Bijlage 1: Gebruikssporen in het Leidse exemplaar
In het aan deze editie ten grondslag gelegde enig bewaarde exemplaar van het Nieuwe Testament van Utenhove hebben verschillende lezers in de loop der eeuwen hun sporen achtergelaten. De door hen gemaakte handschriftelijke notities zijn in de digitale editie van de gedrukte tekst niet opgenomen. Toch is het de moeite waard stil te staan bij de gebruikssporen omdat deze ons op het spoor zetten van voormalige bezitters van het Leidse exemplaar:
* op de titelpagina staat in lopend schrift onder de titel genoteerd: “door Jan Utenhoven”, daarnaast in de marge: “Exemplar rarissimum”;
* met de hand zijn een drietal correcties aangebracht in foutieve hoofdstuk- en folionummers. Zie de nummering van folio 204r en 227r, alsmede op folio 204v de foutieve kopregel cap.iiij waarin de j is doorgehaald;
* op een los inliggend blaadje staat in negentiende-eeuws schrift:
“Le Long p: 709 O a .13.
Dit nieuwe testament is
ongemeen raar, zo dat het
nau[w]lijks meer gevonden
wort.
Zynde dit het eerste gereformeerde dat
in t nederduits gedrukt
en in verssen verdeeld is.
f 1.90.
Bij J. Koning. In 1828. f 5.25”
Met “Le Long” wordt gedoeld op Isaac le Longs bekende overzichtswerk Boek-Zaal der Nederduitsche bybels. Op p. 708-9 van de tweede uitgave van de Boek-Zaal (1764) schrijft Le Long: “In het selve Jaar van 1556. is’er meede te Emden, door Gellius Ctematius, of Gillis van der Erven, het eerste Gereformeerde Nieuwe Testament in ’t licht gekomen (...) Dit Nieuwe Testament is ongemeen raar, soo dat het naauwelijks meer gevonden werdt.” Iets verderop, op p. 716, schrijft Le Long: “Dit Nieuwe Testament is het allereerst in de Nederduytsche Taale, wiens Capittels, in Verssen zyn afgedeelt.” De opmerkingen op het losse blad zijn min of meer woordelijk aan Le Long ontleend.
Uit de woorden “Bij J. Koning. in 1828. f 5.25” blijkt dat het boek in 1828 is aangekocht op de veiling van de boekverzameling van de bibliofiel en geleerde Jacobus Koning (1770-1832). De door Koning bij deze gelegenheid zelf uitgegeven catalogus draagt de titel: Catalogus van eene aanzienlijke verkooping van Latijnsche, Nederduitsche en Fransche uitmuntend geconditioneerde boeken en Handschriften, meerendeels tot de godgeleerdheid en de geschiedenis betrekking hebbende (...) gedurende vele jaren met vlijt en nauwkeurigheid bijeenverzameld door een voornaam Liefhebber der Nederlandsche geschiedenis en oudheden. Amsterdam, 1828.
Na het overlijden van Koning is door de nabestaanden ook de rest van zijn bibliotheek verkocht. De catalogus van deze postume veiling heeft als titel: Catalogus der Letterkundige Nalatenschap van wijlen Jacobus Koning. Amsterdam 1833, en bestaat uit twee delen: Handschriften en Boekwerken. In het voorwoord van het tweede deel Boekwerken vertellen de kinderen van Koning: “Eene rijke en bijkans volledige verzameling van Bijbels, Testamenten, Psalm- en Liturgische Boeken, in de XVe en XVIe eeuw in het licht verschenen, is weleer in het bezit geweest van onzen vader. Zij maakten destijds dat gedeelte van zijnen letterschat uit, hetwelk hem het dierbaarst, en, jaren achtereen, het geliefkoosd voorwerp was van zijne studiën en nasporingen. (...) Dan, door ramp op ramp besprongen en door tallooze huisselijke wederwaardigheden achtergevolgd, zag de waardige man, (die gedurende eene reeks van volle 40 jaren, aan de verzameling van zijnen letterschat alles had ten koste gelegd,) zich eindelijk genoodzaakt, den kommer, waaronder hij, met zijn talrijk huisgezin, gebukt ging, door den verkoop van een gedeelte van dien schat, althans eenigermate, te verligten.” (pp. X-XI).
Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het Leidse exemplaar van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove ergens rond 1800 in het bezit moet zijn gekomen van boekenverzamelaar Jacobus Koning. Door persoonlijke en financiële tegenslag gedwongen heeft hij in september 1828 een deel van zijn boekencollectie te gelde gemaakt, waarbij het Nieuwe Testament van Jan Utenhove voor vijf gulden en 25 cent in het bezit is gekomen van de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde. De aan Le Long ontleende opmerkingen en de kennelijke startprijs van f 1,90 op het inliggende blad zijn vermoedelijk door Jacobus Koning zelf genoteerd. De woorden “Bij J. Koning. in 1828. f 5.25” stammen van een andere hand, vermoedelijk een functionaris van de Maatschappij dan wel de Leidse Universiteitsbibliotheek;
daarnaast bevat het Leidse exemplaar een negentigtal met zeventiende-eeuwse hand geschreven kanttekeningen, ter correctie en aanvulling van de gedrukte verwijzingen naar de loca parallella. In de onderstaande tabel zijn ze op een rijtje gezet. Iedere handgeschreven kanttekening is in de tabel voorzien van een nummer. Als in de druk met de hand door onderstreping of door dwarsstreepjes in de bijbeltekst is aangegeven bij welke woorden de kanttekening precies hoort, staan de betreffende woorden in de onderstaande lijst cursief vermeld. Tevens is geannoteerd of de handgeschreven kanttekening ook voorkomt in de bijbel van Deux-Aes van 1561 (DA) dan wel de Statenvertaling van 1637 (SV):
Nr |
bij vers |
inhoud kanttekening |
annotaties |
1 | Matteüs 28:3 | Act.1.10 Dan.7.9 | niet in DA, wel in SV |
2 | Marcus 7:7 | Reg (?) | - |
3 | Johannes 13:35 | bij de gedrukte verwijzing naar Ioan.2.a.5 is met de hand een 1 genoteerd, zodat er staat: 1.Ioan.2.a.5 | de verwijzing naar 1 Johannes 2:5 zowel in de DA als de SV |
4 | Handelingen 11:30, zonden’t | Act.12.25. | niet in DA, wel in SV |
5 | Handelingen 12:17, Hy auer | Act.13.16. end 19.33. end 21.40. | niet in DA, wel in SV |
6 | Handelingen 16:20 | 1.Reg.18.17. | niet in DA, wel in SV |
7 | Handelingen 20:24 | Act. (?) 2.2. | - |
8 | Romeinen 5:2, wy bestaen | 1.Cor.15.1. | niet in DA, wel in SV |
9 | Romeinen 5:6 | Gal.4.4. | - |
10 | Romeinen 5:8, vœr ons | 1.Petr.3.18 Hebr.9.15. | niet in DA, wel in SV |
11 | Romeinen 5:9, dem toorne | .Thess.1.10 | niet in DA, wel in SV |
12 | Romeinen 5:14 | 1.Cor.15.22. | niet in DA, wel in SV |
13 | Romeinen 6:4, opgheweckt | Rom.8.11 Phil.3.10.11. | wel in SV; DA verwijst niet naar Romeinen 8:11, wel naar Filippenzen 3:10 |
14 | Romeinen 6:6, medeghecruycight | Gal.2.19. end 5.24. Phil.3.10 | niet in DA, wel in SV (die naar Galaten 2:20 verwijst, welk vers overeenkomt met 2:19 bij Utenhove) |
15 | Romeinen 6:6, het lijf der | 1.Pet.4.1.2 end Col.2.11. | niet in DA, wel in SV |
16 | Romeinen 6:8, leuen | Rom.8.10.11. Eph.2.5. Col.2.13 | niet in DA, wel in SV |
17 | Romeinen 6:23 | Iac.1 15 | niet in DA, wel in SV |
18 | Romeinen 7:6, der letter | Rom.2.29, 2 Cor.3.6 | niet in DA, wel in SV |
19 | Romeinen 7:22, inwendighen | Eph.3.16 | niet in DA, wel in SV |
20 | Romeinen 8:2, vrij | Rom 6.18.22. | niet in DA, wel in SV |
21 | Romeinen 8:3, zand | Gal.4.4. | niet in DA; SV verwijst bij Romeinen 8:4 naar Galaten 4:4-5 |
22 | Romeinen 8:3, in dem vleęsche | Ephes 2 15 | - |
23 | Romeinen 8:6, vrede | Rom.2.10. | niet in DA, wel in SV |
24 | Romeinen 8:9, woont | 1.Cor.3.6. | niet in DA; SV verwijst naar 1 Korintiërs 3:16 |
25 | Romeinen 8:11, zo zal oock | bij de gedrukte verwijzing naar Rom.6.a.5 is met de hand het versnummer 4 genoteerd | verwijzing naar vers 4 niet in DA, wel in SV |
26 | Romeinen 8:11, leuendigh | Ephes.2.5 Col.2.13. | niet in DA, wel in SV |
27 | Romeinen 8:14, ghedreuen | Gal.5.18 | niet in DA wel in SV |
28 | Romeinen 8:15 | 1.Cor.2.12. | niet in DA, wel in SV |
29 | Romeinen 8:15 | bij de gedrukte verwijzing naar Gal.4.a.6 is met de hand het versnummer 5 genoteerd | verwijzing naar vers 5 niet in DA, wel in SV |
30 | Romeinen 8:17, medelijden in de kanttekening Of, zo wy | bij de gedrukte verwijzing naar 2.Ti 2.b.12 is met de hand het versnummer 11 genoteerd, daaronder met een streep verbonden: 2.Cor.4.10 Phil.3.20. 1.Petr.4.15 | niet in de DA; SV heeft bij dit vers soortgelijke verwijzingen: 2 Cor.4.verss.10, 17. Philip 3.20. 1.Petr. 4.13. 1.Ioan.3.verss.1, 7. |
31 | Romeinen 8:27, onderzouckt | Rom.8.29 end 15.8. | - |
32 | Romeinen 8:29, eęrstgheborene | Col.1.18 | niet in DA, wel in SV |
33 | Romeinen 8:34, end doet | Heb.7.25. | niet in DA, wel in SV |
34 | Romeinen 9:3 | Rom.10.1 | niet in DA, wel in SV |
35 | Romeinen 9:4 | Rom.2.17 | zowel in DA als in SV |
36 | Romeinen 9:9 | Gen 25.21. | niet in de DA; SV verwijst bij Romeinen 9:10 naar Genesis 25:21 |
37 | Romeinen 9:14, dan ongherechtigheyt | Deut.32.4. 2.Paral.19.7. Iob.8.3. end 34.10 | niet in DA, wel in SV, waar echter de verwijzing naar Job 8:3 ontbreekt |
38 | Romeinen 9:33, zo wie | Ps.2.12. Prov.16.20. Ierem.17.7. | niet in DA, wel in SV |
39 | Romeinen 10:1 | Rom 9.3. | - |
40 | Romeinen 10:2 | Act.22.3. | niet in DA, wel in SV |
41 | Romeinen 10:12 | Act.15.9. Rom.3.22 | niet in DA, wel in SV |
42 | Romeinen 11:5, eęn ouerblijfsel | Rom.9.27 | niet in DA, wel in SV |
43 | Romeinen 11:8 | na de gedrukte verwijzing naar Esa.6.c.9 is met de hand toegevoegd: .end 29.10 | niet in DA; de SV verwijst niet naar Jesaja 6:9, wel naar 29:10 |
44 | Romeinen 11:8 | naast de gedrukte verwijzingen naar Matt.13.b.14 en Ioan.12.f.40 is met de hand genoteerd: Marc.4.12 Luc.8.10 | niet in DA, wel in SV |
45 | Romeinen 11:25, onkondigh | Rom.1.13. | - |
46 | Romeinen 11:26 | bij de gedrukte verwijzing naar Esa.59.d.20 is met de hand geschreven: 27.9. 2.Cor.3.16. | niet in DA, wel in SV |
47 | Romeinen 11:32, besloten | Gal.3.22. | niet in DA, wel in SV |
48 | Romeinen 11:35 | Iob.41.2. | niet in DA, wel in SV |
49 | Romeinen 11:36 | prov.16.4. | niet in DA, wel in SV |
50 | 1 Korintiërs 8:6 | Col.2.2 | - |
51 | Galaten 4:27 | bij de gedrukte verwijzing naar Esa.55.a.1 is met de hand geschreven: 54.1 | zowel in DA als in SV |
52 | 1 Johannes 2:17 | bij de gedrukte verwijzing naar 1.Petr.d.24 met de hand boven de punt na Petr het hoofdstuknummer 1 genoteerd | zowel in DA als in SV |
53 | Judas 16 | bij de gedrukte verwijzing naar Psal 17.c.10 is met de hand geschreven: 2.Pet.2.18. | niet in DA, wel in SV |
54 | Openbaring 1: 17 | bij de gedrukte verwijzing naar Esa.41.a.4 end .44.a.6 is met de hand geschreven: end 48.18 | niet in DA, wel in SV |
55 | Openbaring 1:18 | bij de gedrukte verwijzing naar Apoc.3.b.7 is met de hand geschreven: .end 20.1. | niet in DA, wel in SV |
56 | Openbaring 2:7 | bij de gedrukte verwijzing naar Genes.2.b.9. is met de hand geschreven: Apo.22.2 | niet in DA, wel in SV |
57 | Openbaring 6:10 | bij de gedrukte verwijzing naar 4.Esd.15.b.21 met de hand geschreven: 15.9. | noch in DA noch in SV, wel in Biestkens |
58 | Openbaring 15:8 | In de gedrukte verwijzing naar Eze.44.a.4 is de tweede vier met de hand doorgestreept en vervangen door een 0, en is voor het versnummer 4 een 3 genoteerd, zodat er wordt verwezen naar 40:34. | niet in DA, die echter naar Ezechiël 44:4 verwijst; bij dat vers geeft de DA een kruisverwijzing naar Exodus 40:34; wel in SV, die verwijst naar Exodus 40:34. Kennelijk wordt met de handgeschreven verwijzing niet op Ezechiël, maar op Exodus 40:34 gedoeld |
59 | Openbaring 20:1, had den | Apoc.1.18 | niet in DA, wel in SV |
60 | Openbaring 20:3, daerop: dat | Apoc.16.14.16. Ap.20.8 | niet in DA, wel in SV |
61 | Openbaring 20:4, daerop, end | Apoc.6.10 | niet in DA, wel in SV |
62 | Openbaring 20:4, oordeęl: end | Ap.6.9. | niet in DA, wel in SV |
63 | Openbaring 20:4, hadden het ghedierte | Apoc.13.12 | niet in DA, wel in SV |
64 | Openbaring 20:4, noch zijn beeld | Apoc.13.15 | niet in DA, wel in SV |
65 | Openbaring 20:4, het mærckteęken | Ap.13.16 | niet in DA, wel in SV |
66 | Openbaring 20:4, hand: deze | Apoc.6.11. | niet in DA, wel in SV |
67 | Openbaring 20:6, 1.Pet.2.a.5 Apoc.1.b.6 end .5.c.10 | In de gedrukte verwijzing naar 1.Pet.2.a.5 is de 5 doorgestreept en vervangen door een 9; erboven is aangevuld: Esai.61.6. | niet in DA, wel in SV |
68 | Openbaring 20:8 | bij de gedrukte verwijzing naar Ezech.38.a.4. is geschreven: end 39.1 | niet in DA (die naar Ezechiël 38:2 verwijst), wel in SV |
69 | Openbaring 20:8, hy ze verzamele | Apoc.16.14 | niet in DA, wel in SV |
70 | Openbaring 20:10, daer het ghedierte | Apoc.19.20 | zowel in DA als in SV |
71 | Openbaring 20:10, end ghepijnight | Ap.14.10.11. | niet in DA; SV verwijst naar Openbaring 14:10 |
72 | Openbaring 21:5, End die | Ap.20.11 | niet in DA, wel in SV |
73 | Openbaring 21:5, worden zijn | Ap.19.9. | niet in DA, wel in SV |
74 | Openbaring 21:6, tot my:Het is | Ap.16.17. | niet n DA, wel in SV |
75 | Openbaring 21:6, springborne des | Esai.55.1. | niet n DA, wel in SV |
76 | Openbaring 21:8, Den vertzaeghden | Apoc.22.15 | niet in DA, wel in SV |
77 | Openbaring 21:8, poule, die | Apoc.20.14.15. | niet in DA, wel in SV |
78 | Openbaring 21:9, zeuen nappen | Ap.15.6.7. | niet in DA, wel in SV |
79 | Openbaring 21:10, hén im | Ap.1.10 | niet in DA, wel in SV |
80 | Openbaring 21:23, verlicht ze, end het lam | op de plaats van de komma staat een verticale verwijzingsstreep; in de marge is in de verwijzingen naar Esa.60.d.19 Zach.14.b.7 Apoc.22.a.5 een horizontale afscheidingsstreep geplaatst tussen Zach.14.b.7 en Apoc.22.a.5 | DA heeft deze verwijzingen als groep vooraan het vers; in SV bevindt de verwijzing naar Openbaring 22:5 zich precies op de plaats van de verticale streep |
81 | Openbaring 21:24 | in de gedrukte verwijzing naar Esa.60.a.3 is de (onduidelijk afgedrukte) 3 doorgestreept en vervangen door een 3 | zowel in DA als in SV |
82 | Openbaring 21:25, (End hœre: | Esai.60.12 | niet in DA, wel in SV |
83 | Openbaring 21:25, daghs: want | Apoc.22.5 | niet in DA, wel in SV |
84 | Openbaring 22:4, end zyne naem | Ap.3.12 | niet in DA, wel in SV |
85 | Openbaring 22:6, Deze worden | Apoc.19.9 end 21.5. | niet in DA, wel in SV |
86 | Openbaring 22:6, te toonen | Ap.1.1. | niet in DA, wel in SV |
87 | Openbaring 22:10, Uerzeghel niet | Dan.8.26 end 12.4. | niet in DA, wel in SV |
88 | Openbaring 22:10, want de tijd | Ap.1.3. | niet in DA, wel in SV |
89 | Openbaring 22.16, Morghensterr | 2.Pet.1.19. | niet in DA, wel in SV |
90 | Openbaring 22:19, van dem bouck des leuens | Apoc.13.8 end 17.8. | niet in DA, wel in SV |
Het merendeel van de kanttekeningen heeft betrekking op Romeinen (nr. 8-49) en Openbaring (nr. 54-88). De kolom annotaties laat zien dat verreweg de meeste handgeschreven kanttekeningen (met uitzondering van de nummers 2, 3, 7, 9, 22, 31, 35, 39, 45, 70 en 91) niet worden aangetroffen in de Deux-Aes, maar wel in de Statenvertaling van 1637. Hoe kan dat worden verklaard? Het is mogelijk dat een lezer van Utenhoves Nieuwe Testament ergens na 1637 de kanttekeningen netjes heeft overgeschreven uit de Statenvertaling, maar ook het omgekeerde is denkbaar: de gebruikssporen kunnen er ook op wijzen dat het Utenhove-exemplaar voor 1637 is gebruikt bij het werken aan de Statenvertaling.
Kunnen, op deze tweede hypothese voortbordurend, de kanttekeningen met een bepaalde statenvertaler in verband worden gebracht? Door de Dordtse synode waren voor de vertaling van het Nieuwe Testament en de Apocriefen de volgende personen aangewezen: Jacobus Rolandus (1562-1632), Hermannus Faukelius (1560-1625) en Petrus Cornelisz. († 1619). Na het overlijden van Faukelius en Cornelisz. zijn hun plaatsen ingenomen door de Leidse predikant Festus Hommius (1576-1642) en de Leidse hoogleraar in de theologie Antonius Walaeus (1573-1639).
Tussen 1627 en 1632 hebben Rolandus, Hommius en Walaeus gezamenlijk aan de vertaling van het Nieuwe Testament gewerkt. Bij het overlijden van Rolandus in 1632 waren ze gekomen tot het boek der Handelingen. Teneinde het werk te bespoedigen hebben Hommius en Walaeus de kanttekeningen verdeeld, waarbij de laatstgenoemde de kanttekeningen voor zijn rekening nam op Handelingen, hoofdstuk 9-15 en 23-28, op de brieven aan de Romeinen, Korintiërs, Efeziërs, Kolossenzen, Thessalonicenzen, 1 Timoteüs, Hebreeën, 1 Petrus en Openbaring. De kanttekeningen op de resterende gedeelten van het Nieuwe Testament werden door Hommius vervaardigd (vgl. J.D. de Kind van Wijngaarden: Antonius Walaeus. Leiden, 1891, pp. 86-87 en het daar genoemde Vita Antoni Walaei van de hand van zijn oudste zoon, de medicus Johannes Walaeus).
Als er een directe relatie bestaat tussen de handgeschreven kanttekeningen in het Leidse exemplaar van Utenhoves Nieuwe Testament en de gedrukte kanttekeningen in de Statenvertaling van 1637, is Antonius Walaeus van de genoemde statenvertalers degene aan wie het auteurschap van de kanttekeningen met de grootste waarschijnlijkheid kan worden toegeschreven.
Vertoont het handschrift van de kanttekeningen overeenkomsten met het handschrift van Antonius Walaeus zoals dat in andere bronnen is overgeleverd? Laten we eens kijken naar enkele staaltjes:
1) handgeschreven kanttekeningen in het Leidse exemplaar van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove, bij resp. Matteüs 28:3, Romeinen 6:8, Romeinen 8:17, Romeinen 8:27, Romeinen 8:29, Romeinen 9:33 en Romeinen 10:12
2) fragment inscriptie van Antonius Walaeus in het Album amicorum van J.G. Hönonius, fol. 67r:
In gratiam doctissimi possessoris hujus libri adscripsi Lugd Bat. 15 Junij 1630 Antonius Walaeus
Bron: www.europeana.eu. Het origineel berust in de KB Den Haag, signatuur 131 E 23
3) fragment inscriptie van Antonius Walaeus in het Album amicorum van Cornelis de Glarges, fol. 67r:
Antonius Walaeus. S. Theol. professor Lugd. Bat. 3 Maii 1624.
Bron: www.europeana.eu. Het origineel berust in de KB Den Haag, signatuur 75 J 48
4) fragment inscriptie van Antonius Walaeus van 16 februari 1618 in het Album amicorum van Gilles de Glarges, fol. 141r:
.1.Timoth. 4.
Bron: www.europeana.eu. Het origineel berust in de KB Den Haag, signatuur 74 J 14
Het zwierige letterschrift van de albuminscripties maakt een wat verzorgder indruk dan het vluchtige handschrift van de voor privégebruik bedoelde priegelige kanttekeningen. Maar met name de ductus van de cijfers komt overeen, bijvoorbeeld de vorm van de 2, de wijze waarop de 1 en de 5 door een streepje met elkaar zijn verbonden, en ook de nogal parmantige 4.
Een andere aanwijzing wordt gevormd door een teken op de titelpagina, dat wellicht een eigendomsmerk is. Rechtsonder op de titelpagina van het Leidse exemplaar van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove staat een letter W geschreven:
Is deze getekende drukletter wellicht het ex libris van Antonius Walaeus? Deze intrigerende vraag is moeilijk te beantwoorden, want andere boeken uit het bezit van Antonius Walaeus zijn niet bekend. Van een gedrukte Catalogvs librorum van de na zijn dood in 1639 gehouden boekenveiling is slechts de titelpagina overgeleverd (deze berust in de British Library te Londen, signatuur Bagford Collection Harley 5930, f. 49). Daardoor is het thans nog niet goed mogelijk systematisch andere werken uit Walaeus’ bibliotheek te traceren en te kijken of deze een soortgelijk eigendomsmerk vertonen.
De gebruikssporen in het Leidse exemplaar van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove werpen aldus licht op de proveniëntie. Rond 1800 was het boek in bezit van Jacobus Koning. De talrijke frappante parallellen tussen de handgeschreven kanttekeningen in het Leidse exemplaar en de gedrukte kanttekeningen in de Statenvertaling, het handschrift zelf waarin deze kanttekeningen zijn genoteerd en het eigendomsmerk W op de titelpagina doen vermoeden dat het Leidse exemplaar van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove in de jaren ’30 van de zeventiende eeuw in bezit is geweest van de Leidse hoogleraar theologie en statenvertaler Antonius Walaeus, die er - met name in Romeinen en Openbaring - loca parallella in heeft opgetekend, die later in gedrukte vorm in de Statenvertaling zijn beland. Door vergelijking van de kanttekeningen met nog andere autografen van Antonius Walaeus, zoals die bv. zijn overgeleverd in de conceptvertalingen van de statenvertalers van het Nieuwe Testament in de Collectie Rolandus in het Nationaal Archief, kan deze kwestie nader worden onderzocht.