LXIIII, Psalmen end ander ghesangen, diemen in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende
(1561)–Jan Utenhove– Auteursrechtvrij§ Met desen lofsangk die gaer fijn end treffelick is, prijst ende loeft Dauid, de moghentheydt, goetheydt, ende voorsichticheyt, mitsgaders oock de barmherticheyt Gods, die hy aen alle creatueren bewijst, Maer insonderheyt aen de gheloouighen, de welcke hy hier in troostet, ende tot blijschap ende vrolickheyt vermaent. | |
[pagina 48r]
| |
Op de Franchoische wijse des xxiij. Psalms. Mon Dieu me paist &c.
MIin Heer mijn God Koninck vol alder eeren, Dy verheffen en dynen Naem vermeeren, daghelicks wil ick, dy louen en prijsen, End eewelick, dijn grootmaking bewijsen, Want seere groot end oock niet om doorgronden, Is dijn goetheyt Heer tot allen stonden.
Alle eewen Heer end oock alle gheslachten, Die moeten steits vertellen dyne krachten. Dies wil ick Heer, dynen lof schoon verbreyden, En spreken vrij van dijn wonderlicheyden, So dat niemant dyns sterckheyts sal vergheten, Maer yegelick sal van dijn groot wonder weten.
Dijns goetheyts groot salmen gedachtich wesen, Ga naar voetnoot+ Dijn gherechticheyt, vrijelick sal zijn gepresen, die Heer is seer weldadich en barmhertich, tot toornicheyt lanckmoedich ende soethertich, tot allen goet zijn barmherticheydt alleyne, Te bouen gaet alle zijn wercken reyne.
Dijn wercken al dy stedes Heer belijden, Dy prijsen oock de vrome t’allen tijden, Die heerlicheyt dijns Konincrijcks vermelden, Die menschen fijn, end oock dijn kracht onselden, Op dat sy dijn schoon daden openbaren, End d’heerlickheydt dijns Koninckrijcks verklaren.
Dijn rijck is Heer een eewich rijck vol krachten, En dijn geweldt duert in alle geslachten, Die Heer bewaert en houdt vast die daer vallen, Hy recht ooc op, die daer zijn oueruallen, Aller ooghen staen
| |
[pagina 48v]
| |
op dy aen alle zijden, End du gheefst haer spijs in bequame tijden.
Du doest dijn hant open so wort gesadicht, Ga naar voetnoot+ Door dy al wat met athem is begnadicht, Die Heer is recht in alle syne paden, Goedertieren is hy oock in zijn daden, De Heer is by alle die hem aenroepen, Die sick op hem in der waerheyt beroepen.
Hy doet den wil der ghener die hem vruchten, End verhoort haer klagen ende suchten, Die Heer bewaert alle die hem beminnen, End verderft, die boos zijn van hert ende sinnen, Des Heeren lof sal ick altijt vermonden, End alle vleesch sal synen naem steits konden.
|