| |
| |
| |
Het jongetje met het waterhoofd
Onze telefoon is kapot, toch moet er opgebeld worden. We bekijken de zaak van alle kanten maar er is geen ontkomen aan, er moet een communicatie met een ander tot stand gebracht worden. Kwestie van leven en voortbestaan. Wie gaat er? Het ligt voor de hand dat jij gaat. Je probeert eerst nog Vir over te halen maar ze doet het niet. Je moet gewoon doen had de dokter gezegd, doe zoveel mogelijk de dingen die je altijd hebt gedaan. Vir zegt het ook, ga toch, je moet er toch ééns aan wennen weer de straat op te gaan. Het is niet ver de telefooncel, straat uit en hoek om. Gebeurt er wat dan ben je zo weer thuis. In je bed, kan je weer gauw gaan liggen als een trillend dier in de foetushouding. Waar ben je bang voor? De hele kwestie is flink zijn. Stel je niet aan, loop gewoon door. Alle mensen lopen gewoon op straat, bewegen zich regelmatig voort, denken aan banale dingen. Zou jij dan thuisblijven? Waanzin, gewoon gaan. Lopen en nergens aan denken. Tel tot honderd of zeg in gedachten een gedicht op, had de dokter gezegd, doe wat je wilt maar zorg dat je gedachten niet afglijden. Oefen je er in. Het idee van dat gedicht is nog zo kwaad niet, je leest eens wat door. Maar er zijn weinig gedichten die de gedachten stevig aan de oppervlakte houden. Jij stuit op La Rose, vroeger vond je dat prachtig. Je leest het, er blijft niets hangen dan Mignonne, allons voir si la rose qui ce matin avait déclose. Goed dat dan maar. Bij elk dreigend wegvallen in de grijze zeeën zoek je koortsachtig naar een houvast en een roos is sterker dan een strohalm. Je neemt je zelf bij de hand en leidt je voort, laten we gaan kijken naar de roos. Onzin natuurlijk, maar beter dan niets. Het besluit is gevallen, je moet de straat op, naar de cel. Voel je je goed? Diep ademhalen, teugje koud water, het zal wel gaan. Flink zijn, je nergens wat van aantrekken. Niet denken. Schoenen aantrekken, de veters zijn er uit gehaald door de kleine jongen, je vindt ze terug onder de
kast. Veters erin. Is het weer voor een jas? Het balkon op, nee het gaat wel. Dag Vir ik ben zo terug. Heb je een dubbeltje? Zakken nazoeken, fijn dat hande- | |
| |
len, wat leidt dat heerlijk af. Je staat al op de trap en weet niet meer waar je naar zoekt. Wat is een dubbeltje? Ben ik ziek dokter? God nee, tijdelijke inzinking, je moet je niet van alles in je hoofd halen. Dan springt alles weer op zijn plaats en je vingers grabbelen doelbewust in je zak. Ja ik heb een dubbeltje, dag tot straks. Trap aflopen, rustig maar. Tochtdeur open, weer een trap, kalm aan, het hart klopt te vlug en te zwaar. In de gang liggen een paar folders, je zoekt er tussen naar post. Deur open, daar staan we buiten, wat een helder weer! Naar rechts, dwarsstraat oversteken, het ziekenhuis langs. Verpleegsters met dikke roze armen lopen bedrijvig heen en weer. Ziekenhuislucht, wanneer ben je er voor het laatst geweest, meer dan tien jaar terug. Wat is er gebeurd in die tien jaar? In de kliniek, briefje van huisdokter. Dokter de voorhuid van mijn pik is te nauw. Of had je penis gezegd, moet wel haast. De dokter trekt achteloos de huid terug van de eikel, assistent kijkt met belangstelling toe. Dat te nauw? Heb je er last van, pijn of zo? Nee dat niet. Bij een erectie kan ik het soms moeilijk terugkrijgen. Haalt schouders op. Heb je er op gerekend? Hoezo, ik hoef toch niet in het ziekenhuis te blijven? Nee dat hoeft niet. Nooit begrepen waarom ik er niet op gerekend zou kunnen hebben. Kwestie van schoon ondergoed misschien. Injectie, de dokter pakt wat scherps, nou komt de pijn. De assistent bemoedigend, ontspan maar, je voelt er niets van. Goed, dan ga je kijken. Het mes glijdt door de huid die naar twee kanten wegkrult. Verdomd, je voelt niets. Dan het dichtnaaien, dat wordt te bloederig om aan te zien. Opstaan van de tafel, het valt allemaal verschrikkelijk mee. Aankleden. Naar boven dragen, dan heb je er het minste last van, zegt de dokter. Grote klomp verband in je broek. Nou tot
de volgende keer, je loopt de gang op en in de wachtkamer val je flauw. Was het wel flauwvallen? Bijkomen in koel zijkamertje, blijf maar even rustig liggen zegt een verpleegster. Na vijf minuten ben je weer in orde. In de spiegel op de gang zie je nog merkwaardig groen. Wekenlang lopen met die dikke prop tussen je benen. Vader zegt zo dan ben je zogezegd jood geworden. Pissen een enorme ellende. Oppassen dat hij niet stijf wordt, dan kan je wel gillen. Maar het wordt vergeten, herinnering aan pijn zakt snel weg. Ziekenhuis voorbij, nog een blokje winkels en dan de hoek om. Het gaat goed, je denkt nergens aan. Afleidende gedachten zoeken. Kruidenier, fietsenstalling, weer kruide- | |
| |
nier. Man en vrouw staan in de zaak te helpen. Hadden vroeger een zoontje, Henkie. Heel slap kereltje, soms mee gespeeld. Henkie is nou dood, te pletter gereden op een motorfiets. Lekker hard rijden, de weg schiet onder je door en dan de botsing. Twintig meter ervoor zie je dat je het niet haalt, je hart in je keel, en dat was Henkie dan. Tragisch voor de ouders, huilen geen gebrek, ze kijken nou nog somber. Maar voor Henkie is het nog zo slecht niet afgelopen. Kon vroeger geweldig interessant doen met korstjes op zijn knieën en zijn neus. Hij krabbelde ze eraf en plakte ze met spuug weer op een andere plaats. Bedeesd lachje om zijn mond. Dat zal er wel afgegaan zijn op die motor. Zal best al dood geweest zijn voordat de klap aankwam. Van schrik kan je doodblijven, van schrik en angst. Het hart explodeert in je hoofd... allons voir si la rose... allons voir si la rose... hij heeft toch nog iets gemaakt ook van als je oud bij de kachel zit te borduren, wees dan maar blij dat ik je heb liefgehad, of zo iets. Schrale troost. Die klap van Henkie. Heeft hij niet gevoeld, dat weet je zeker. Die middag op straat of was het speeltuin. Touw aan een paal, steeds harder in het rond, de anderen duwden je onder gejuich. Ineens loop je als krankzinnig te brullen, je hele hoofd onder
het bloed. Touw geknapt, hoorde je later, en je kwam met je hoofd op de grond. Niets van gevoeld, totaal vergeten. Van wie was die verklaring ook weer dat door de schok de herinnering in de war kwam, uitgewist werd? Iets met hersencellen en elektriciteit. Dunne? Herinnering is een spoor gemaakt door een elektrisch stroompje in de hersencellen. Door een schok kan dit spoor uitgewist worden, zo was het ongeveer. Fouten en vergissingen voorbehouden. Vroeger had je daar een eigen theorie over, misschien nog wel beter ook. Was het een stuk in de schoolkrant of een opstel? Je weet het nog woordelijk, ziekelijk trots op je eigen werk: ...wanneer men een val van grote hoogte maakt, of met flinke snelheid tegen een muur rijdt, kortom, wanneer men met een grote horizontale of verticale snelheid abrupt tot stilstand wordt gebracht, wordt vaak door de schok het bewustzijn uitgeschakeld; tijdelijk, dan spreekt men van bewusteloosheid, voorgoed, dan spreekt men van dood. Bij dit wegvallen van het bewustzijn treedt zelden of nooit pijn op. Met een kort geknetter breekt de denkdraad af vóórdat de botsing heeft plaatsgehad. Komt men weer tot bewustzijn, dan is alle herinnering aan de botsing en de ogenblikken daaraan voorafgaande verdwenen.
| |
| |
Meestal heeft men geen flauw idee hoe de botsing eigenlijk tot stand is gekomen. Sluiten de ogen zich vóór het moment van de schok? Men ziet het ongeluk aankomen, de grond wordt met grote snelheid naar boven gedrukt, de muur springt naar voren, maar de ogen weigeren dit ontzettende te geloven, de hersenen weigeren op de toestormende ramp te reageren. Zij verzetten zich tegen de panische angst, die zich bij een nuchtere constatering van het komende onheil van het brein zou moeten meester maken. Zelfs bij bewustzijn gekomen weigeren velen de catastrofe te erkennen en prefereren een tijdelijk of voortdurend geheugenverlies. Weinigen hebben de moed op hun eigen gelegenheid stap voor stap de weg terug te gaan tot het punt waarop het bewustzijn de vlucht nam naar andere oorden of in het niet verdween - zo was het, waar haalde je de onzin vandaan? Toch klinkt het goed als je het vlug leest. Henkie heeft dus geweigerd de werkelijkheid te aanvaarden. Hij trok zich terug in andere oorden. Hij is ontsnapt door het kleine gaatje naar de blauwige kern van eb en vloed, geweldige oceanen rijzen en dalen daar... Mignonne, Mignonne, waar ben je? Allons voir si la rose pom pom déclose let op de vrouwelijke uitgang, dat kon toen nog, een vrouwelijke uitgang neerzetten als het zo uitkwam. Enig zeg. De hoek, eindelijk, met de slijterij. Vriendelijke man, die slijter, koop gerust op rekening, reclameglazen in je tas stoppen met blik van verstandhouding, niemand vertellen. Was in de oorlog hulpagent, met dat krankzinnige fluwelen uniform. Wat werden die jongens geziekt. Hij heeft er niets van over gehouden, blijft vriendelijk ook al breng je alleen lege flessen terug. Reclamekaart van Frankrijk met wijngebieden. Heb er maar één ontvangen meneer, maar neem maar mee. Thuis opgerold in de kast. Hoek om, de wind is toch nog fris. Je stapt flink door, er is nog niets aan de hand. Alles gaat goed, Mignonne. Je ziet de telefooncel, bezet. Vlak er
bij gaan staan, de mensen in het gezicht kijken, dan worden ze onrustig en breken vlug af. Er staan twee jonge meisjes in de cel, gewichtig staat de één met de hoorn in haar handen. De ander kijkt leeg door het glas, probeert mee te luisteren. Buiten staat een jongetje, een broertje misschien, geluidloos voor de twee in de cel te roepen. Ik heb vuurwerk gekocht, voor één gulden tien! Japanse kanonslag en rotjes en keukenmeiden, en nog meer! Zijn hoofd is te groot voor het kleine lijfje. De twee meisjes veinzen hem niet te
| |
| |
zien. Hij begint met zijn vuist op het glas te slaan, probeert de deur open te trekken, Karst, Hazel, kom nou - hoor nou! Het meeluisterende meisje gebaart dat hij weg moet gaan, zij doet de deur op een kier en roept ga naar huis. De geestdrift van de jongen is niet te breken, hij blijft staan wachten tot Karst en Hazel er uit komen en blij zullen zijn over zijn aankopen. Hij haalt een voetzoeker uit zijn zak en kijkt er bewonderend naar. Hij trilt van opwinding. Met blije ogen kijkt hij naar je op. Hij hoort al de klap die zijn vuurwerk zal gaan geven, zijn eigen klap. Jammer dat zijn hoofd te groot is, of zijn lichaam te klein. Je zou hem willen beschermen tegen zijn kwetsbare vreugde, de paar knallen die zo gauw voorbij zijn, zijn ontzag voor zijn grote uitgave van meer dan een gulden. En vooral tegen zijn zussen, met hun krenkende onverschilligheid voor hem. Zij zijn al groot, zij kunnen al opbellen. Als het een beetje wil kunnen ze al kinderen krijgen. Je gaat de meisjes in hun ogen kijken, ze doen wat lacherig, maar ze bellen af. Ze komen naar buiten en lopen weg zonder op het jongetje te letten. Hij danst erachteraan, probeert de aandacht te trekken. Maar dat zijn grote mensen, kereltje, jij bent nog te klein, hun aandacht nog niet waard. Ze hebben grote problemen, daar heb jij nog geen idee van in je waterhoofd. Je kijkt ze na, de hoorn is nog warm. Het jongetje blijft eindelijk staan, kijkt in zijn hand. Dan gaat hij even op een stoep zitten, staat weer op en holt weg, zijn handen op zijn zakken. Je draait het nummer, het geurt nog flauwtjes naar parfum, een soort sinaasappelenlucht. Het signaal. Gelukkig niet in gesprek. Je wacht, niemand neemt de hoorn van de haak aan de andere kant. Je zal wachten tot het signaal nog driemaal is overgegaan. Geen antwoord. Misschien heb je het verkeerde nummer gedraaid. Je drukt het knopje in en begint opnieuw. Weer wachten, het signaal met dezelfde toonhoogte en volume. Niet thuis. Je kijkt door het glas, je
moet weer terug. Je ziet de hoek, dan de straat tot je huis, de trappen op naar de veiligheid Vir, je bed, de tabletten. Het dubbeltje moet nog uit de gleuf worden gehaald, je grabbelt met warme vingers en laat het zitten. Naar huis dan maar, langs de andere kant van het blok, voor de afwisseling. Andere winkels, andere straten, andere gedachten. Eerst een lange rij deuren. Middenstandswoningen, een beetje verpauperd. Daar woonde vroeger Annie, misschien nu nog wel, wie weet. Een paar deuren verder Cor, jarenlang
| |
| |
een schoolvriendje. Jij liep met Annie, Cor met haar tweelingzus, Jannie. Anneke en Janneke, ongelooflijk maar waar. Mededeling op de muur naast de deur van Cors huis: Kees Annie wil met je lopen. Het met elkaar lopen brachten we nauwkeurig in praktijk, elke avond liepen we een kwartiertje naast elkaar door de straten in de buurt. Na een tijdje voelde Annie zich verplicht er wat aan te doen. Kees wil je mijn billen zien? Met angst en nieuwsgierigheid had je geaccepteerd. De bezichtiging vond plaats in het portaal van haar huis. Naderhand tegen Cor duistere toespelingen over de tonelen die zich hadden afgespeeld. We zijn het blok al voorbij, gelukkig. Een gedachte: For Annie. Natuurlijk, daar had je eerder op moeten komen. Veel beter dan Mignonne. Thank heaven! the crisis, the danger is past. Thuis gelijk nakijken, geheugen heeft geleden. Weer iets, but no matter, I feel I am better at length. Mooi, mooi! Hartversterkende lectuur. Shit, scheisse, merde, makkelijk praten, in je bed, met Annie, de fles op het nachtkastje. The beauty of Annie... toe maar. En Cor, nooit meer gezien na de laatste ruzie. Of ruzie, het was meer een van elkaar af groeien. Een hele vervelende jongen eigenlijk. Daar speel je dan jarenlang mee. Je handen gaan in je zak open en dicht, je weet het maar er is niets aan te doen. Het rommelige huishouden daar, als je een kastdeur opendeed, viel alles naar beneden. Hij was toen naar de ambachtsschool gegaan. Bij het laatste bezoek aan zijn huis stónd hij boven op het balkon, in de zon, een blokje ijzer te vijlen. Het moest volmaakt rechthoekig worden, dat was de opgave. Hij vijlen, nameten, weer vijlen. Hij had er schik in, probeerde mij op een Tom Sawyer-manier te overtuigen dat de ambachtsschool heel fijn was. Een blokje ijzer als middelpunt van de aandacht van een mens. Het heelal barst uiteen en een mens vijlt een blokje metaal volmaakt rechthoekig, jezus christus... mignonne, tiedeldom, tiedeldom. Hij had waarschijnlijk nog
gelijk ook. Stevig doorstappen nu, het huis is in zicht. De geneesmiddelen en de koele lakens wachten op je. Krijg ik op deze manier niet te veel rotzooi naar binnen? Zal je eigenlijk een zorg zijn, wat kan je in je onschuld toch rare dingen vragen. Ook het slapen vindt plaats met hulp van de moderne chemische industrie. Verslaving onmogelijk, gegarandeerd geen bijverschijnselen. Dure grap. Daar is het portiek, Vir heeft je aan zien komen en de deur al open gedrukt. Het is toch wel goed gegaan, er is frisse lucht in de
| |
| |
longen gekomen. Je hebt geen neiging gehad de straatstenen weg te breken om je een hol te graven. De trap op, niet te vlug, het hart krijgt veel te verwerken in deze woelige tijden. Het vertrouwde van het eigen huis, de eigen geur. Ging het, vraagt Vir. Ja het ging aardig. Aardig, dat is het woord. Het ging aardig, god god wat ging het aardig. Vir moet je horen, ik ga toch maar even naar bed, een beetje uitrusten. Ben je nog bang geweest? Nee, dat eigenlijk niet, maar ik ga toch maar even. De slaapkamer in, een glas water bij het bed. En net als je half uitgekleed staat moet je weer over een kloof heenspringen. Je weer ophijsen aan de andere kant. Je hebt het weer gehaald, maar het hart protesteert. De lakens zijn koud, je gaat liggen rillen. Je neemt een slok water, slikt een tablet. Na een tijdje gaat het weer aardig.
|
|