| |
| |
| |
Luister, een Montenegrijnse oorlogszang!
Op dit ogenblik stemt de volksmuziek uit het zuidelijk Calabrië mij nog steeds weemoedig, en hierin sta ik niet alleen. De combinatie van het zachte staccato der snaren en de nasale tweestemmige zang, altijd door vrouwen uitgevoerd, doen niet onprettige scheuten van heimwee door mijn lichaam gaan, waarbij ik dan beurtelings of tegelijk verlang naar jeugd, vrouwen, zon en drank, dingen die moeilijk van elkaar te scheiden zijn.
De laatste jaren heeft deze zo onopvallende muziek uit Calabrië grote opgang gemaakt in de door volksmuziek toch al overvoerde westerse wereld. De Spaanse, Russische, Indische, Afrikaanse en nog vele andere groepen wisselen elkaar met eentonige regelmaat af, zij staan zich als het ware te verdringen tussen de coulissen. De zalen, aanvankelijk gegarandeerd afgestampt, raken langzamerhand wat minder vol, maar het beperkte aantal ware liefhebbers houdt stand. Hierdoor blijven de groepen komen, terwijl ook de kranten, al is het maar uit onwetendheid, er waarderend over blijven schrijven. En met recht, want bij alle overvloed laten de diverse zang- en dansgroepen niet na ons steeds weer te ontroeren, hetzij met een liefdeslied van een maagdelijk jong meisje, hetzij met een woeste zwaarddans van een aantal mannen in uniforme kledij, om nu maar eens twee uitersten te noemen. Bij nadere beschouwing van de herkomst van de groepen is het verwonderlijk dat er op zoveel plaatsen een welontwikkelde muziek blijkt te bestaan. Elke landstreek, elke bevolkingsgroep heeft zijn eigen muziek die in uitdrukking en tempo varieert naar breedtegraad en temperament (maar altijd zijn oorsprong vindt in armoede), en als een bepaalde landstreek geen eigen muziek mocht hebben is deze uitgeroeid door de voorspoed van de bevolking, en zijn er altijd herinneringen aan een dergelijke muziek, steevast opgetekend en verklaard in kostbaar uitgevoerde werken over folklore met kleurige platen van dansen in oude kostuums. Tekenend is ook dat zulke werken altijd geheel of gedeeltelijk op staatskosten tot stand zijn gekomen.
| |
| |
Was men, nog maar vijftien of twintig jaar terug, een hele avantgardist wanneer men enige weet had van volksmuziek, grammofoonplaten bezat uit Spanje of Griekenland, tegenwoordig kan men maar beter zwijgen over deze uitingen van volkskunst. Ik spreek hier natuurlijk over de originele muziek zoals die wordt geapprecieerd door een kleine groep kenners, en niet over de brede waardering voor op volksmuziek lijkende liedjes uit populaire films en musicals.
Hoewel het nog steeds niet gebruikelijk is het fijnproeverschap zo ver door te drijven dat alle volksmuziek wordt verworpen, komt het er toch steeds meer in om de muziek uit bepaalde landen of streken absoluut af te wijzen, waarbij natuurlijk direct vermeld moet worden dat men de muziek uit een ander land (meestal wordt hierbij een onbekende streek of zelfs dorp genoemd) bijzonder waardeert. Zo sprak ik laatst iemand die zonder terughouding zijn afkeer uitsprak over alle Europese, Afrikaanse en Aziatische volksmuziek, en zelfs de toch lange tijd als het neusje van de zalm geldende Montenegrijnse oorlogszangen op de grote hoop gooide, maar mij tegelijkertijd met iets geheimzinnigs in zijn stem attent maakte op de nog geheel onbekende muziek van een bijna uitgestorven stam der Zwartvoet Indianen. Mijn bescheiden lofzang op de Calabrische liederen werd met een minzame glimlach aangehoord. Ze waren voor deze man duidelijk allang passé. Aan mijn verering voor deze volksuiting deed dit overigens weinig af, zoveel karakter heb ik nog wel, maar toch ga je je afvragen wat de bron is van deze stuwkracht die de mensen voortjaagt naar het ontdekken van steeds weer andere prikkels in de volksmuziek van de wereld.
Zo heb ik met verwondering het ontstaan van de ‘kenner’ waargenomen; de man of vrouw die juist steeds iets meer weet over het onderwerp en die zijn of haar licht zeker niet onder de korenmaat steekt. Veel mensen komen nooit verder dan het gewoon leuk of mooi vinden van bepaalde muzieken en denken dan dat ze erbijhoren. Me zelf heb ik ook altijd hieronder gerekend. Deze toestand bevredigt andere mensen in het geheel niet, en zij zoeken verder. Waar weet ik niet. Ik heb vaak geprobeerd te weten te komen waar deze connaisseurs hun wetenswaardigheden dan wel opdoen - en dat doen zij, want een charlatan zou in onze kringen onmiddellijk door de mand vallen - maar ben daarin, zoals zal blijken, altijd teleurgesteld. Het is
| |
| |
toch geweldig wat deze mensen tijdens radio- of tv.-voordrachten of op lezingen met lichtbeelden weten te verkondigen over de muziek. Ademloos kan ik luisteren naar hun verhandelingen over de herkomst, de complexe maatindelingen, de exotische instrumenten, de afwijkende toonschalen en al die verdere zaken die het verstand van de doorsnee liefhebber te boven gaan.
Ik heb voor mij zelf altijd moeten constateren dat hoe meer men weet over de opbouw en uitvoering van de beluisterde muziek, hoe minder men er onbevangen naar kan luisteren en er plezier aan beleven. Zelfs de voor de hand liggende gedachte dat een Spaanse zigeunerin na een langdurige inspannende dans wel behoorlijk bezweet zal wezen, kan het genoegen in het aanschouwen van die dans al ten dele vergallen. Het geheel onwetend ondergaan van de muziek lijkt mij nog maar het beste. Deze mening gaat lijnrecht tegen die der kenners in en verwekt slechts hun verachting. Vroeger had ik het dan ook wel uit mijn hoofd gelaten om een dergelijke stelling te verkondigen.
Maar toch, al mijn beschouwingen ten spijt en ondanks het heldere inzicht dat ik bij vlagen in de tekortkomingen der kenners had - nog daargelaten mijn volkomen gebrek aan eerzucht - was ik na het aanhoren van de zoveelste lezing over volksmuziek, waarbij mij alweer de verbluffende feitenkennis van de spreker opviel, niet meer tevreden over mijn passief ondergaan van de muziek en alles wat daar bijhoort. Ik besloot zelf een daad te gaan stellen en mogelijk bij te dragen tot de wetenschappen der volksmuziek. Wel behoorde ik reeds lange tijd tot de groep der ingewijden en werd ik ook als zodanig erkend - was ik niet één der oudste leden der vereniging en had ik zelfs niet op bescheiden wijze bijgedragen tot de oprichting ervan - maar in die groep strekte mijn rol niet verder dan het geduldig aanhoren van de neerbuigende mededelingen van doortastender lieden. Ik behoorde, zag ik plotseling in, tot de grauwe vulling der zalen waarin de lezingen plaatsvonden, ik maakte een deel uit van het kleurloze klankbord der vele sprekers. Die rol, door mij steeds beschouwd als de voor mij enig mogelijke, zinde me ineens niet meer. Waarom zou ik eigenlijk niet hetzelfde of zelfs meer kunnen bereiken?
Ik besloot eens dieper te gaan nadenken over een onderwerp dat mij altijd al vaag had geïnteresseerd, namelijk waarom de volks- | |
| |
muziek juist in deze tijd zo populair was geworden. Ik stelde vast dat de communistische landen hun eigen volksmuziek hadden gepropageerd en gesteund, enerzijds als gezonde tegenhanger van de decadente westerse jazzmuziek (waarbij stilzwijgend werd voorbijgegaan aan het feit dat ook dit een volksmuziek is), anderzijds omdat centraal geregeerde landen nu eenmaal altijd teruggrijpen op eigen cultuur en deze buiten proporties ophemelen. Ik probeerde nog vast te stellen waarom dit laatste nu eigenlijk zo was, maar kwam hierin niet verder, en kon niet anders doen dan het als feit te accepteren, daar anders mijn onderzoek al direct was doodgelopen.
De volgende kwestie was waarom dan de volksmuziek in de westerse wereld zo'n opgang had gemaakt. Was dit het resultaat van de oosterse propaganda? Of zat het gewoon maar in de lucht, een gevolg misschien van de vele reizen die men tegenwoordig maakte, het kijken naar de televisie of zo? Er kwamen vele veronderstellingen bij me op, maar geen enkele bevredigde mij geheel. Ik kwam tot de ontdekking dat het uitpluizen van zulke vraagstukken een diepgaand onderzoek vereiste met een team van medewerkers, het gebruik van goed voorziene bibliotheken en het opstellen van uitgebreide rapporten. Om nog maar niet te spreken over de studiereizen die in groepsverband zouden moeten worden ondernomen. Bovenal werd het me duidelijk dat hier een helder en systematisch denkend brein nodig was. Het mijne schoot hierin duidelijk te kort.
Al die vraagstukken, het hele plan van onderzoek trouwens, sudderden nog wat bij mij na, en toen doofde alles definitief uit. Ik moest met enige spijt bekennen dat als het van mij afhing dit probleem nooit zou worden opgelost. Toch gaf het een hele opluchting, en naderhand realiseerde ik me dat er over dit onderwerp, zoals over alle denkbare onderwerpen, boeken moesten bestaan, want letterlijk alles is toch al meermalen uitgedacht en opgetekend in dikke boekwerken. Vervelend voor een beginnend onderzoeker, maar niets aan te doen. Hoogstens kan een nieuwe theorie aan de reeds bestaanden worden toegevoegd, maar goed beschouwd is dat ook eigenlijk zinloos en waarschijnlijk alleen geschikt om na een studie in een bepaalde richting te promoveren. Dit alles overdacht hebbend, verwachtte ik dat mijn ambities nu wel verdwenen zouden zijn, maar dat was niet het geval.
| |
| |
Het begon me enorm aan te trekken zelf eens een studiereis te gaan maken, en met mijn belangstelling voor Calabrische muziek lag het voor de hand dat ik mij, uitgerust met een bandrecorder, naar die streek zou begeven om aldaar de muzikale geluiden voor de eeuwigheid vast te leggen, mij tegelijkertijd boven het peil van passief toehoorder verheffend. Ik dacht hierbij ook aan een lang artikel voor het door mij gelezen vakblad, waarbij ik, zo nam ik mij voor, zo nu en dan met een fijn sarcasme alle lieden die het zo goed schenen te weten aan de kaak zou stellen. Ik stelde mijn kennissen in de vereniging van mijn plannen op de hoogte, en oogstte meteen al veel lof voor mijn streven, al moest ik daarbij ook vele goede raadgevingen incasseren.
De moeilijkheden begonnen met de bandrecorder. Al vind ik reizen wel prettig, het dragen van en het omzien naar bagage is voor mij, zoals voor vele anderen, een kwelling. Veel meer dan een paar verschoningen neem ik zelden mee. En daar moest nu die zware en onhandige bandrecorder bijkomen. Ik zag me al zeulen door de hitte met dat verdomde ding, dat ik natuurlijk herhaaldelijk uit mijn handen zou laten vallen of kwijt zou raken. Een oplossing zou zijn een of andere geluidsjager mee te vragen. Door mijn contacten in de vereniging kende ik die wel: een stelletje verdwaasde lieden die iedereen op de meest onverwachte momenten een microfoon onder de neus duwen, of die, het ergste wat er op dit gebied bestaat, een microfoon in het vertrek verbergen zodat niemand weet dat er wordt opgenomen en zich op ongeremde wijze uit. Vaak zijn ze dan zo afgestompt dat ze, als de band vol is, het apparaat met een glimlach voor de dag halen en terugdraaien, en helemaal niet begrijpen waarom ze dan een bloedneus geslagen wordt. In hun afschuwelijkheid worden ze slechts overtroffen door een bepaald soort fotografen, die ellendige groep jagers naar ‘het plaatje’, halve imbecielen die overal met hun kiektoestelletje tussendoor sluipen en dan maar blitsen. En dan die weerzinwekkende vaktechnische taal die ze onder elkaar uitslaan. Het aardige is dat dit soort lieden, zowel de geluids- als plaatjesjagers, zich juist van het leven afsluiten dat zij zo graag willen betrappen, terwijl zij zich vaak ook nog als kunstenaar beschouwen. Ik heb de mij bekende mensen van dit soort weleens gepoogd duidelijk te maken dat zij, willen zij slagen in hun afwijking, een grote dosis onge- | |
| |
voeligheid nodig hebben, het zogenaamde bord voor de kop, terwijl van een kunstenaar over het algemeen juist wordt aangenomen dat hij beschikt over wat meer gevoeligheid dan de gemiddelde mens. Dat zij mij een sukkel vonden is duidelijk.
Na deze uiteenzetting zal het niemand verbazen dat het denkbeeld enige weken uitsluitend te moeten omgaan met een dergelijk individu mij niet aantrok, en ik het eigenlijk nooit in ernst heb overwogen. Bleef het feit dat ik zelf met dat apparaat zou moeten slepen. Soms werd ik 's nachts bezweet wakker uit een nachtmerrie waarin ik had geworsteld met banden en spoelen. En als ik dan eens een mooie opname dacht te hebben gemaakt, bleek het apparaat niet te zijn ingeschakeld of was er iets kapotgegaan. Die nare toestand duurde enige tijd, en ten slotte besloot ik dat, wilde ik ooit nog eens aan de reis toekomen, de bandrecorder moest thuisblijven. Over de opmerkingen van belangstellenden dat zonder geluidsapparaat een onderzoekingstocht weinig zin zou hebben dacht ik niet na. Misschien hadden ze wel gelijk, maar ik had geen keus. Op weg dus naar Calabrië. Als laatste dosis aanmoediging kocht ik nog een langspeelplaat van Calabrische oogstliederen, gezongen door de vrouwen tijdens het werk op het verdorde land, terwijl de mannen, zo vermeldde de tekst op de hoes, thuis een wijntje dronken of zich overgaven aan het dobbelspel. Ook ging ik nog naar een lezing over Calabrië, die de laatste twijfels deden verdwijnen. Na afloop werd mij tijdens het gezellig samenzijn door de spreker onder vier ogen verzekerd dat zang en dans in Calabrië voor het grijpen lagen, dat zelfs alle handelingen, je kon het zo gek niet bedenken, met muzikale begeleiding plaatsvonden. Het was hem, vertelde hij mij, weleens te veel geworden, maar dat wilde er bij mij toch niet in.
Ik maakte mij voor een paar weken vrij en ben naar Calabrië afgereisd.
Ik zou mijn reis weleens precies, uur na uur, willen beschrijven, maar ik kan het niet. Ik heb het, met het oog op het voorgenomen artikel in het verenigingsblad, enige malen geprobeerd, maar wat er te voorschijn kwam leek nog het meest op het opstel van een scholier die het nooit zal leren. Zo had ik het plan alleen al van de treinreis een indrukwekkend document te maken, waarbij iedere lezer in
| |
| |
stilte mijn scherp observatievermogen zou bewonderen. Maar na lang nadenken moest ik tot de conclusie komen dat ik hier op de trein was gestapt en in Calabrië eruit. Dat was alles. Het is mogelijk dat mijn betrekkelijke onervarenheid met verre treinreizen mij deze teleurstelling bezorgde, dat zelfs ik nog te romantisch ben om te beseffen dat er op treinreizen nooit iets gebeurt (je kan hoogstens door een openstaande deur naar buiten vallen), maar toch, hoeveel mensen weten niet met smaak te vertellen over hun reis ergens naar toe, een ware opeenstapeling van kleine gezellige dingetjes, aanloopjes tot avonturen, echte avonturen zelfs. Voor mij onbegrijpelijk. Er schijnen zelfs mensen te zijn die, in haast, uit domheid of uit onoplettendheid, in een verkeerde trein stappen, maar ook dat is mij nog nooit overkomen. Het zou zo moeten zijn dat, als ik de ogen sluit, ik weer alle beelden van de reis aan me voorbij zie schieten. Maar als ik eens voor de aardigheid, en sterk denkend aan de reis, mijn ogen sluit, zie ik weinig of niets aan me voorbijschieten.
Daar was ik, midden in Calabrië, klaar om alles te onderzoeken en de heersende muziek in al zijn uitingen te leren kennen. Nu, over mijn bevindingen kan ik, en moet ik eigenlijk wel, kort zijn.
De dag na aankomst ben ik de straat opgegaan, uit het goedkope hotel waar ik een kamer had gehuurd. Ik keek vol belangstelling naar het voor mij vreemde en onbekende leven om me heen, en was in zekere zin tevreden, eindelijk had ik dan toch eens iets gepresteerd, al moest het eigenlijke werk nog beginnen.
Volksmuziek hoorde ik niet, maar dat had ik ook niet verwacht. Ik moet hier trouwens aan toevoegen dat ik in alle landen waar ik was geweest nog nooit volksmuziek in originele vorm had gehoord.
Dit verschijnsel, door mij geweten aan het feit dat de muziek slechts in intieme kring wordt voortgebracht, was mij al eerder opgevallen op de paar vakantiereizen die ik naar Spanje en Portugal had gemaakt. Je hebt er op de een of andere manier een voorstelling van hoe het in de plaatsen waar je heengaat zal toegaan. De volksmuziek, zo zeggen alle artikelen, boeken en teksten op platenhoezen, vormt een integrerend bestanddeel van dit of dat volk. Verder lezend krijg je dan, zonder dat het er eigenlijk staat, de indruk dat er in het dagelijks leven van dat vrolijke en luchthartige volkje niets kan ge- | |
| |
beuren zonder dat men naar de instrumenten grijpt. Daarom neem je aan dat het zoeken naar volksmuziek eigenlijk niet nodig is, je loopt de straat maar op, en daar val je al met je neus in een grandioze uitvoering. Die sluimerende indruk wordt nog het meest versterkt door de mensen die je spreekt over dit onderwerp. Gewone vakantiegangers, mensen die alleen zijdelings in de muziek zijn geïnteresseerd, vertellen je de meest merkwaardige dingen. Kelners die zonder aanleiding onder het serveren van een glas wijn in een flamenco uitbarsten, en dan natuurlijk een flamenco zoals je op de grammofoonplaat nooit zal horen. Het echte, het originele, zeggen ze dan, dat moet je gehoord hebben. Overal, waar ze ook komen, in cafés, hotels en restaurants, maar ook gewoon op straten en pleinen, op drukke markten en 's avonds langs de rivier, ze horen het, verdomd als het niet waar is, de snaren klinken en de stemmen schallen over het water, het is een nooit eindigend feest. Zelfs al zou je de helft schrijven op rekening van fantasie en snobisme - zij hebben een fijne neus voor die dingen, trouwens, hun dure vakantie moet en zal geslaagd zijn, wat denk je wel, geen sterveling die je komt vertellen dat hij drie weken door de Oekraïne heeft gereden en er geen pest aan vond - dan nog schiet er genoeg over voor de ware liefhebber om van te watertanden. En
dan vooral ook de sprekers met lichtbeelden, werkelijk ongelooflijk. Ze trekken maar ergens heen met twee of drie auto's vol apparatuur, en schijnbaar moeiteloos vinden ze hun onderwerpen. Desgevraagd antwoorden ze dat de bevolking aanvankelijk wat terughoudend was door de nogal opzichtige uitrusting, maar al na korte tijd herkregen ze hun natuurlijke vrijmoedigheid. Hoe dat precies in zijn werk ging wordt er nooit bij verteld, maar wel wordt er op gezinspeeld dat je zoiets met tact moet aanpakken, en tact, zo wordt stilzwijgend aangenomen, bezitten deze mensen in grote mate. Alsof ik dacht dat aanhoudende lompheid hier op zijn plaats was. Was iedereen dan met de expeditie vertrouwd, dan gingen onveranderlijk de beentjes van de vloer en zonder de minste verlegenheid toonden ze hun kunnen voor de camera's. Zo ging dat allemaal, het sprak eigenlijk vanzelf. Het vervelende is dat, zodra ik ergens kom in de zuidelijke landen, er constant nationale rouw schijnt te heersen. Op het platteland lopen wat oude vrouwen in zwarte omslagdoeken door de schamele straten, in de steden is het beeld hetzelfde als in de onze, maar een
| |
| |
zekere gedruktheid heerst over alles, en nooit, nooit en nergens, heb ik een spontane uitbarsting van volksmuziek meegemaakt, zelfs niet na intensief zoeken. Aha, denk je dan, ze hebben me maar wat wijsgemaakt, en ouder en wijzer kom je thuis. Maar eenmaal weer opgenomen in de routine van het verenigingsleven, de platen en de lezingen, kom je daar weer overheen. Zeker pech gehad, denk je dan, toevallig was er niets te doen, of misschien heb ik toch weinig tact. En als je dan weer toe bent aan het volgende reisje ben je weer vol verwachting, nu zal het toch gaan gebeuren. Natuurlijk zie je weer hetzelfde, het gewone, lichtelijk naargeestige leven in een armoedig katholiek land, en gelouterd kom je weer thuis.
Al die dingen wist ik heel goed, ik had er vóór ik de reis aanving wel bij stilgestaan. Maar, zo redeneerde ik, er is nu toch een groot verschil met mijn vorige reizen. Dat waren vakantietochten, in de eerste plaats gericht op ontspanning en vermaak, het zoeken naar volksmuziek hing er maar zo'n beetje bij. Ook zijn Spanje en Portugal afgegraasde gebieden, hele volkeren overstromen die landen elk jaar opnieuw, de bevolking heeft alle onbevangenheid verloren en is geheel ingesteld op de commercie. Dat is in Calabrië geheel anders. Een armoedig kaal land, dat nooit drommen toeristen zal trekken. Een vreemdeling is hier nog een bezienswaardigheid. En het voornaamste punt is dat ik nu op een zuivere ontdekkingstocht ben, toeristische genoegens worden door mij verwaarloosd, ik kan me helemaal inzetten om mijn doel te bereiken. En dat doel is, om het nog eens duidelijk vast te stellen, het aan de bron gadeslaan en aanhoren van spontane uitingen van volksmuziek.
Bij de aanvang van de reis had ik nog plannen om het ontstaan van de verschillende liederen en dansen te bestuderen door vraaggesprekken met de eenvoudige boerenbevolking, maar nu ik er eenmaal was moest ik ervan afzien. Voornamelijk wegens het taalverschil, maar toch ook omdat het mij moeilijk valt mededelingen aan de mensen te ontlokken zonder mij verdacht te maken. Bij vroegere pogingen werd ik steevast als niet goed bij het hoofd zijnde beschouwd en dienovereenkomstig behandeld. Nee, dat zou ik heel anders aanpakken. Rustig op de achtergrond blijvend, onopvallend in de massa verdwijnend zou ik het wonder aanschouwen en de schrijnende klaagliederen aan de oorsprong betrappen.
| |
| |
Na in het stadje wat rond te hebben gekeken begreep ik dat ik mijn doel hier zeker niet zou bereiken. Volksmuziek leeft op het platteland en in de dorpen, dat is algemeen bekend onder ons liefhebbers. Volgens plan en vol enthousiasme pakte ik mijn boeltje bij elkaar en vertrok uit de stad, openstaand voor alle mogelijke indrukken.
Het zou te vermoeiend zijn om de nu volgende tocht dag voor dag en in alle details te beschrijven. Ik zal met een beknopte samenvatting moeten volstaan.
Drie weken doolde ik door Calabrië en bezocht bijna alle vlekken en dorpjes. Hotels waren er niet, ik sliep in mijn slaapzak op een beschutte plaats die altijd wel te vinden was. Eten deed ik als het zo uitkwam.
Ik heb, in die drie weken, geen enkele uiting van volksmuziek gehoord, ondanks het feit dat ik mijn oor overal te luisteren heb gelegd en mij niet heb laten afleiden. Al mijn tact wierp ik in de strijd bij de plattelandsbevolking en ontmoette niets dan vriendelijkheid en gastvrijheid. Maar zelfs de kinderen zongen of dansten niet.
Als ik ergens vrouwen op het veld aan het werk zag liep ik er zo dicht mogelijk langs, de meest ongelukkige paadjes volgend, in de hoop hen te betrappen op een zacht gezongen oogstlied, maar zonder uitzondering deden de vrouwen nors zwijgend hun arbeid. Ook bezocht ik alle herbergen op mijn pad, er de stemming animerend door het geven van rondjes wijn. Ik ging zelfs zo ver om, als de stemming er volgens mij goed inzat, zachtjes een mij bekend Calabrisch volksliedje te gaan fluiten, de maat tikkend met mijn vingers, in de hoop dat de mannen hierdoor zouden worden meegesleept en gezamenlijk zouden inzetten. Maar nooit gebeurde dat, niemand gaf ooit een teken van herkenning of instemming. 's Avonds hield ik altijd scherp het dorpsplein in de gaten, overwegend dat de mannen en vrouwen hier, volgens de folklore, na gedane arbeid samenstromen om zich te ontspannen in dans en samenzang. Maar altijd lagen de pleinen verlaten in het licht van een enkele lantaarn, met af en toe een eenzame passant die me wantrouwig opnam. Bruiloften en volksfeesten heb ik er meegemaakt en er werd braaf gezongen en gedanst, waar ik dan vol verwachting bijzat, want nu ging het toch gebeuren. Maar steeds zong men de heersende produkten van de Italiaanse tophit-industrie, en het dansen leek sterk op het bij ons zo populaire hossen
| |
| |
op carnavals en verenigingsfeesten. Ik bedacht dat mijn aanwezigheid, ondanks mijn bescheiden en teruggetrokken houding, nog veel te opvallend was en de mensen er van weerhield zich te vermaken op hun eigen wijze. Met het oog hierop zag ik ervan af de avonden slenterend door te brengen op de dorpspleinen; ik wachtte nu ergens in een zijstraat in een klein kroegje op mijn kans. Was de tijd volgens mij rijp, dan rekende ik af en bereikte in één geweldige sprint het plein, in de verwachting de bevolking te verrassen bij het uitvoeren van een nog door niemand aanschouwde dans, maar ook bij deze techniek bleven de pleinen er verlaten en kaal bij liggen. Ik heb in de heuvels herders beslopen, van rotsblok tot rotsblok moeizaam voortgaand in de tijgersluipgang, in de hoop dan tenminste deze mensen op hun eenzame posten stil voor zich heen de oude melodieën op hun zelfgesneden fluit te horen spelen, maar de herders deden niets dan suffig naar hun kudden staren, zo te zien zonder enig verlangen naar muzikale begeleiding. In een wat grotere plaats zag ik een aankondiging hangen dat er diezelfde avond een grote galavoorstelling zou plaatsvinden met alle bekende streekvedetten. Eigenlijk al zonder veel hoop ben ik er heengegaan, en inderdaad kreeg ik wat onbekwame groepjes te horen die met begeleiding van gitaar en een enkele ellendige trekharmonika wat populaire dingen speelden die heel flauw en met veel goede wil deden denken aan de Calabrische volksmuziek op mijn grammofoonplaten, maar om dit aan te horen was ik de hele onderneming toch niet begonnen.
De eerste dagen was ik nog vol goede moed, maar zelfs het sterkste moreel zou tegen deze aaneenschakeling van tegenvallers niet opgewassen zijn geweest. Steeds dieper daalde mijn animo en ik begon te vrezen dat dit een herhaling zou worden van mijn vakantiereizen, maar dan zonder de genoegens ervan. In de tweede week kreeg ik een blaar aan mijn voet die door verwaarlozing langzamerhand tot zweren overging en het lopen tot een marteling maakte. Toch had ik dit ongemak kunnen vergeten als ik het door mij begeerde snarenspel had mogen aanhoren, maar doordat mijn verlangens voortdurend onbevredigd bleven werd mijn aandacht geheel gericht op het euvel aan mijn voet en ging ik lopen piekeren hoe te handelen wanneer bloedvergiftiging of wondkoorts zouden inzetten. Aan het eind van de derde week, toen ik nergens meer in geloofde en ik dof langs de we- | |
| |
gen hinkte, koppig volhardend in mijn bedevaartstocht, stootte ik mijn hoofd zo geweldig tegen een aan de muur bevestigde straatlantaarn, dat ik enige seconden het bewustzijn verloor en kort daarop moest overgeven. Een lichte hersenschudding vrezend kwam ik ter plaatse tot het besluit mijn tocht te beëindigen en mijn nederlaag te erkennen. Zo vlug mogelijk reisde ik in gammele bussen naar mijn punt van uitgang. In de stad liet ik bij een dokter mijn voet behandelen en de buil op mijn voorhoofd betasten. Hij raadde mij aan voorzichtig te zijn en enige dagen rust te nemen. Maar ik had er genoeg van en nam de eerstvolgende trein naar huis. In de trein gezeten bedacht ik uit zelfkwelling dat op hetzelfde ogenblik in de schouwburg, vijf minuten van mijn woning, waarschijnlijk het puik van de Calabrische volkszangers optrad. En ik zag voor me hoe de liefhebbers, na met volle teugen genoten te hebben, zich na afloop van de voorstelling voor vijftig cent in een geriefelijke stadsbus naar Katendrecht lieten vervoeren om daar gezellig zittend in een of andere bar meer volksmuziek te horen en meer dansen te zien
dan ik in die drie weken rondtrekken door het hete en stoffige Calabrië.
Ik bleef een paar dagen thuis om weer helemaal bij te komen en alle geestelijke en lichamelijke verwondingen te laten genezen. Het lichaam herstelde zich best; na twee nachten uitslapen en een paar behoorlijke maaltijden was ik weer opgeknapt. Met mijn diep verbrande huid en zonder overtollig vet zag ik er zelfs gezonder uit dan toen ik wegging.
Het probleem diende zich nu aan hoe ik mijn verslag aan de vereniging moest inkleden. Het was nauwelijks mogelijk hieraan te ontkomen, iedereen wist van mijn tocht af en herhaaldelijk was mij, voor mijn vertrek, verzekerd dat men mijn artikel met belangstelling tegemoet zag. Men hoopte zelfs op een lezing. Ik kon natuurlijk mijn ongelukkige tocht naar waarheid beschrijven. De reacties op een dergelijke ontboezeming kon ik mij wel voorstellen. Niemand zou van mij willen geloven dat er in Calabrië geen volksmuziek te horen was, hun hele wereld zou ineenstorten. Jarenlang was men geïndoctrineerd met de stelling dat, mits er maar goed gezocht werd, de volksmuziek overal puur en gaaf werd aangetroffen. Zo waren ook de ervaringen geweest van andere verenigingsleden die op stap waren gegaan en die ten bewijze van hun meesterschap banden vol muziek
| |
| |
konden laten horen. Nee, ik zou voortaan als een geweldige domoor te boek staan; iemand die zonder bandrecorder een reis vol ontberingen maakt naar een gebied waar de volkszang welig moet tieren, en dan terugkomt met de mededeling dat hij absoluut niets heeft waargenomen. Natuurlijk had ik dan niet goed gezocht, waarschijnlijk al mijn tijd in een bordeel zoekgebracht, de mensen afgeschrikt door brutaal en tactloos optreden. De insinuaties zouden niet van de lucht zijn. Waarna men vrolijk door zou gaan met het in stand houden van de fabel. Voor altijd zou ik er maar een beetje bijhangen, nieuwe leden zouden fluisterend worden ingelicht.
De andere mogelijkheid was een fraai verhaal opstellen van al mijn geweldige ervaringen daar. Misschien deden ze dat allemaal wel en kwamen zo de sprookjes in de wereld. In bloemrijke taal zou ik nauwkeurig verslag doen van de vele vriendschappen die ik met het eenvoudige landvolkje had weten te sluiten; hoe ze, na met mijn persoon vertrouwd te zijn geraakt, alle verlegenheid van zich af wierpen en hun mooiste en oudste dansen lieten zien, begeleid door een nog vrijwel onbekende muziek, gespeeld op antieke instrumenten die van vader op zoon gingen. Kortom, het bekende thema in het bekende jargon. Terwijl ik aan de mogelijkheid dacht begonnen de vloeiende zinnen zich al in mijn hoofd te vormen. Mijn reputatie zou gevestigd zijn, en in plaats van een belachelijk en onopgemerkt lid zou ik een persoon worden waarmee duchtig rekening diende te worden gehouden. Hiermee zou het doel van de hele reis bereikt zijn.
Ik zou mij ook aan alles kunnen onttrekken door te zeggen dat ik geen onderzoek had kunnen instellen, omdat ik bij voorbeeld drie weken lang in het ziekenhuis aldaar had gelegen met beriberi of iets dergelijks. Deze mogelijkheid onderkendeik al spoedig als karakterloos en werd door mij verworpen; in het geheel niet omdat ik zo tegen karakterloosheid zou zijn, maar grotendeels omdat ik me realiseerde dat deze leugen hetzelfde effect zou hebben als het vertellen van de waarheid. Stille verachting zou mijn deel zijn, want goede onderzoekers krijgen geen plotselinge ziekten, en mochten ze toch wat krijgen dan lopen ze keihard door, verbijten hun pijn en zullen er zeker geen woord over loslaten.
Na enig tobben verwierp ik ook het plan een fraai verzonnen arti- | |
| |
kel te schrijven. De hele reis was dan eigenlijk zinloos geworden, en om nu maar alles te verloochenen, daarvoor had ik toch ook weer te veel meegemaakt. Bovendien bezwaarde het mij een beetje zoveel moeite te doen en vooral om me zelf te bedriegen, alleen om een stelletje muziekliefhebbers te behagen.
Dagenlang liep ik piekerend rond, zo af en toe de futiliteit van mijn moeilijkheden inziend, zonder me er helemaal aan te kunnen onttrekken. Op een avond draaide ik, doodmoe, weer eens mijn laatste langspeelplaat met Calabrische oogstliederen af, en tot mijn verbazing vond ik het juiste antwoord bijna onmiddellijk nadat de rustgevende stemmen hadden ingezet.
Ik zou helemaal niets doen.
Zonder het nog in woorden uit te kunnen drukken, zag ik in dat die volksmuziekkenners met heel hun eigen wereldje, hun vaktaal en uitdrukkingen, hun jagen naar successen in de eigen kleine kring, eigenlijk een bijzonder vervelend troepje vormden. Ik had dat altijd wel een beetje zo gevoeld, maar het onderdrukt en toegeschreven aan mijn natuurlijke achterdocht. Het is nu eenmaal zo dat wie er bij wil horen en mee wil doen, bepaalde dingen voor lief moet nemen, maar dan moet het bereikte wel de moeite waard zijn. En voor mij was het dat ineens niet meer, en ik moet zeggen dat ik me voelde of er een last van me was afgevallen.
Ik bedacht hoe ik zelf even vervelend en nutteloos was geweest. Was ik niet, ondanks de afstand die ik min of meer van hun gedoe had genomen en ondanks de waarschuwingen van een ander ik ergens in mijn achterhoofd, één van de hunnen geweest? Erger nog, had ik niet, zodra ik merkte dat ik wat achterbleef en het gevaar ging lopen door hen niet voor vol te worden aangezien, mijn best gedaan om weer bij te komen? Die belachelijke tocht naar Calabrië was daar het beste bewijs voor.
Ik zette de muziek wat harder en ging ontspannen onderuit zitten. Het probleem was opgelost. Het heeft geen enkel nut meer een artikel te schrijven voor welk blad dan ook, waar of verzonnen, zodra je de lezers niet meer serieus neemt. Ik besloot zonder uitstel mijn lidmaatschap op te zeggen, al moest ik dan wel afzien van de vele voordelige aanbiedingen van grammofoonplaten. Energiek sprong ik op en greep briefpapier uit de kast. Ik schreef de secretaris met vaste
| |
| |
hand dat ik om redenen van huiselijke aard - een hele aardige vondst - als lid bedankte. Ik overwoog nog even mijn ware mening neer te schrijven, maar deed dat niet uit vrees niet of verkeerd te worden begrepen. Het was me trouwens te veel moeite ook. Ik deed niet meer mee.
Om eventuele bedenkingen achteraf onmogelijk te maken, ging ik de brief gelijk posten.
Later op de avond, onder het tandenpoetsen, betrapte ik me zelf erop dat ik toch weer stond te piekeren over mijn Calabrische tocht, en hoe het toch kwam dat ik, toch zeker geen beginneling, daar nog geen schaapherder had horen neuriën.
|
|