Het Nieuvve Testament, dat is, Het nieuwe Verbond onzes Heeren Iesu Christi, Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett

Cap.ij.

1

DU auer spreeck wat der heylßamer leęre betaemt.

2

Den olden, dat zy wacker zijn, ghestadigh, nuchter, heylßaem in dem

[p. 366r]

ghelooue, in der liefde, [end] in der gheduld.

3

Olden vrauwen deßghelijcken, ^* dat zy zick anstellen als het den Heylighen betaemt, ^‡ dat zy niet lasterachtigh zijn, niet wijnzuchtigh, goede leęrærssen,

* 1.Tim.2.c.9 1.Petr 3.a.3

‡ 1.tim.5.b.13

4

Op dat zy de ionghe vrauwen zedighen dat zy hœre mannen end kinders lief hebben.

5

⁺Zedigh zijn, kuysch, huyßholdigh, goed, ^* hœren eyghenen mannen onderdanigh, op dat het word Godes niet ghelastert werde.

+ B

* Gene.3.c.16 1 cor.14.g.34 Ephe.5.e.22 Colo.2.c.18 1.petr.3.a.1

6

Deßghelijcken vermaen de ionghe [mannen] dat zy zedigh zijn,

7

^‡ End stell allenthaluen dy zeluen [hen] voor tot eęnem voorbeelde goeder wercken, in der leęringhe [hold] onuerualschtheyt, ghestadigheyt, onuerdærflickheyt, heylßaem word [end] onbestrafflick:

‡ 1.tim.4.c.12 1.Petr.5.a.3

8

^* Op dat de wederstreuer beschaemt werde, end niets hebbe dat hy quades van v zegghe.

* 1.Pet.2.b.12 c.15 end .3.c.16

9

^+‡ Dienstknechten [vermaen] dat zy hœren eyghenen heęren onderdanigh zijn, [hen] in allen dinghen behaghen, niet teghenspreken,

+ C

‡ Ephes.6.a.5 Col.3.d.22 1.Tim.6.a.1 1.Petr.2.c.18

10

Niet entrecken, mer alle goede trauwe bewijzen: op dat zy de leęre Godes onzes Zalighmakers vercieren in allen stucken.

11

Want de ghenade Godes, die dar heylßaem is allen meschen, is verschenen,

12

End onderwijßt ons ^* dat wy mit verzaken der Godlooßheyt end ^‡ der wæ-

* Ephes.1.a.4 Col.1.c.22 2.Timo.1.c.9

‡ 1.Ioa.2.c.16

[p. 366v]

reldlicken lusten, zedighlick end gherechtighlick end Godßalighlick leuen in dezer teghenwordigher eęwe:

13

^+* End wachten op de gheluckzalighe hope, end verschijning der heęrlicheyt des grooten Godes end onzes Zalighmakers Iesu Christi,

+ D

* 1.Cor.1.a.6 Philip.3.d.20

14

^* Die zick zeluen vœr ons ghegheuen heeft: op dat hy ons verloßte van aller Wetbrekerye, end zick zeluen reynighde eęn eyghen volck, ^‡ dat dar ijuerigh ware tot goeden wercken.

* Gala.1.a.4 end .2.d.21 Ephe.5.a.2 Hebr.9.d.14

‡ Ephe.2.b.9

15

Zulcks spreeck end vermaen, end wederlegg mit ⁺ ganschem ærnste. ^* Laet dy niemand verachten.

+ Of. aller macht.

* 1.Tim.4.c.12