Het Nieuvve Testament, dat is, Het nieuwe Verbond onzes Heeren Iesu Christi, Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett

Cap.iiij.

1

HIerom dewijl wy zulcke bediening hebben, na dem ons barmhertigheyt wederuaren is, zo zwijken wy niet:

2

Mer hebben afghezegt de heymelicke schandlickheyden: ^* end wandelen niet in ærghlistigheyt, verualschen oock niet Godes word, mer in openbaringhe der waerheyt prijzen wy ons zeluen an, teghen aller menschen consciency voor Gode.

* 2.Cor.2.d.17

3

Is auer oock onze Euangelium bedeckt, zo is het in den, die verloren gaen, bedeckt:

4

Onder welcken de God dezer wæreld ^* verblendt heeft der ongheloouighen verstanden, op dat hen niet schene de verlichting des Euangeliums van der heęrlicheyt Christi, ^* die dar is eęn beeld Godes.

* Esa.6.c.10 Ioan.12.f.40

* Phil.2.a.6 Coloss.1.b.15 Hebr.1.a.3

5

⁺Want wy prediken niet ons zeluen, mer Christum Iesum dat hy zy eęn Heęr, wy auer zelue uwe dienstknechten om

+ B

[p. 309r]

Iesu willen.

6

Want God ^* die dar zeyde dat het licht wt der duysternisse hæruoor schene, ^* die heeft eęnen schijn in onze herten ghegheuen, dat daerdoor entstonde eęn verlichting van der kennenschap der heęrlicheyt Godes in dem anghezichte Iesu Christi.

* Genes.1.a.3

* 2.Petr.1.d.19

7

Wy hebben auer zulcken schatt in ^* ærdischen vaten, op dat de ouertrefflickheyt der kracht, zy Godes, end niet van ons.

* 2.Cor.5.a.1

8

Alleßinns werden wy verdruckt, auer niet benauwt: zijn ⁺ wanckelmoedigh, auer niet mißmoedigh:

+ Of. behouftigh, auer vertzaghen niet.

9

⁺Wy lijden veruolghing, auer werden niet verlaten: wy werden neder gheworpen, auer kommen niet omm.

+ C

10

^* Wy draghen altijd hæromm het stæruen des Heęren Iesu in dem lijue, op dat oock het leuen Iesu in onzem lijue gheopenbaert werde.

* Gal.6.d.17

11

^* Want wy die wy leuen, werden altijd in den dood ouerghegheuen om Iesu willen, ^‡ op dat oock het leuen Iesu gheopenbaert werde in onzem stærflicken vleęsche.

* Psa.44.b.23 Matt.5.b.11 Rom.8.g.36 1.Cor.4.b.9 Colos.3.a.3

‡ 1.Co.15.f.49 Coloss.3.a.3

12

Daerom zo werckt nu krachtlick de dood in ons, het leuen auer in v.

13

Dewijl wy auer den zeluen Gheęst des geloofs hebben, na dem dar gheschreuen is, ^* Ick heb ghelooft, daerom heb ick ghesproken: zo gheloouen wy oock, waerom wy ock spreken:

* Psal.116.b.10

14

⁺End weten ^* dat die den Heęre Iesum heeft opgheweckt, ons oock opwecken zal door

+ D

* Rom.6.a.5 end .8.b.11 1.Cor.6.c.14

[p. 309v]

Iesum, end t’zamen mit v stellen.

15

Want het is alles om uwent willen: ^* op dat de oueruloedige weldadigheyt door veler danckzegghing, oueruloeye ten prijze Godes.

* 2.Cor.1.c.11

16

Daerom zwijcken wy niet: mer hoewel onze wterlicke mensch verdoruen werdt, zo werdt nochtans de inwendighe van daghe te daghe vernieuwt.

17

^* Want de kortwijlighe lichtheyt onzer verdrucking werckt in ons ouertrefflick bouen maten eęn eęwighe ghewichtigheyt der heęrlicheyt:

* Sap.3.a.5 Psal.30.a.6 Matt.5.b.12 Rom.8.d.18 1.Ioan.3.a.2

18

Dewijl wy niet anmærcken dat zichtbaer, mer dat onzichtbaer is. Want wat zichtbaer is, dat is tijdlick: wat auer onzichtbaer is, dat is eęwigh.