Het Nieuvve Testament, dat is, Het nieuwe Verbond onzes Heeren Iesu Christi, Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett

Cap.v.

1

ZO zijt nu Godes nauolghers, als gheliefde kinders.

2

^* End wandelet in der liefde ^‡ ghelijckerwijß oock Christus ons lief ghehadt heeft, ^* end heeft zick zeluen ouergegeuen vœr ons tot eęnem offer end slachtoffer Gode tot eęnem welriekighen rœck.

* Ioa.13.d.34 end .15.b.12 1.Thes.4.b.9 1.Ioan.3.d.23 end .4.d.21

‡ Gal.2.d.21 Tit.2.d.14 1.Pet.5.b.8

* Hebr.8.a.3 end .9.d.14

3

^‡ Hoerery auer end alle onreynigheyt of ghierigheyt werde ia onder v niet ghenaemt, ghelijckerwijß het den Heylighen betaemt.

‡ Epes.4.f.29 Coloss.3.a.5 Mar.7.c.21

[p. 333v]

4

Oock schandelickheyt, end dwaaß gheklap, of iockery, die niet betamen, mer meęr danckzegghing.

5

^+* Want dit wetet, dat gheęn hoererer of onreyner, of ghierigher, welcker is eęn afgoden dienaer, ærflickheyt heeft in dem kœningkrijcke Christi end Godes.

+ B

* 1.Cor.6.b.10 Gal.5.d.21 Colos.3.a.6 Apoc.22.c.15

6

^‡ Latet v niemanden veruoeren mit ijdelen reden: want om dezer dinghen willen kommt de toornn Godes ouer de kinders der onghehoorzaemheyt.

‡ Iere.29.b.8 Mat.24.a.4 Marc.13.a.5 Luc.21.b.7 Colo.2.a.4 d.18 2.Thes.2.a.2 1.Ioan.4.a.1

7

Daerom zijt niet hœre meghenooten.

8

^* Want ghy waret voortijden duysterniß, nu auer eęn licht in dem Heęre: zo wandelet als kinders des lichtes.

* 1.thes.5.a.4

9

(^‡ Want de vrucht des ⁺ Gheęstes [bestaet] in allerley goedigheyt end gherechtigheyt end waerheyt.) ⁺

‡ Gal.5.d.22

+ anders. lichtes

+ C

10

End beprouuet wat dar zy welgheualligh dem Heęre.

11

^* Oock hebbet gheęn ghemeynschap mit den onuruchtbaren wercken der duysterniß, straffet ze auer oock veel meęr.

* Matt.18.c.17. 1.Cor.5.c.8 end .10.e.20 2.Cor.6.c.14 2.thes.3.d.14

12

Want wat heymelick van den zeluen gheschiedt, dat is oock schandelick te zegghen.

13

^* Alles auer wat ghestraft werdt, dat werdt van dem lichte gheopenbaert. Want zo wat ⁺ openbaer maeckt, dat is licht.

* Ioan.3.c.21

+ Of: gheopenbaert werdt,

14

Daerom zegt hy, ^* Rijß op die dar slaapst, end sta op van den dooden, end Christus zal dy beschijnen.

* Rom.13.c.11 1.Thes.5.a.6

15

^‡ Zo ziet nu toe hoe ghy voorzichtlick wandelet, niet als onwijzen, mer als

‡ Eccl.27.b.12 Coloss.4.a.5

[p. 334r]

wijzen.

16

^* End losset de tijd: want de daghen zijn booß.

* Rom.12 c.11 Coloss.4.a.5

17

Hierom zijt niet onuerstandigh, ^‡ mer verstandigh, wat dar zy des Heęren wille.

‡ Rom.12 a.2 1.Thes.4.a.3

18

^* End drincket v niet voll wijns, waerin aller dinghen onmatigheyt is, mer werdet voll Gheęstes.

* Eccl.31.d.30

19

^* End spreket onder malckanderen door Psalmen end lofßanghen end gheęstlicken liedekens, zinghet end psalmet dem Heęre in uwen herten:

* Coloss.3.c.16

20

^+‡ End zegghet danck altijd vœr alle dingk Gode end dem Uader in dem name onzes Heęren Iesu Christi:

+ E

‡ Coloss.3.c.17 1.Thes.5.c.18

21

End zijt malckanderen onderdanigh in der vreęze Godes.

22

^* Ghy vrauwen, zijt onderdanigh uwen eyghenen mannen, als dem Heęre.

* Genes.3.c.16 1.cor.14.g.34 Coloss.3.c.18 Tit.2.b.5. 1.Petr.3.a.1

23

^‡ Want de mann is des wijfs hoofd, ^* ghelijckerwijß oock Christus het hoofd der Ghemeynte is: end hy zelue is ^‡ des lijfs zalighmaker.

‡ 1.Cor.11.a.3

* Ephe.1.d.22 end .4.c.15. Colo.1.c.18

‡ Rom.12.b.5 1.Cor.12.d.27 Ephes.1.d.23 end .4.c.12 Colo.1.d.24

24

Ghelijckerwijß nu de Ghemeynte Christo is onderdanigh, alzo oock de vrauwen hœren eyghenen mannen in allen dinghen.

25

^* Ghy mannen, hebbet lief uwe wijuen, ghelijckerwijß oock Christus lief ghehadt heeft de Ghemeynte, ^* end heeft zick zeluen vœr ze ouerghegheuen.

* Colo.3.d.19

* Gal.1.a.4 Ephes.5.a.2

26

⁺Op dat hy ze heylighde, ^‡ ghereynight door het waterbad im worde:

+ F

‡ Tit.3.b.4 1.Pet.3.d.21

27

Op dat hy ze zick zeluen stelde eęn heęrlicke Ghemeynte die gheęn vlecke, of rumpel, of zulcks iet hebbe:

[p. 334v]

^* mer op dat zy heyligh zy end onstrafbaer.

* Colos.1.c.22

28

Alzo moeten de mannen hœre eyghene wijuen lief hebben, als hœre eyghene lijuen. Wie zijn eyghen wijf lief heeft, die heeft zick zeluen lief.

29

Want niemand heeft zijn eyghen vleęsch oyt ghehaatt, mer voedt het op, end gheneert het: ⁺ ghelijckerwijß oock de Heęr de Ghemeynte.

+ G

30

^* Want wy zijn lidmaten zijns lijfs van zynem vleęsche end van zynen beęnderen.

* Rom.12.b.5 1.Cor.12.d.27

31

^‡ Hierom zal eęn mensch verlaten zynen vader end moeder, end zynem wijue anklijuen: ^* end zy tweę zullen tot eęnem vleęsche zijn.

‡ Gen.2.d.24 Matt.19.a.5 Marc.10.a.7

* 1.Cor.6.d.16

32

Deze verborghenheyt is groot, ick auer spreeck op Christum end op de Ghemeynte.

33

Doch oock ghy, eęn ieghelick byzonder hebbe zijn eyghen wijf alzo lief, als zick zeluen: het wijf auer vreęze den mann.