huilen-nergens voor nodig, de bommen vallen verderop in de straat en tegen een donkere hemel van vette rook beginnen de huizen in te storten en te branden. Een kleine paniek breekt uit, als één man rennen de families nu toch maar naar de schuilkelder die propvol is. Ook hier huilende vrouwen, woedend schreeuwt een man dat we ons moeten overgeven voordat iedereen kapot is. Dat is vreemd, waarom zou je het niet overleven?
Het bombardement is een uur voorbij. Een krachtige zuidenwind blaast de kolkende rook over het huis. De zon is verdwenen achter de bloemkool, as daalt in de schemerige straat neer. Iedereen zwijgt nu, de jongen staat voor het raam en kijkt naar de vluchtelingen uit de binnenstad die beladen handwagens duwend en met matrassen op hun rug de veiligheid zoeken. De brand verderop in de straat kleurt vreemd tegen het onwezenlijke licht. ‘Wat een brand hè,’ zegt de jongen tegen zijn vader die naast hem staat en krijgt prompt een klap om zijn hoofd. Langzaam krijgt hij het vermoeden dat er iets verschrikkelijks is gebeurd. Door de vuilgele straat loopt een man met een hoofdwond. De stank van de brand dringt door de gesloten ramen naar binnen. De buurvrouw zegt daar gaan er duizenden en duizenden. De jongen denkt na, natuurlijk, er vallen bij zo iets een hoop doden, dat kan niet uitblijven, een hele stad in puin gegooid, reken maar na. En dan wordt er een gedachte in hem bewust die hem weer hoop schenkt op een betere toekomst. Zou de meester het overleefd hebben? Die woonde toch ergens in de binnenstad? Wat een zegen toch, zo'n oorlog. Je kan moeilijk geloven dat zo'n hele oorlog, dat hele bombardement in elkaar is gezet om hem een plezier te doen, maar het lijkt er toch veel op. Hij is dood, je zal het zien! Een mooie begrafenis, de hele klas om de geliefde meester achter de wagen, hij krijgt er tranen van in zijn ogen. Er is toch altijd weer gerechtigheid in deze wereld. Hij houdt zijn vreugde in, een lachend gezicht zou nu geen pas geven.
Er volgt een onzekere tijd. De jongen zwerft doelloos rond in de buurt, hij mag nog steeds de stad niet in. Dan is het eindelijk zo ver, op een duistere manier weten zijn ouders dat de school weer begint. Daar gaat hij, vol verwachting, het wonder zal geschieden. Op naar die groengeschilderde rotschool met den Bijbel, psalmen uit je hoofd leren en dreunend zingen met het hele stel, weer luisteren naar de