naar een eventueel verband tussen hem en de orgelplaat. Het moment vervloekend waarop de kwestie weer was opgedoken voelde ik toch mij er niet aan te kunnen onttrekken. Er was zoveel dat ik niet begreep dat alleen al loutere nieuwsgierigheid mij ertoe gedwongen zou hebben. Maar er was meer, de orgelmuziek begon nu al in mijn dromen op te treden, en altijd, net als men mij het geheim zou onthullen werd ik wakker, beklemd en wanhopig, mij afvragend of ik gek zou worden. Alleen de wetenschap dat mensen die zich dit afvragen het zelden worden, hield me op de been. Bij dit alles had ik toch ook vaag het gevoel dat ik willoos een vooraf bepaalde weg volgde als een tramwagen, dat enige afwijking of zelfs maar uitstel niet mogelijk was.
Zo gingen wij op weg, Krukas verzekerend dat we de volgende dag weer terug zouden zijn. Tijdens de reis spraken we weinig. De stad
| |
| |
was mij onbekend en stond me niet erg aan. Op weg naar zijn huis overviel mij een zekere onverschilligheid die ik, bij nader inzien, zelf tot stand had gebracht. Alleen door mij geestelijk terug te trekken en me zelf te beschouwen als een niet bijzonder geïnteresseerd voorbijganger kon ik de situatie meester blijven. Een kleine huivering doortrok mij alleen als ik bedacht dat een weerzien met De Galande mij het geheim zou kunnen openbaren van die dreunende onduidelijke melodie, waarvan ik de troost al zo lang had moeten ontberen. Uit de gevoelens van Priscilla kon ik niet wijs worden en deed er ook geen moeite toe; stil liep zij naast mij voort, met een berustende blik in haar ogen.
Het begon al te schemeren toen we eindelijk het huis, gelegen aan een drukke winkelstraat, bereikten. De lichten sprongen aan in winkels en huizen en diep ademde ik de herfstige lucht naar binnen. Een stille zekerheid, die me had moeten waarschuwen, kwam in mij op. Het grote raadsel zou hier, in deze straat, zijn bevestiging en verklaring vinden, alles zou worden opgelost. Priscilla had mij lief en zou me niet meer verlaten, en ik werd zo blij als een kind dat onverwacht een lang begeerd geschenk krijgt.
Achteraf gezien had ik ook niet beter kunnen weten. Toen we de op een kier staande buitendeur openduwden en ons zonder aan te bellen in de stille gang waagden, klonk achter een gesloten kamerdeur een gedempt schot, gevolgd door het gerinkel van een in scherven vallend glas. Priscilla hield met een scherp geluid haar adem in en ik voelde me tot op het been koud worden. En plotseling was daar het orgel, hetzelfde stuk maar op een nog weinig gedraaide grammofoonplaat, van alle kanten opklinkend en duidelijker dan ik het ooit had gehoord. Nu pas kon ik de melodie volgen. Hetzelfde obsederende en maar doormalende gedreun dat mij toch, heel in de verte, met een griezelige zekerheid duidelijk maakte dat het alleen maar muziek was. Ik deed een stap in de richting van de kamerdeur en voelde de klanken om me heen golven als een bruisende zee. Totdat ik een klein bloedstroompje zag dat oneindig traag onder de deur door kroop, en ik eindelijk wist dat ik getuige was van een drama waarvan ik de omvang in het geheel niet begreep.
Wat ik, eerst vaag en langzamerhand steeds duidelijker, wel besefte was dat ik, in plaats van één van de hoofdfiguren, slechts een toeschouwer was geweest, en misschien zelfs dat niet eens.
|
|