LXIIII, Psalmen end ander ghesangen, diemen in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende
(1561)–Jan Utenhove– Auteursrechtvrij§ De Propheet zijnde in een wterlicke benautheyt, beklaeght zick by den Heer vander wtghestelder hulpe, begeerende een blijde verlossing.Op de Ouerlantsche wijse, Wt dieper noot.
HOe lang vergeetstu mijnr O Heer, Ga naar voetnoot+
Hoe lang saltstu noch verberghen,
Dijn aenghesicht voor my so zeer,
Hoe lang sal ick mijn siel terghen,
Mit ijdel sorg end moeylickheyt,
Die my daeglick droefheyt end leyd,
In mynen herte aenbringhen.
Hoe lang sal mijn vyand noch zijn, Ga naar voetnoot+
Mijn verwinner my tot schanden,
Sie my aen O Heer end God mijn,
Antwoord my in desen stande,
Uerlicht mijn ooghen in der nood,
Dat ick niet entslape inden doot,
End komme in synen banden.
Op dat mijn vyand zegghe niet,
Ick hebbe hem schoon ouerwonnen,
End dat niet om mijns vals verdriet,
Uan vreuchden werde ontspronghen,
| |
[pagina 5v]
| |
Mijn party, maer op Gods goedheyt Ga naar voetnoot+
Steune ick end verheuge op dijn heyl.
Danck Gode zal ick noch singhen.
|