Het Nieuvve Testament, dat is, Het nieuwe Verbond onzes Heeren Iesu Christi, Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett
(2012)–Jan Utenhove– Auteursrechtelijk beschermdBronDe uitgave betreft de digitale versie van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove, gedrukt “te Embden by Gellium Ctematium. An. 1556. Nouemb.3.” De titel luidt: HET NIEVvve Testament, dat is, Het nieuwe Uerbond onzes Heeren Iesu Christi, Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett. Deze digitale editie geeft de volledige bijbeltekst, inclusief de voorwoorden, de kanttekeningen, de woordenlijsten en alle andere begeleidende teksten. Als ‘legger’ is gebruik gemaakt van het enig bekende exemplaar, dat in bezit is van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en in de Universiteitsbibliotheek Leiden berust onder de signatuur 1498 G 4. | |
Achtergrond van het BijbeldigitaliseringsprojectIn juni 2007 heeft Nicoline van der Sijs in verschillende media een oproep gedaan voor hulp van vrijwilligers bij het digitaliseren van de Statenvertaling 1637. Vanwege de grote respons is het zogeheten Bijbeldigitaliseringsproject vervolgens uitgebreid met andere laatmiddeleeuwse en vroegmoderne bijbelvertalingen waarvan het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) de afbeeldingen op internet heeft geplaatst. Inmiddels zijn er transcripties gepubliceerd van de Statenvertaling uit 1637, de Delftse bijbel uit 1477, de Leuvense bijbel uit 1548, de Lutherse bijbelvertaling uit 1648, de Deux-Aesbijbel uit 1562, de Liesveltbijbel uit 1542, de Biestkensbijbel uit 1560 en de Vorstermanbijbel uit 1528/1531. Bovendien zijn vijf psalmberijmingen en kerkboeken getranscribeerd en op internet gepubliceerd: de Psalmen van Datheen en de Heidelbergse Catechismus (1566), de Psalmen van Willem van Haecht (1583), de Psalmen en Lofzangen van Marnix van Sint Aldegonde (1591), de Psalmen van Johan de Brune de Oude (1644) en Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de hervormde kerk van Nederland in gebruik (1773). Er wordt gewerkt aan een digitale versie van de tweede druk van de Statenvertaling uit 1657. Niet-bijbelse deelprojecten zijn o.m. de spreekwoordenverzameling Nievwe Wyn in Oude Le’er-Zacken van Johan de Brune de Oude (1636), Het Groot VVoordenboeck: Gestelt in ’t Neder-duytsch, ende in ’t Engelsch van Hendrick Hexham (1648), het maritieme woordenboek Seeman van Wygardus à Winschooten (1681), De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden van Carolus Tuinman (1726-1727) en het Huishoudelyk woordboek van Noel Chomel (1743). Alle teksten zijn gepubliceerd op de website www.dbnl.nl van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) en gedeponeerd bij Data Archieving and Networked Services DANS, een onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). De bijbeledities zijn voorts gepubliceerd op de website bijbelsdigitaal.nl van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG), sommige tevens op de website van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL). Op de site www.biblija.net kunnen de bijbels vers voor vers en hoofdstuk voor hoofdstuk naast elkaar worden gezet en met elkaar worden vergeleken. Aparte projecten vormen de Friese bijbelvertaling van dr. G.A. Wumkes uit 1943 en de Nije Fryske bibeloersetting uit 1995, te vinden op www.biblija.net; Wumkes staat ook op de Digitale Historische Bibliotheek Friesland (www.wumkes.nl). Begin 2009 zijn de werkzaamheden van de vrijwilligers die meewerken aan het digitaliseren, ondergebracht in een stichting, de Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal (SVNT). De digitale tekstuitgave van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove wordt gepubliceerd op de websites van de DBNL en het NBG, waarbij iedere instelling een andere vormgeving en andere zoekmogelijkheden biedt. | |
Medewerkers aan de digitale uitgave van het Nieuwe Testament van Jan UtenhoveAan het overtikken en tot driemaal toe corrigeren van de tekst van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove hebben 39 personen een bijdrage geleverd. De medewerkers hebben een of meer porties overgetikt. Een portie bestond uit gemiddeld tien pagina’s bijbeltekst. Een aantal van de medewerkers heeft zich, soms naast de overtikwerkzaamheden, beziggehouden met de correctie van door anderen overgetikte porties; in onderstaande lijst is dit achter de desbetreffende namen toegevoegd. | |
Coördinatie:drs. Hans Beelen, Oldenburg (D) | |
Medewerkers:drs. M.P. Angenent MPA, Utrecht (NL)
Een aantal personen verdient bijzondere vermelding vanwege hun bovengemiddelde bijdrage. Gerard Oevering en Koos van der Werff hebben een groot aantal porties getranscribeerd, Rien den Harder en Bram Ettema elk een uitzonderlijk aantal; Sybe Bakker, Bram Ettema, Marja van der Linden, Frits Schutte, Herman Wiltink en Tineke Wiltink hebben de eerste correctie op zich genomen; Marja van der Linden en Sybe Bakker hebben een bovengemiddeld aantal porties gecorrigeerd; Frits Schutte heeft samen met Jantien Kettenes en Herman Wiltink alle porties nogmaals gecorrigeerd en tot bijbelboeken samengesmeed. Voor het Bijbeldigitaliseringsproject is een besloten e-maildiscussiegroep opgericht waarin de projectmedewerkers informatie met elkaar uitwisselen. De Universiteitsbibliotheek Leiden heeft fotoscans ter beschikking gesteld van het exemplaar van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove dat aldaar berust. Het auteursrecht op deze scans, die in de digitale editie naast de transcriptie worden afgebeeld, berust bij de Universiteitsbiliotheek Leiden. | |
Totstandkoming en ontvangst van het Nieuwe Testament van Jan UtenhoveIn de begintijd van de Reformatie werden veel bijbels in Antwerpen gedrukt. In de Scheldestad verscheen in 1526 de Liesveltbijbel, en twee jaar later liet Willem Vorsterman in Antwerpen een nog rijker verluchte bijbel het licht zien. Beide bijbels werden tal van malen herdrukt. Vanwege de reformatorische kanttekeningen in de druk van 1542 werd Jacob van Liesvelt in 1545 gearresteerd en ter dood veroordeeld. Het lot van de Antwerpse drukker is exemplarisch voor de rond 1540 steeds heviger wordende vervolging van protestantse gelovigen in de Lage Landen. Niet alleen het drukken van bijbels was een riskante aangelegenheid, ook het bezit van niet-geautoriseerde bijbels kon worden bestraft. Vele calvinisten weken uit naar het aangrenzende buitenland. In Londen organiseerden de Poolse humanist Johannes a Lasco en de Gentse edelman Jan Utenhove (1520-1565) vanaf 1550 de Nederlandse gereformeerden naar Geneefs model onder een consistorie met ouderlingen en predikanten. Na de troonsbestijging van Maria Tudor (‘Bloody Mary’) in 1553 waren de gereformeerden uit de Lage Landen ook in Engeland niet meer welkom. Met Utenhove en A Lasco gingen enkele honderden gemeenteleden scheep. Na een avontuurlijke omzwerving in de Oostzee vonden zij in 1554 een nieuw toevluchtsoord in Emden. In de Oost-Friese havenstad had de reformatie al sinds enkele decennia voet gevat, en de Nederlanders werden hier vriendelijk onthaald. Onder de vluchtelingen waren ook drukkers en uitgevers, onder wie Nicolaes van den Berghe, Gillis van der Erven (ook bekend onder de geleerde naam Gellius Ctematius) en Steven Mierdman. Met deze exodus werd de basis gelegd voor de ontwikkeling van Emden tot “the single most important centre for the production of Dutch vernacular Protestant literature”, aldus de Britse historicus Andrew Pettegree (Emden and the Dutch Revolt, Exile and the Development of Reformed Protestantism. Oxford 1992, p. 87). In navolging van Calvijn en Zwingli vatten de Nederlandse gereformeerden het als hun plicht op de Schrift nauwkeurig te kennen en uit te leggen. Zij wensten de beschikking te hebben over eigen betrouwbare vertalingen van de christelijke basisteksten. In Londen was Utenhove al begonnen met een onderneming die hij pas enkele jaren voor zijn dood in 1565 zou voltooien: een complete berijming van de psalmen, waarbij hij zich in toenemende mate richtte op het voorbeeld van de gezaghebbende Geneefse psalmen. Dit project werd door hem in Emden voortgezet. In Londen had Utenhove ook meegewerkt aan de Nederlandse vertaling van een catechismus en een geloofsbelijdenis. In 1556 bracht Utenhove in Emden een rechtstreeks uit het Grieks vervaardigde vertaling van het Nieuwe Testament uit. Hiermee ging een lang gekoesterde hartenwens van hem in vervulling, want met de vertalingen die in de Lage Landen al in omloop waren, was Utenhove niet tevreden. In het voorwoord Dem Christlicken Lezer zaligheyt deelt hij mee: Dewijl dar stedes eęn gemeyn klaghe geweeßt is onder den Schriftuerstandighen, ouer de ouerzettinghen des Nieuwen Testaments onzes Heęren Iesu Christi, die in den Nederlanden meęst ghebruyckt werden: zo heb ick wel ouer langk eęn zonderlicke begærte ghehadt het zelue ouer te zetten. Utenhove had deze vertaling vervaardigd met behulp van Godfried van Wingen, eveneens een vluchteling uit de Zuidelijke Nederlanden, die als predikant werkzaam was voor de Nederlandse vluchtelingengemeente te Emden: Auer anmerckende de groote zwarigheyt des wercks, end de zware perikelen of vaerlickheyden der eęwigher zaligheyt, die zulckerley lichtuærdighe ouerzettinghen beyde den Ouerzetteren end dem Lezer anbringhen: Zo heb ick het alleęn niet willen noch duruen bestaen, ouermids de kleynigheyt myner gauen. Welcker haluen ick my daertoe, om menigherley oorzaken willen, ganschlick onbequaem bekennt heb, end noch van herten ghærn bekenne. Op dat nochtans deze mijn stadighe begærte niet altijd vruchtlooß bleue, zo heb ick Godfredum Wingium tot my ghenomen mit bewillinghe der Dienaren, Olderlinghen end Diakenen onzer verstroeyder Nederlandscher Ghemeynte van Londen, end Ioannis a Lasco Opzieners der zeluer, zampt der Dienaren end Olderlinghen der Ghemeynte van Embden. Uan welcken allen het vœr goed ward anghezien om zyner gheschicktheyt willen, dat hy dit werck zolde mit my in handen nemen. Van Wingen werd door de Emdense gemeente vrijgesteld van andere verplichtingen, woonde bij Utenhove in en ontving voor zijn vertaalwerk een jaargeld van zestig gulden. Utenhove voorzag zijn vertaling van een indeling in verzen.: End op dat de Lezer te beter beholpen wurde, zo hebben wy het gansche nieuwe Testament als door værskens ghescheyden, op der wijze, als het gansche Olde Testament gheschreuen end bedeęlt is gheweeßt, t’zy door Mosen end de Propheten zelue, of door gheleęrde Iœden daerna volghende, ter bewaernisse der zeluer Schriften. End op der wijze der, die de eęrste Griecksche exemplaren end de olde schriften der older Latijnscher oue[r]zetting gheschreuen hebben: die van elcker rede, of van elcker haluer rede, ia van allen stucken eęner rede, als værskens ghemaeckt hebben. Als oock zommighe huydighe Latijnsche end Franchoische Ouerzetters den ganschen Bibel ouerghezett hebben. Welck zy alle mit den anderen niet zonder ghewichtighe oorzake ghedaen hebben. End behaluen de voorghemelde reden, zo veel is’er oock van, dat de memory des Lezers hierdoor grootlick werdt beholpen in het vinden end entholden der angheteękenden plaetsen. In de ogen van Utenhove vergrootte de versnummering niet alleen het gemak bij het naslaan, maar bevorderde deze voor de lezer ook het onthouden van de bijbelplaatsen. De versindeling was overgenomen uit de tweede editie van het door Robert Estienne (Stephanus) uitgegeven Griekse Nieuwe Testament, in 1551 te Genève verschenen. Utenhoves Nieuwe Testament was daarmee de eerste bijbeluitgave in het Nederlands waarin een indeling in verzen werd gehanteerd. Vier jaar later, in 156, zou met de Biestkensbijbel de eerste complete Nederlandse bijbelvertaling met een versindeling verschijnen. De Griekse tekst van Stephanus’ eerdere NT-editie van 1550, die nog gene versindeling kende, was door Utenhove als uitgangspunt voor de vertaling in het Nederlands gekozen. Stephanus had de Erasmustekst opnieuw bezorgd, voorzien van varianten welke ontleend waren aan vijftien handschriften en de Complutensische Polyglot. Het was de beste teksteditie van dat moment. De Griekse grondtekst had in de ogen van Utenhove een groot gezag: Wy hebben auer in onzer ouerzettinghe dem blooten text, schier van worde te worde, zo verr als het de Nederlandsche sprake lijden konde, oock in den compositis of t’zamenstellighen worden (waerin eęn zonderlicke kracht gheleghen is) na onzem vermoghen nagheuoght: end alzo in zynem stande ghelaten, dat men lichtlick zal moghen spœren, wat de voorghemelde Griecksche text is inholdende of niet. Utenhove wilde het Grieks dus zo getrouw mogelijk vertalen. Vanwege hun “zonderlicke kracht” heeft hij met name de Griekse samenstellingen in de Nederlandse vertaling gehandhaafd. Hier volgen enkele markante voorbeelden van door Utenhove gebruikte samenstellingen, waarbij tevens de wijze van vertalen van de Statenvertaling van 1637 is bekeken. Zelfs de Statenvertalers, die net als Utenhove dicht bij het Grieks willen blijven, hebben in deze gevallen gekozen voor een omschrijvende, minder kernachtige formulering: - medeopbringhelingk (Handelingen 13:1), ter vertaling van het Grieks: σύντροφος; de SV1637 heeft: die met Herodes (...) opgevoedt was; - Ouersynagooghmeęsters (Handelingen 13:15), ter vertaling van het Grieks: οἱ ἀρχισυνάγωγοι; de SV1637 heeft: de Overste der Synagoge; - eęn tweęzeęsche plaetß (Handelingen 27:41), ter vertaling van het Grieks: τόπον διθάλασσον; de SV1637 heeft: een plaetse die de zee aen beyde zijden hadde; - ijdeleęrzouckigh (Galaten 5:26, vgl. ook Filippenzen 2:3), ter vertaling van het Grieks: κενόδοξοι; de SV1637 heeft: soeckers van ydele eere; - Wæreldgheweldighen (Efeziërs 6:12); ter vertaling van het Grieks: τοὺς κοσμοκράτορας; de SV1637 heeft: de gewelt-hebbers der werelt; - wijnzuchtigh (1 Timoteüs 3:3), ter vertaling van het Grieks: πάροινον; de SV1637 heeft: genegen tot den wijn; - der lœghennamigher wetenschap (1 Timoteüs 6:20), ter vertaling van het Grieks: τῆς ψευδωνύμου γνώσεως; de SV1637 heeft: der valschelick ghenaemde wetenschap; - wordstrijdigh zijn (2 Timoteüs 2:14), ter vertaling van het Grieks: μὴ λογομαχεῖν; de SV1637 heeft: dat sy geenen woorden-strijdt en voeren; - broederlieuigh, hertbarmigh (1 Petrus 3:8), ter vertaling van het Grieks: φιλάδελφοι, εὔσπλαγχνοι; de SV1637 heeft: de broeders lief hebbende, met innerlijcke barmherticheyt beweeght. Af en toe gaat Utenhove in het gebruik van samenstellingen nog een stapje verder dan het Grieks en bezigt hij een compositum waar de Griekse grondtekst een analytische constructie gebruikt, bv.: - vuerulammighen haegbosch (Handelingen 7:30). Het Grieks heeft hier: ἐν φλογὶ πυρὸς βάτου, door SV1637 vertaald als: een vlammigh vyer des doornen-boschs) - priemmmoordische mannen (Handelingen 21:38), ter vertaling van het Grieks: ἄνδρας τῶν σικαρίων; de SV1637 heeft hier kortweg: moordenaers; - ooriuckigh (2 Timoteüs 4:3), ter vertaling van het Grieks: κνηθόμενοι τὴν ἀκοὴν; de SV1637 heeft: ketelachtich (...) van gehoor. Afwijkingen van het Grieks heeft Utenhove in de bijbeltekst zorgvuldig tussen vierkante haakjes geplaatst: Want behaluen end wtghenomen dat mit dezen tweęen mærckteękenen [ ] besloten is, zo blijft dar euen het zelue dat in dem text staet. Auer dat mit den voorzeyden mærckteękenen besloten is, hebben wy wt anderen Grieckschen exemplaren, of wt anderen Euangelisten, of wt der ghewisser end onghetwijfelder meyninghe des heylighen Gheęstes buyten aller ghissinghe ghenomen: volghende hierin het exempel zommigher Latijnscher, Zwitßerscher, Franchoischer end Enghelscher ouerzettinghen. Utenhove hechtte grote waarde aan een filologisch verantwoorde vertaling. Geen wonder, want er stond veel op het spel, het ging in zijn ogen immers om niets meer of minder dan “der ghewisser end onghetwijfelder meyninghe des heylighen Gheęstesˮ zelf. Utenhoves theologisch gemotiveerde filologische zorgvuldigheid komt tevens naar voren in het apparaat van meervoudige interpretatiemogelijkheden en variante lezingen, afgedrukt in de marge van de tekst: Daerenbouen wanneęr eęnighe plaetß in’t Griecksch meęr dan op eęnen zinn mocht verstaen werden, zo hebben wy (op dat wy niemand an eęner lectie of zinne verbonden) an de marge of rand des textes eęn ander verstand ghestelt, beghinnende mit, of. Waer auer dit wordeken. Anders. an dem rande gheuonden werdt, zo zal men verstaen andere lectien, die in anderen Grieckschen exemplaren gheuonden werden. Als filoloog was Utenhove zich er degelijk van bewust dat ook het ‘Hebreesch’ (dat wij in sommige gevallen wellicht eerder Aramees zouden noemen) aan de wieg had gestaan van het Nieuwe Testament en zijn sporen had achtergelaten in de Griekse teksten. In navolging van andere vertalers heeft hij de ‘Hebreesche’ leenwoorden in de Griekse grondtekst niet vernederlandst, maar ze als vreemde woorden gehandhaafd: Daerbeneuen ghemærckt dat de heylige Gheęst niet zonder ghewichtighe oorzake den Griecken (die wt aarde hœrer sprake het Hebreesch niet meęr verstonden dan onze Nederlanders doen) ouerghegheuen heeft zommighe Hebreesche worden, end meęr andere wtlandische worden, die onder den Hebréeren bruycklick waren, zo hebben wy de zelue niet willen noch duruen veranderen, als oock gheęne Latijnsche Ouerzetters te gheęnem daghe ghedaen hebben: auer hebben de zelue te minsten {+\Als van sicera, sicerdranck Luc.1.b.11. etc} composicywijß bruycken willen. End op dat niemand van dem verstande des texts door de zelue worden verhindert wurde, zo hebben wy de zelue zampt oock zommighen anderen Grieckschen worden, die wy om hœrer zonderlicker kracht willen, beholden hebben, op het ende des Testaments anghezett end verklaert. Ook verderop in het voorwoord benadrukt hij “dat wy onderwijlen zommighe onduydsche worden willens ghebruyckt hebben, om den zinn des heylighen Gheęstes te krachtlicker wt te drucken.ˮ Om de betekenis van deze vreemde woorden voor de lezer te verduidelijken, heeft hij zijn bijbelvertaling voorzien van een verklarende woordenlijst, Een korte verklaring der Hebreeschen end onduydschen worden, wt oorzake in der voorrede verhaalt, in dezem Testamente ghebruyckt, zampt zommighen anderen welcker beduydeniß niet ouer all bekend is. Niet alleen aan de woordkeus, ook aan de spelling van zijn werk besteedde Jan Utenhove veel zorg. In het voorwoord schrijft hij: End op dat wy in onzem schrijuen ghelijckformigheyt hielden, zo zijn wy veroorzaeckt gheweeßt zommighe diphthongis of dobbelvocalen te bruycken: op dat verscheyden pronunciatien of wtsprekinghen verscheydelick gheschreuen wurden. Vermoedelijk heeft Utenhove zich hierbij laten inspireren door zijn stadgenoot Joost Lambrecht. Zes jaar eerder, in diens in 1550 verschenen Néderlandsche Spellijnghe, had Lambrecht een stevig pleidooi gehouden voor een fonetische spelling waarbij dezelfde klank zoveel mogelijk met hetzelfde letterteken wordt weergegeven. Evenals Utenhove maakte Lambrecht gebruik van in het Nederlands ongebruikelijke tekens en lettercombinaties. Niebaum (1996:107) wijst er in dit verband terecht op dat Jan Utenhove bij het woord diphthongis vermoedelijk ook gedacht heeft aan oneigenlijke diftongen, d.w.z. klanken die met twee letters worden geschreven, en waarvan de klankwaarde ergens tussen de twee door deze tekens weergegeven klanken in ligt. In het Nieuwe Testament van Jan Utenhove vinden we aldus: - de lettercombinatie <eę> in woorden als eęn, Heęr, meęst, eęwigh, alleęn en Gheęst. Misschien werd de vocaal in deze woorden licht diftongisch uitgesproken. Daarnaast gebruikt hij ook <ee>, bv. in heeft, spreeckt, gheheeten, veel en neemt, en het letterteken <é>: Hebréeren, vrémd, hén. De klank die hiermee werd weergegeven, klonk in de oren van Utenhove wellicht eerder monoftongisch. De <ee> vinden we ook in bisyllabische klanken als in Bethleem en Osee; - een combinatie van de letters a en e tot de ligatuur <æ> in woorden als begærte, lichtuærdigh, ghærn, nærstlick en geslæcht. Daarnaast treffen we ook <aa> aan, bv. in aarde, daad, quaad, raad, saat en haan, alsmede bisyllabisch in Isaac en Aaron; - een combinatie van de letters o en e tot de ligatuur <œ> in woorden als kœningkrijck, Iœdsch, trœrigh, verurœghen, verhœghen, het bezittelijk voornaamwoord hœr en het voorzetel vœr (met betekenisverschil ten opzichte van het eveneens gebruikte voor). Af en toe wordt er in het zetsel gezondigd tegen de Utenhoviaanse spelling, bv. voor (Matteüs 14:15, sc. vœr), leerionghers (Matteüs 9:14 en 10:1, sc. leęrionghers), Phariseérs (Matteüs 15:1, sc. Phariséers), Heer (Matteüs 21:30, sc. Heęr), eener (Matteüs 24:31), sc. eęner), heęft (Marcus 3:30, sc. heeft), hen (Marcus 11:2 en Johannes 14:5, sc. hén), Wannęer (Marcus 13:28 en 14:7, sc. Wanneęr), Galilea (Lucas 23:54, sc. Galiléa), gheénßins (Handelingen 4:18, sc. gheęnßins), eędzweęring (Hebreeën 7:19, sc. eędzweering). Voor de zetters was de door Utenhove gehanteerde spelling kennelijk een kwestie van wennen. Dat de letter ę in het geheel niet wordt aangetroffen in de voorwoorden en in de titels van de boeken, heeft echter te maken met het afwijkende lettertype waarin deze zijn gezet en waarin de e met cedille kennelijk niet voorradig was. Utenhoves taalzorg strekte zich niet alleen uit tot het woordgebruik en de spelling, maar ook tot de grammatica en de vormenleer. Hierover schrijft hij in het voorwoord: Angaende auer der sprake die wy hier ghebruyckt hebben, daerin hebben wy, na zommigher gheleęrder Nederlanderen raad, grooten arbeyd anghewendt, op dat wy de zelue in hœren rechten zwangk (waervan zy buyten allem twijfel door vrémde end wtlandische spraken, oock binnen manns ghedencken zeęr veruallen is) zo verr ymmers als het ons moghelick ware, wederbrochten: Op dat door het onachtzaem schrijuen de meyning des heylighen Gheęstes niet verduystert wurde, end dat niemand van dem lezen onzes arbeyds verurémdt wurde. Niet dat wy eęnighe curiooßheyt (welck zick hier niet betaemt) in der spraken ghezocht hebben, alzo het licht te mærcken is wt dem, dat wy onderwijlen zommighe onduydsche worden willens ghebruyckt hebben, om den zinn des heylighen Gheęstes te krachtlicker wt te drucken. Dit auer spreken wy van der noodwendigher reynigheyt der Nederlandscher spraken, end om genus a genere, numerum a numero, casum a casu, tempora a temporibus, end der ghelijcke dinghen te onderscheyden: Welcker onachtzaemheyt menighmael groot mißuerstand end vaerlickheyt in der Schrift is medebringhende. Utenhove brengt hier naar voren dat het Nederlands in zijn ogen de afgelopen tijd zeer is vervallen; in zijn vertaling van de H. Schrift wil hij de taal weer terugbrengen “in hœren rechten zwangkˮ, d.w.z. in de juiste strakke vorm, met nauwkeurige onderscheiding van grammaticale categorieën als geslacht, getal, naamvallen en tijden. Utenhove had deze visie op het Nederlands al eerder onder woorden gebracht in het op 1553 gedagtekende Voorwoord van de door hem vertaalde Catechismus, oft kinderleere, diemen te Londen, in de Duydtsche Ghemeynte was ghebruyckende (Emden, 1557, hieronder in zijn geheel als bijlage 2 opgenomen): den seluen Catechismum, diemen in OostUrieslandt is ghebruyckende, den welcken ick t’harer begheerte in onse Nederlandtsche sprake ouergheset hebbe: Waer in, ick myn eyghen sprake (die door d’misbruyck grootelickx ghescheyndt is) dickmael te buyten gae, als ick desghelycks in onse belydinghe ghedaen hebbe, so wel op dat ickse tot haren oorsprongk (so verre als het my moghelick is) brenghen mochte: als daerom, dat ick van de Ghemeinte, die hier wt mennigherley Landen vergadert is, te beter verstaen mochte wesen. Utenhove wilde van de ene kant de verloren gegane vormenrijkdom van het Nederlands in ere herstellen en van de andere kant een bovengewestelijke schrijftaal creëren. Hiertoe ging hij zijn eigen dialect dickmael te buyten, en tevens deed hij, evenwel zonder dat expliciet te zeggen, een beroep op het Hoog- en Nederduits. Hierin stond Utenhove niet alleen. Ruim dertig jaar eerder had de bewerker van Dat Gants Nyewe Testament, recht grondelick verduytschet (Deventer 1525) er al voor gepleit gebruik te maken van Duitse vormen: Ende want die ouerlantsche spraeck, rechter, rijcksinnigher ende fyner is in woerden, so hebben wy haer in sommige lichte woertkens ende sproecken een weynich na gheuolgt, ende ons met haer vergelijckt, soo veel een yegelick wel mach verstaen. Uvant onse meyning niet was, heel Hollants ofte Brabants, mer tusschen beyden, opt kortste ende reynste, na onsen vermoghen, een gemeyn spraeck te volgen, die men all nederlant doer, lichtelick solde mogen lesen ende verstaen. (geciteerd naar exemplaar KB Den Haag 227 G 24, folio π1v (www.bibliasacra.nl) zie ook Van den Branden 1967:54, De Bruin/Broeyer 1993:86; Niebaum 1996:116; Niebaum 1997:173) Uit het Duits nam Utenhove niet alleen een aantal lexicale elementen over, maar ook het gebruik van derde-naamvalsuitgangen in vormen als im, vom, am, dem, welckem, wem en in allem. Typerend zijn verzen als Marcus 12:30: wt dynem ganschen herten, end wt dyner ganscher ziele, end wt dynem ganschen ghemoede, end wt dyner ganscher kracht en 1 Korintiërs 3:8: Eęn ieghelick nochtans zal zynen eyghenen loon entfanghen na zynem eyghenen arbeyd. Aan de grammaticale vormgeving is door Utenhove dus bijzondere zorg besteed. Desondanks kostte het hem soms zichtbaar moeite de grammatica van het Nederlands terug te voeren in hœren rechten zwangk. Dat blijkt o.m. uit het pronomen en, door Utenhove gebruikt als het persoonlijk voornaamwoord accusatief enkelvoud mannelijk. Een voorbeeld is Marcus 12:14: Is het verorloft eęnem keyzer ceyns te gheuen, of niet? Zullen wy en gheuen, of niet gheuen? Het pronomen en heeft hier als antecedent het mannelijk zelfstandig naamwoord ceyns. Nog een voorbeeld - een vers verderop - in Marcus 12:15: Bringhet my hær eęnen penningk, dat ick en zie. Hier verwijst en naar eęnen penningk. In deze twee verzen wordt de losse vorm en in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove voor het eerst gebruikt. Iets eerder, in Marcus 12:1, gebruikt hij de vorm ’n: Eęn mensch plantde eęnen wijngaerd, end omringde’n mit eęnem tuyn. Deze enclitische vorm wordt ook aangetroffen in Lucas 14:4, Lucas 22:36 en Handelingen 7:21. Elders schrijft Utenhove en, bv. Handelingen 28:3: end leyde en op het vuer (hoewel de voorgaande werkwoordsvorm leyde hier evenzeer uitnodigt tot het schrijven van ’n als omringde in Marcus 12:1). In Matteüs 17:27 vinden we nog een derde variant: en voorafgegaan door een apostrof: zalt du eęnen staterpenningk vinden: den zeluen neem, end gheef’en hen vœr my end dy. Deze vorm wordt verder alleen nog aangetroffen in Marcus 14:23, Lucas 15:8, Lucas 15:9, en Lucas 17:22. Het pronomen en komt uitsluitend voor in de functie van direct object. Na voorzetsels en in de functie van indirect object gebruikt Utenhove consequent hem. Toch vinden we hem ook als objectvorm, bv. in Matteüs 4:5: Doe nam hem de duuel mede in de heylighe Stad, end stelt hem op de tinne des tempels. De distributie van de grammaticale vormen ’n, ’en, en en hem maakt aldus een ietwat oneven indruk. Ook in de uitgangen voor de derde en de vierde naamval zien we onverwachte variatie, die duidelijk maakt dat er in dit geval eerst nog wat is geëxperimenteerd, voordat de vormen werden gefixeerd. Formele inconsequenties vinden we in parallelle plaatsen als: - Matteüs 4:4: De mensch zal niet van den broode alleęne leuen; Lucas 4:4: De mensch zal niet leuen van dem broode alleęne; - Matteüs 6:13: End voer ons niet in verzoucking: mer verloß ons van den boozen; Lucas 11:4: End voer ons niet in verzoucking: mer verloß ons van dem boozen; - Matteüs 12:41: De Niniuitische mannen zullen opstaen in’t gherichte mit dezen gheslæchte; Lucas 11:32: De Niniuitische mannen zullen opstaen in dem gherichte mit dezem gheslæchte; - Matteüs 13:2: end de gansche schare stond op den oeuer; Marcus 4:1: end de gansche schare was op dem lande an dem meer. Voor de derde naamval van het mannelijk en onzijdig geslacht gebruikt Utenhove aanvankelijk vormen op –n: wt den wijue Urie (Matteüs 1:6), wt den heylighen Gheęst (Matteüs 1:18); eęn Enghel des Heęren verschijnt den Ioseph im droom (Matteüs 2:13); mit zynen broeder (Matteüs 5:22); Gheęn Propheet is eęrlooß, dan in zynen vaderlande, end in zynen huyze (Matteüs 13:57). Beginnend met Matteüs 18:5 verschijnen er uitgeschreven vormen van lidwoorden en voornaamwoorden op -m: dem ware nutter eęn mœlensteęn an zynen halß ghehanghen. Vanaf dat moment lijkt Utenhove voor de derde naamval zijn grammaticale vorm, eindigend op -m, te hebben gevonden. Maar dat neemt niet weg dat ook verderop in de bijbeltekst sprake is van weer andere formele oneffenheden. Drie kwesties springen hierbij in het oog: - op den Sabbath/op dem Sabbath. Beide vormen (of navenante constructies met op ter aanduiding van een bepaalde dag) komen door elkaar heen voor. De datief treffen we aan in Marcus 6:22 (op dem dagh zyner gheboorten), Johannes 7:22 (op dem Sabbath) en in de lijst van vreemde woorden s.v. Sabbatsreyze (op dem Sabbat). Daarentegen komt de constructie op den Sabbath voor in Matteüs 12:2, Lucas 6:1, 6:6, 6:7, 13:12, 13:13, 14:1, 14:3 en 14:5, Johannes 5:9, Handelingen 20:16 (op den Pingstdagh), 1 Korintiërs 1:7 (op den dagh onzes Heęren Iesu Christi), 2 Korintiërs 2:14 (op den dagh des Heęren Iesu), Efeziërs 4:30 (op den dagh der verlossing) en Jakobus 5:5. (op den slaghtdagh). Het beeld is net als bij en ietwat grillig: kan de vorm op den Sabbath in Matteüs 12:2 nog zowel een datief als een accusatief zijn, in Marcus wordt één keer de derde naamval gebruikt, in Lucas vier keer de vierde naamval, in Johannes één keer de derde naamval, maar ook één keer de vierde naamval. In de bijbelboeken daarna wordt consequent de vierde naamval gebruikt, maar in het nawerk duikt onverwacht weer een derde naamval op; - gheloouen an/in + derde/vierde naamval. Aanvankelijk wordt bij deze constructie de derde naamval gebruikt, vgl. Marcus 1:8 (gheloouet an dem Euangelio), Lucas 24:24 (te gheloouen in allem dem, dat de Propheten ghesproken hebben) en Johannes 1:12 (die in zynem name gheloouen). Vanaf Johannes 2:23 (vele gheloofden an zynen naem) domineert de vierde naamval (vgl. Johannes 3:18, 3:36, 6:29, 12:11, 12:36, 12:44, Handelingen 9:42, 11:17, 18:8, 19:4, 20:21, 24:24, Romeinen 3:26, 4:5, 4:24, 3:22, Kolossenzen 2:5, Filemon 5, Jakobus 2:1, 1 Johannes 3:23, 5:10, 5:13, Openbaring 14:12). Ook in enkele constructies met het substantief ghelooue, waar de bepaling met in wellicht eerder een locatief karakter heeft, vinden we trouwens zowel de datief als de accusatief, vgl. bv. 2 Timoteüs 3:15: door’t ghelooue welck is in Iesu Christo) en 1 Timoteüs 3:13 (im ghelooue welck is in Christum Iesum); - allem den/allem dem. Ook bij constructies met de vorm allem treedt in het Nieuwe Testament van Utenhove onverwachte variatie op, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden, waar allem in combinatie optreedt met adjectieven. Tegenover Kolossenzen 1:10 (in allem goeden wercke), Timoteüs 2:21 (tot allem goeden wercke), Timoteüs 3:17 (tot allem goeden wercke), Timoteüs 4:18 (van allem boozen wercke) en Hebreeën 13:21 (in allem goeden wercke) staan Titus 1:16 (tot allem goedem wercke) en Titus 3:1 (tot allem goedem wercke). Bij de constructie allem + bepaald lidwoord + substantief vinden we zowel dem als den, vgl. Hebreeën 9:19 (tot allem dem volcke) naast Lucas 8:47 (voor allem den volcke), Handelingen 5:35 (by allem den volcke), Handelingen 13:24 (allem den volcke) en Romeinen 4:16 (allem den zade). Onzekerheid in het gebruik van uitgangen blijkt ook uit een zinsnede als eęn bewaerniß aller onreynen gheęsten, end eęn bewaerniß aller onreyner end verhaattder voghelen (Openbaring 18:2). Vgl. ook Matteüs 22:5: tot zynem eyghenen acker tegenover Matteüs 22:36: in dynem ganschem herte; Filippenzen 1:6: eęn goede werck tegenover 1 Timoteüs 3:1: eęn goed werck; Openbaring 9:14: bekleędt mit fijnem witten end reynem lijnwaad tegenover Openbaring 19:8: zick te bekleęden mit fijnem reynen end schimmerenden lijnwaad. Deze en dergelijke formele oneffenheden kunnen echter niet met zekerheid altijd aan Utenhove zelf worden toegeschreven. Nog terwijl het Nieuwe Testament ter perse was, verliet hij Emden om zich samen met Johannes a Lasco op weg naar Polen te begeven. De voorrede van het Nieuwe Testament is door Utenhove onderweg geschreven en gedagtekend te Frankfurt. De verdere correctie van de drukproeven had hij overgelaten aan Godfried van Wingen, die er in Emden de handen meer dan vol aan had, blijkens een brief aan Utenhove van 13 april 1557: Suppeditauit magnas easque diutinas molestias Testamentj nostrj impressio, adeò vt me semel in grauissimum morbum conijceret: neque id mirum. Nulla enim dabatur requies, nulla neque horaria respiratio; extrahebatur mihj semper correctio in medium vsque noctus, frequentissimè etiam in eiusdem primam et secundam horam: rursus manè à quarta statim hora, eùm in suum praestitutum pensum inuolare contenderent impressores, eadem tum tundenda veniebat ineus. “Tot des middernachts, ja tot dikwijls tot een of twee uren daarna, hield hem de correctie bezig. En ’s morgens te vier uren begon hij telkens met het nazien van de derde proef. Dit alles spande hem zóó in, dat hij meermalen ernstig ongesteld werdˮ, aldus een vrije parafrase van deze Latijnse briefpassus (Pijper 1883:132). Bij deze gang van zaken is het heel wel mogelijk dat Van Wingen en/of de zetters verantwoordelijk zijn geweest voor enkele zetfouten. Wellicht hebben bij afwezigheid van Utenhove ook andere thuisgebleven gemeenteleden die zich bezighielden met de correctie van de drukproeven, resterende knopen op eigen houtje moeten doorhakken. Als niet-geïntendeerde schoonheidsfoutjes zijn ongetwijfeld te beschouwen: mynen (Lucas 16:26, sc. mynem), Handleingen 7:19: onzen (sc. onzem); zynen (1 Korintiërs 7:37, sc. zynem), eęnem (2 Korintiërs 12:18, sc. eęnen), uwen (Efeziërs 4:29, sc. uwem), dem (1 Tessalonicenzen 1:10, sc. den), diener (Filemon 1:13, sc. dyner), eęnen (Openbaring 22:18, sc. eęnem). In de literatuur is tot dusver de nadruk gelegd op de ijzeren consequentie waarmee Utenhove bij het construeren van zijn bijbeltaal te werk is gegaan. Dit beeld kan thans, bij aandachtige beschouwing van de gedigitaliseerde bijbeltekst, enigszins worden geretoucheerd. Bij zijn grote eerbied voor het Grieks en bij zijn vurige wens een zuiverder en correcter Nederlands te scheppen, streefde Utenhove er tegelijk naar een taal te schrijven die voor alle Nederlanders begrijpelijk was. In dit opzicht was zijn eigen gemeente te Emden, waarvan vluchtelingen uit alle gewesten deel uitmaakten, een afspiegeling van het taalgebied als geheel: Mids dem auer wy dezen onzen arbeyd ten nutte allen der Nederlanden (waerwt oock onze voorghemelde verstroeyde Ghemeynte meęst verzamelt was) anghewendt hebben, zo hebben wy onze schrijuen alzo ghematight, dat het allen den Nederlanderen zal moghen nut end dienstigh zijn. Met deze doelstelling gaat Utenhove in zijn vertaling van het Nieuwe Testament het eigen Vlaamse dialect ‘te buyten’ met bv. Oostmiddelnederlandse vormen als holden, wolde, zolde, gold, olderlinghen (in plaats van Westmiddelnederlands houden, woude, zoude, goud, ouderlinghen). Niebaum (1997:180) noemt in dit verband bovendien de Hoog- dan wel Nederduitse herkomst van lexicale elementen als auer (i.p.v. mer/maer), mit (i.p.v. met), bin (i.p.v. ben), bringhet (i.p.v. brengt) en an (i.p.v. aen). Net als de Deventer vertaler van het Nieuwe Testament 30 jaar voor hem had Utenhove zich voorgenomen een gemeenschappelijke mengtaal te vinden die in een groter gebied zou worden begrepen (waarbij Utenhove volgens Niebaum bij de Nederlanden vermoedelijk ook aan delen van het huidige Nederduitse taalgebied dacht). Als hulpmiddel voor de beoogde lezers uit alle gewesten heeft Utenhove achter zijn bijbelvertaling een lijst geplaatst van woorden die niet overal gebruikelijk waren: Een korte verklaring zommigher wordekens in dezem Testamente ghebruyckt die niet an allen oorden des Nederlands euen ghelijck van dem ghemeynen manne verstaen werden, ten nutte der eęnuoldighen hiertoe ghedaen. In weerwil van de goede bedoelingen viel Utenhoves werk niet in goede aarde. Om te beginnen waren er technische problemen met vijf- à zeshonderd gedrukte exemplaren waarin een geheel katern verkeerd was gebonden. Een tegenvaller was ook dat de doopsgezinden, die op het uitkomen van het Nieuwe Testament hadden gewacht, werden afgeschrikt door de titel met het voor hen zeer geladen woord Verbond. Maar het grootste bezwaar was Utenhoves eigenaardige taalgebruik. In zijn brief van 13 april 1557 somt Godfried van Wingen de klachten op die hem na verschijnen ter ore waren gekomen: Non hîc (inquiebant) Ecclesię commodis, sed priuatis quorundam affectibus seruitum est, Confecta lingua quę neminj vsuj esse potest, Centones sunt; Testamentum est omnium linguarum; […] Alij. Intelligj non potest nisj quis, valedictis omnium aliorum Testamentorum lectionibus, clausisque et auribus et oculis, huic solj incumbat atque studeat etc. door Pijper (1883:133) aldus vertaald: Hier is, zeide men, niet het belang der Kerk gediend, maar de bijzondere smaak van enkelen, daar men eene taal gesmeed heeft, die niemand gebruiken kan. Het zijn lorren. Het Testament is een mengsel van allerlei talen. (…) Nog anderen: geen mensch kan het begrijpen, tenzij men elke lezing van andere Testamenten opgeve, ooren en oogen sluite, hierop alleen zich met de borst toelegge en zich met niets anders bemoeie, enz. Met name het door Utenhove veel gebruikte bijwoord auer vormde een steen des aanstoots. Utenhove zelf had het al nodig gevonden auer in de bijgevoegde lijst van niet overal gebruikelijke woorden als volgt toe te lichten: Auer, op hooghduydsch Aber, op Oostersch Auerst, op Latijn, autem, vero porro. etc: wijßt an eęn achteruolgh eęner rede, of oock eęn halue teghenrede, In welckes plaetse in den nedersten landen (mer) ghebruyckt werdt In de zojuist geciteerde brief van Van Wingen wordt de uitgever Herman van den Ende sprekend ingevoerd, die Van Wingen verzocht had het woord auer te schrappen en gezegd zou hebben: Siue, inquit, scribatis Auer, siue Autem, siue Verò, siue quid Arragonicum, mihj prorsus ex ęquo est, imò nihil interest: nihil enim horum prę alio intelligo, cum tamen Germanicam, quam cotidie tero, vtcunque exactè intelligam. Aber germanicum et nostrum Mer planè coincodunt, quicquid nunc tandem vos docere velitis cum vestris Cassandris atque nouis inuentionibus de quibus ne semel quidem ante hęc tempora somniastis. Cum vulgo loquendum et scribendum etiam barbarissimè. door Pijper (1883:8-9) aldus vertaald: Hetzij gij schrijft auer, hetzij autem, hetzij vero, hetzij een Arragonisch woord, het is mij om het even, ja het kan mij niets schelen: want ik versta noch het een, noch het ander; maar Nederlandsch, dat ik alle dagen spreek, dat versta ik zoo goed als de beste. Het Duitsche aber en ons mer zijn volkomen hetzelfde, wat gij ook moogt beweren met uwe Cassandres en uwe nieuwe uitvindingen, waarvan niemand ooit gedroomd heeft. Met het volk moeten wij spreken en schrijven, hoe barbaarsch ook. Gezien deze klachten was het weinig verwonderlijk dat de eerste oplage van Het Nieuwe Testament van Utenhove, in octavo-formaat verschenen, geen zakelijk succes beschoren was. Maar voor Utenhove “stond of viel alle werk met zijn innigste theologische overtuiging” (De Bruin/Broeyer 1993:176), en daarom was hij niet bereid de taal van zijn werk aan te passen. Toen de teleurgestelde uitgever het papier liet verkopen dat bestemd was voor een geplande folio-uitgave, was duidelijk dat er nooit meer sprake zou zijn van een tweede druk. Enkele jaren na het financiële fiasco van Utenhoves Nieuwe Testament bracht diens Emdense uitgever Gillis van der Erven in 1559/1560 een herziene uitgave van het Nieuwe Testament op de markt. De tekst van Utenhove was daarin grondig gerevideerd door Johan Dyrkinus. Ter illustratie van de verschillen volgt hier het begin van de gelijkenis van de verloren zoon (Lucas 15:11-16): | |
Utenhove 155611 Hy zeyde auer. Eęn mensch had tweę zoons: end de iongste onder hen zeyde tot dem Uader: Uader, gheef my het deęl der goederen dat my toekommt. | |
Dyrkinus 1559 (geciteerd naar Niebaum 1997:177-8)11 Ende hy seyde, Een mensche hadde twee sonen.
Dyrkinus heeft in vers 11 het omstreden Utenhoviaanse partikel auer geschrapt ten gunste van een constructie met het voegwoord ende. De tekst is herspeld waarbij lettertekens als æ, ę en é zijn verdwenen. Bij Dyrkinus valt de datief weer samen met de accusatief, zodat de derde-naamvalsvormen op –m (dem, eęnem) niet meer worden aangetroffen. De Duits aandoende vorm mit is vervangen door met. Aldus heeft Dyrkinus aan Utenhoves vertaling het ‘buitenissige karakter ̓ (De Bruin/Broeyer 1993:179) ontnomen. Niebaum (1997: 181) merkt terecht op dat Utenhove in de gelijkenis van de verloren zoon dichter bij het Grieks blijft dan Dyrkinus. Zo valt het in de geciteerde passage op dat Dyrkinus bij de synoniemen leeftoght en haue heeft gekozen voor de convergerende vertaling goet. Daarnaast maakt hij vaker gebruik van het perfectum waar Utenhove voor het preteritum kiest (vgl. vv. 13, 14 en 15). Samen met een door Godfried van Wingen vervaardigde vertaling van het Oude Testament is Dyrkinus’ bewerking van Utenhoves Nieuwe Testament in 1561/1562 opgenomen in de Emdense bijbeluitgave, die later bekend zou worden als de Bijbel van Deux-Aes. De betreffende passage uit de gelijkenis van de verloren zoon luidt hier als volgt: | |
Deux-Aes11 Ende hy seyde: Een mensche hadde twee sonen:
De tekst van de Deux-Aes-Bijbel stemt (afgezien van een enkele spellingvariant in vers 14) exact overeen met de Dyrkinus-vertaling van 1559. Voor de Statenvertalers van de zeventiende eeuw bood de Deux-Aes als typisch reformatorische vertaling die tamelijk dicht bij de grondtekst bleef, een goed vertrekpunt. Ziehier het begin van de vergelijking van de verloren zoon in de Statenvertaling van 1637. | |
Statenvertaling 163711 Ende hy seyde, Een seker mensche hadde twee soonen:
Bij alle overeenkomsten met de bijbel van Deux-Aes is het opmerkelijk dat er ook enkele woordelijke overeenkomsten zijn met de vertaling van Utenhove: in vers 12: tot den Vader (Utenhove: tot dem Uader; Deux-Aes: tot synen vader, ter vertaling van het Grieks: τῷ πατρί); in vers 14: hongers noot (Utenhove: honghernood, Deux-Aes: diere tijt, ter vertaling van het Griekse λιμὸς ἰσχυρὰ). Zowel Utenhove als de Statenvertaling blijven hier dichter bij het Griekse origineel. Ook is het opvallend dat zowel Utenhove als de Statenvertalers in vers 14 een voorkeur hebben voor het praeteritum. Deze en dergelijke overeenkomsten tussen Utenhove en de Statenvertaling kunnen erop wijzen dat de Statenvertalers ofwel Utenhove direct hebben geraadpleegd ofwel eveneens dicht bij de Griekse grondtekst zijn gebleven – in dat geval in de geest van Utenhove als voorganger met een zeer verwante vertaalpoëtica. Nu het enig bewaarde exemplaar is gedigitaliseerd, zal ook de invloed van Utenhoves vertaling van het Nieuvvve Testament op de Statenvertaling van 1637 nader kunnen worden onderzocht.
Meer informatie over de totstandkoming en de ontvangst van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove is te vinden in: - Ecclesiae Londino-Batavae Archivum. Tomus secundus. Epistvlae et Tractatus cvm reformationis tvm ecclesiae Londino-Batave historiarum illvstrantes (1546-1622). Ex avtographis mandante ecclesia Londino-Batava edidit Joannes Henricuvs Hessels. Cantabrigiae, 1889, p. 63-73 (de brief van Godfried van Wingen aan Johannes Utenhove, Emden 13 april 1557); - Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs: Uitgelezen. Bijbels en prentbijbels uit de vroegmoderne tijd. Heerenveen, 2010, pp. 60-61; - L. van den Branden: Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw. Arnhem, 1967 (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde Reeks VI. – Nr. 77), pp. 54-59; - C.C. de Bruin: De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637. Bewerkt door F.G.M. Broeyer. Haarlem/Brussel, 1993, pp. 167-176; - Hermann Niebaum: ‘ “...dat het allen den Nederlanderen zal moghen nut end dienstig zijn.” Jan Utenhove und die Sprache seiner Übersetzung des Neuen Testaments (Emden 1556)’, in: J. Hennig/J. Meier (red.), Varietäten der deutschen Sprache. Festschrift für Dieter Möhn. Frankfurt/Main, 1996, pp. 107-125; - Hermann Niebaum: ‘Taalgebruik en de afzet van boeken. De vertalingen van het Nieuwe Testament, Emden 1556 en 1559’, in: Taal in tijd en ruimte (afscheidsbundel voor Cor van Bree), red. A. van Santen en M. van der Wal. Leiden, 1997, pp. 171-182; - Wilco C. Poortman: Boekzaal van de Nederlandse Bijbels. ’s-Gravenhage, 1983 (Bijbel en Prent 1), pp. 97-99; - F. Pijper: Jan Utenhove. Zijn leven en zijne werken. Leiden, 1883, pp. 117-136; - Nicoline van der Sijs: Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN. Den Haag, 2004, pp. 113-123. | |
Structuur en inhoudHet Nieuwe Testament van Jan Utenhove valt uiteen in drie delen: a) het voorwerk dat bestaat uit de titelpagina, een voorwoord van Utenhove, een voorwoord van de drukker en een tabel van Romeinse en Arabische cijfers; b) het Nieuwe Testament zelf, dat een eigen paginering heeft; c) het nawerk, dat bestaat uit een lijst van Hebreeuwse en andere vreemde woorden, een lijstje van errata en een lijst van woorden die niet overal in de Lage Landen gebruikelijk zijn.
Hieronder volgt een complete inhoudsopgave van alle onderdelen. Achter de originele namen van de bijbelboeken staat tussen ronde haakjes de moderne naam. Tussen vierkante haken zijn achter de namen van de begeleidende teksten af en toe verklarende omschrijvingen geplaatst. | |
a) voorwerkHET NIEVvve Testament, dat is, Het nieuwe Uerbond onzes Heeren Iesu Christi, Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett. (...) [titelpagina] Dem Christlicken Lezer zaligheyt. [voorwoord Utenhove] De drucker an den Christlicken Lezer. [voorwoord drukker] Mijn verkreghen goed is God. [tabel Romeinse en Arabische cijfers] | |
b) bijbeltekstHet heylighe Euangelium beschreuen door Mattheum. (Matteüs) Het heylighe Euangelium beschreuen door Marcum. (Marcus) Het heiligh Euangelium beschreuen door Lucam. (Lucas) Het Heilighe Euangelium beschreuen door Ioannem. (Johannes) De handelinghen Der Heilighen Apostelen. (Handelingen) De zendbrief Pauli des Apostels tot den Romeynen. (Romeinen) De eerste zendbrief Pauli tot den Corintheren. (1 Korintiërs) De ander zendbrief Pauli tot den Corintheren. (2 Korintiërs) De zendbrief Pauli tot den Galatheren. (Galaten) De zendbrief Pauli tot den Epheseren. (Efeziërs) De zendbrief Pauli tot den Philipperen. (Filippenzen) De zendbrief Pauli tot den Colosseren. (Kolossenzen) De eerste zendbrief Pauli tot den Thessalonikeren. (1 Tessalonicenzen) De ander zendbrief Pauli tot den Thessalonikeren. (2 Tessalonicenzen) De eerste zendbrief Pauli an Timotheum. (1 Timoteüs) De ander zendbrief Pauli an Timotheum. (2 Timoteüs) De zendbrief Pauli an Titum. (Titus) De zendbrief Pauli an Philemon. (Filemon) De zendbrief Pauli tot den Hebreeren. (Hebreeën) De alghemeyne zendbrief Iacobi. (Jakobus) De eerste algemeine zendbrief Petri des Apostels. (1 Petrus) De ander alghemeyne zendbrief Petri des Apostels. (2 Petrus) De eerste alghemeyne zendbrief Ioannis. (1 Johannes) De ander zendbrief Ioannis. (2 Johannes) De derde zendbrief Ioannis. (3 Johannes) De alghemeyne zendbrief Iude. (Judas) De openbaring Iohannis des God’reders. (Openbaring) | |
c) nawerkEen korte verklaring der Hebreeschen end onduydschen worden, wt oorzake in der voorrede verhaalt, in dezem Testamente ghebruyckt, zampt zommighen anderen welcker beduydeniß niet ouer all bekend is. [Verklaring van vreemde woorden] Errata. Een korte verklaring zommigher wordekens in dezem Testamente ghebruyckt die niet an allen oorden des Nederlands euen ghelijck van dem ghemeynen manne verstaen werden, ten nutte der eęnuoldighen hiertoe ghedaen. [Verklaring van niet overal gebruikelijke woorden] | |
Gevolgde werkwijze bij het digitaliserenEerder is voor de Statenvertaling 1637 onderzocht in hoeverre het mogelijk is de tekst te scannen en met behulp van software te ‘lezen’, en vervolgens de scan met de hand te corrigeren. Het aantal scanfouten bleek voor deze werkwijze te groot. Dat komt vooral doordat de tekst voor het grootste gedeelte gezet is in voor de computer lastig leesbaar gotisch schrift en bovendien vele fontwisselingen kent. Ook is de opmaak bijzonder ingewikkeld door het grote aantal kanttekeningen, gezet in bijzonder klein korps. Bij het Nieuwe Testament van Jan Utenhove is de problematiek niet anders, daarom is er ook in dit geval voor gekozen de bijbel in zijn geheel over te tikken. Daarbij werden alle tekstelementen (boektitels, hoofdstuktitels, hoofdstuknummers, kanttekeningen, etc.) direct voorzien van coderingen teneinde de tekst op internet te kunnen plaatsen. Het Nieuwe Testament werd verdeeld in 42 porties van gemiddeld 10 pagina’s, zodat het werk voor de vrijwilligers overzichtelijk bleef. Elke portie tekst is apart twee keer uitgetypt en minstens twee keer gecorrigeerd. Vervolgens zijn de dubbel uitgewerkte porties met behulp van het tekstverwerkingsprogramma Word automatisch samengevoegd en vergeleken. Als hierbij verschillen tussen de twee versies werden geconstateerd, is opnieuw naar het origineel gekeken, waarbij restfoutjes konden worden gecorrigeerd. De uit deze double-keying-werkwijze resulterende kopij is van hoge kwaliteit omdat de kans dat dezelfde fout door twee typisten apart gemaakt en door twee correctoren apart over het hoofd wordt gezien, betrekkelijk gering is. Vervolgens zijn alle porties samengevoegd tot bijbelboeken, waarbij voor de zekerheid een verdere controle plaatsvond. Die tweede controle betrof enerzijds technische aspecten, zoals de plaats van de folionummers, de compleetheid van de tekst, het gebruik van de juiste coderingen, de volledigheid en correctheid van de kanttekeningen in de bestanden van de bijbeltekst. Anderzijds werd opnieuw gekeken naar de legger, met name door gericht te zoeken naar veelgebruikte lettercombinaties waarin gemakkelijk tikfouten kunnen optreden. Tot slot is bij de eindredactie de vormgeving van de verschillende onderdelen van de bijbelboeken op uniformiteit gecontroleerd en in overeenstemming gebracht met het origineel. | |
Diplomatische uitgaveDe gedigitaliseerde versie is een diplomatische weergave van de tekst, dat wil zeggen dat deze zo exact mogelijk en ongewijzigd is overgenomen uit het origineel. Het hoofdlettergebruik en de interpunctie van het origineel en de leestekens zijn overgenomen. Regelmatig wijken deze af van het moderne gebruik. Druk- of zetfouten uit het geraadpleegde exemplaar zijn niet gecorrigeerd; ook inconsequente spellingen zijn altijd overgenomen. Kleine editorische ingrepen zijn hieronder in een bijlage op een rijtje gezet. De regelverdeling van de oorspronkelijke tekst is in de digitale uitgave losgelaten. De regeleinden komen dus in de digitale uitgave niet overeen met die in de oorspronkelijke tekst. Wel is aangegeven waar een nieuwe pagina in het origineel begint. De paginanummers staan in de druk vermeld op de (rechter) recto-pagina’s, bv. “Fol.3.”, overgenomen als [fol. 3r]; de (linker) verso-pagina’s zijn in de druk ongenummerd. In de digitale versie zijn ook folionummers toegevoegd voor de verso-pagina’s, bijvoorbeeld [fol. 3v]. In het voor- en nawerk ontbreken de folionummers. Aan de pagina’s van het voorwerk is een nummering toegevoegd, die loopt van π2r tot π8r. Aan de eerste twee pagina’s van het nawerk, het begin van de lijst van Hebreeuwse en andere vreemde woorden, is het nummer 440r-v gegeven; voor de ongenummerde pagina’s daarna is voor de paginering gekeken naar de katernsignatuur (fol. hh1r-hh8v). Custodes onder aan de pagina’s zijn niet overgenomen (met uitzondering van enkele bijzondere gevallen, zie de lijst van editorische ingrepen). Ook de kopregels, die een aanduiding van het hoofdstuk en het bijbelboek bevatten, zijn niet overgenomen omdat ze geen nieuwe informatie aan de bijbeltekst toevoegen. | |
Fraktur en RomeinsDe tekst van het Nieuwe Testament van Jan Utenhove is voor het grootste gedeelte in gotisch schrift gezet. Binnen dit schrift kent men geen verschil tussen de hoofdletter I en de hoofdletter J; deze letter is altijd overgenomen als I, bijvoorbeeld in Iesu, Iacob en Iudas. Het Nieuwe Testament van Jan Utenhove kent wel een verschil tussen de hoofdletter U en de hoofdletter V. De gotische hoofdletter V komt in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove slechts één keer voor in het voorwoord van de drukker, dat afsluit met de formule: Vaer wel in Christo. Betekenisloze typografische verschillen zijn bij het overtypen genegeerd. Dat betekent ook dat vormverschillen tussen letters buiten beschouwing zijn gebleven, zoals de twee verschillende letters s in het gotische schrift (de korte en de lange s, die wat op een f lijkt) en de twee vormen van de r (de gewone en de zogenoemde ronde r die volgt op een ronde letter, zoals een o). Incidenteel is er gebruik gemaakt van Romeins schrift, bv. op de titelpagina in de woorden HET NIEVvve Testament en in het motto uit Kolossenzen: Coloss.3.c.16. Het word Christi wone in v rijcklick in allerley wijßheyt. In de editie is Romeins schrift gecursiveerd weergegeven. Ook de Romeins gezette initialen van de hoofdstukken zijn door ons gecursiveerd. Niet gecursiveerd zijn Arabische cijfers en de hoofdletter Z, waarvoor in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove steevast een Romeinse letter is gebruikt. | |
Versnummers en margelettersUtenhoves Nieuwe Testament was de eerste Nederlandse bijbeluitgave waarin een nummering ‘als door værskens’ werd gehanteerd. Utenhove heeft voor de versindeling gebruik gemaakt van de tweede editie van het Nieuwe Testament van Robertus Stephanus, in 1551 verschenen te Genève. De tekst is bij hem niet meer ingedeeld in alinea’s, ieder vers begint op een nieuwe regel. De versnummering (die soms licht afwijkt van de tegenwoordig gebruikelijke) is in de digitale editie conform het origineel overgenomen. In de zestiende eeuw was het nog gebruikelijk om de bijbelhoofdstukken met behulp van in de marge geplaatste hoofdletters A, B, C en D (bij langere hoofdstukken ook E, F en G) in kleinere stukken in te delen. In verwijzingen werd naast de boektitel en het hoofdstuknummer ook deze margeletter aangegeven, zodat de lezer wist waar hij de betreffende bijbelplaats ongeveer kon vinden. Hoewel Utenhove al een versnummering hanteert, maakt hij nog steeds gebruik van margeletters (alleen de redundante A aan het begin van het hoofdstuk laat hij weg). De margeletters zijn in de editie als volgt verwerkt: - wanneer de margeletter direct onder een versnummer staat (wat vaak voorkomt), is deze direct voor het betreffende versnummer geplaatst; - wanneer de margeletter ergens halverwege een vers staat, is deze geplaatst in de regel waarnaast de margeletter staat, direct na het dichtstbijzijnde leesteken in die regel (als er een leesteken in die regel ontbreekt, na het dichtstbijzijnde leesteken in de regel eronder of erboven); - foutieve margeletters zijn niet verbeterd, ontbrekende margeletters niet aangevuld. | |
Spaties en puntenNiet in alle gevallen is het eenduidig uit te maken of er sprake is van een spatie in het origineel. Bij het digitaliseren van de tekst hebben wij in de gevallen dat het niet duidelijk is of er sprake is van een (kleine) spatie, veelal gekeken naar de context: staan de bewuste woorden elders meestal aaneengeschreven of juist niet? Zo is besloten om in de kanttekening bij Matteüs 26:6 het woord albastervat aaneen te schrijven, hoewel er tussen de b en de tweede a enig tussenwit te zien is, dit ook met het oog op de schrijfwijze albasterene in Lucas 7:37. Vgl. bv. ook Marcus 14:34 (blijuet), Lucas 4:22 (quamen), Lucas 8:27 (grafsteenen), Handelingen 13:3 (de), Handelingen 19:21 (Hierusalem), en 2 Tessalonicenzen 1:8 (vlamme). Omgekeerd is besloten om in Marcus 9:50 een spatie te noteren tussen zal en men, hoewel deze niet of nauwelijks zichtbaar is. Zo ook bv. Marcus 14:22 (mijn lijf), Lucas 3:9 (goede vrucht), Handelingen 16:10 (gheropen hadde), Handelingen 18:24 (mit name) en 2 Korintiërs 6:11 (zick tot). Een zekere mate van subjectiviteit was soms onvermijdelijk, temeer daar ook in de druk zelf het spatiegebruik niet geheel consequent is, zie met name 1 Johannes 2:7, 2:13 en 2:14, waar van an beginne is gezet met een duidelijke spatie na an, tegenover van anbeginne in 1 Johannes 2:24 en 3:8 (hier met afbreekstreepje). Na punten en andere leestekens lieten de zetters regelmatig spaties weg, of ze plaatsten slechts een halve spatie, als dat beter uitkwam om de regel uit te vullen. Het spatiegebruik rond leestekens is in de digitale versie genormaliseerd omdat het gaat om een betekenisloos typografisch verschil. In concreto betekent dit dat er na (en niet vóór) leestekens consequent een spatie is gezet, ongeacht wat er in het origineel staat. Af en toe is het spatiestaafje in het zetsel iets omhooggekomen en heeft het een afdruk achtergelaten, zogenaamd gerezen wit. Dit is in de editie als een spatie verwerkt. Zie bv. Handelingen 3:14 (gherechtighen, end). Het spatiegebruik rond cijfers en letters in verwijzingen naar bijbelplaatsen met hoofdstuknummers en versnummers is in de editie licht genormaliseerd, zie hieronder: Kanttekeningen. | |
AfbreektekensIn het Nieuwe Testament van Jan Utenhove ziet het Fraktur-afbreekteken, waarmee woorden aan het eind van de regel worden afgebroken, er enigszins uit als een =-teken: twee liggende schuine streepjes boven elkaar. Dit teken is door ons in de transcriptie niet weergegeven. Bij ruimtegebrek is er af en toe gebruik gemaakt van een punt of een komma in plaats van liggende streepjes als afbreekteken. Deze gevallen zijn verwerkt als afbreekteken en zijn opgenomen in de lijst van editorische ingrepen. Zie bv. Handelingen 19:9 (spraken). In enkele gevallen staat in de druk per abuis een loos afbreekstreepje terwijl een ander teken lijkt bedoeld. Om onzinnige lezingen te voorkomen, is hier het afbreekstreepje vervangen door het evident bedoelde teken. Aldus is in Handelingen 21:11 het loze afbreekteken tussen de en heylighe verwerkt als een spatie. Zie ook hiervoor de lijst van editorische ingrepen. | |
ZetfoutenIn deze diplomatische editie is afgezien van normalisering van de spelling of verbetering van de tekst. Een consequentie hiervan is dat ook evidente zetfouten niet zijn gecorrigeerd. Zo staat in Marcus 15:40 Ieses te lezen, terwijl duidelijk sprake moet zijn van Iesus, en in 1 Korintiërs 5:7 staat in plaats van het klaarblijkelijk bedoelde hemel: heuel. Nog enkele voorbeelden van door ons niet-gecorrigeerde zetfouten: nagheuoght (voorwerk sc. nagheuolght); gbezocht (Lucas 2:47, sc. ghezocht); Phropheet (Lucas 4:24, sc. Propheet); dienstkneckten (Lucas 19:15, sc. dienstknechten); dat (Lucas 23:46, sc. dar); gbedoodt (Lucas 23:31, sc. ghedoodt); nier (Handelingen 1:5, sc. niet); dy (Handelingen 26:18, sc. die); bom (Romeinen 11:17, sc. boom); veruolghin (Romeinen 12:14, sc. veruolghen) en Nademmatl (1 Korintiërs 1:20, sc. Nademmael). Drie keer staat er per abuis ende i.p.v. end (Matteüs 16:4, Openbaring 10:8 en 10:9), en twee keer is er sprake van dittografie bij het afbreken van woorden: ghegherechtigh (Lucas 18:9, sc. gherechtigh); mißdadederen (1 Petrus 2:12, sc. mißdaderen) Omgekeerde letters zijn overgenomen zoals zij er staan: wanneer bv. staat maeckten (Handelingen 14:2), waarbij de m een w is die de zetter per ongeluk op zijn kop heeft gezet, is dit ook overgenomen als maeckten, niet gecorrigeerd tot waeckten. In twijfelgevallen is de voorkeur gegeven aan de meest voor de hand liggende lezing. Omgekeerd gezette letters en cijfers die geen andere interpretatie toelaten, hebben wij als een normale letter overgenomen. Voorbeelden zijn de W van Weyd in Johannes 21:15, de margeletter b van 1.Ioa.2.b.15 in de kanttekening bij Romeinen 12:2 en het cijfer 6 van het versnummer van 2 Korintiërs 11:6. Om technische redenen zijn foutieve vers- en paginanummers in de transcriptie rechtgetrokken, deze gevallen worden als editorische ingrepen verantwoord. Ook de errata, waarvan een lijstje in het nawerk is opgenomen en die conform de intentie van de zetter in de editie zijn verwerkt, worden als evenzovele editorische ingrepen hieronder verantwoord. | |
KanttekeningenIn de marge van Utenhoves Nieuwe Testament staan tal van verwijzingen naar parallelle plaatsen in de bijbel genoteerd. Deze zien er bijvoorbeeld als volgt uit:
De Latijnse titel van het bijbelboek wordt meestal in afgekorte vorm genoemd. Zie voor een overzicht de bijlage Afkortingen. In de regel worden de afkortingen met een hoofdletter geschreven; alleen als er in de smalle marge te weinig ruimte is, hebben de zetters gebruik gemaakt van een kleine beginletter. Meerdelige bijbelboeken worden voorafgegaan door het deelnummer. Na de naam van het bijbelboek volgt het hoofdstuknummer, dan de margeletter, dan het versnummer. 2.re.20.d.21 betekent aldus: 2 Koningen hoofdstuk 20, vers 21, te vinden onder de margeletter D. Om duidelijk te maken waar de verwijzing thuishoort, wordt in de druk gewerkt met verschillende verwijssymbolen: de asterisk *, een kruisje † (in de editie weergegeven als +) en een kruisje met twee dwarsbalken ‡. Deze tekens staan in de bijbeltekst en worden in de marge voor de bijbehorende kanttekening herhaald. Alleen de asterisk wordt in de marge vaak niet herhaald, maar in de regel is duidelijk welke verwijzing bij de asterisk hoort. Naast noten met een asterisk als verwijsteken komen in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove ook losse kanttekeningen voor, d.w.z. marginalia zonder verwijstekens. Soms worden deze ingeleid door een paragraafteken. Deze losse noten zijn door ons geplaatst in het vers waarnaast de kanttekening begint. De interpunctie en het hoofdlettergebruik van de bijbelplaatsen kunnen variëren. Deze zijn door ons conform het origineel overgenomen. Alleen het spatiegebruik is door ons als volgt genormaliseerd. Bij verwijzingen naar bijbelplaatsen staat er veelal een punt tussen de afkorting van het bijbelboek en het hoofdstuknummer. Deze punt heeft een dubbele functie, want hij markeert zowel de voorgaande afkorting als het volgende Romeinse cijfer. In de editie is deze punt na de naam van het bijbelboek geplaatst, zonder dat er een spatie volgt. Na de punten binnen een verwijzing tussen hoofdstuknummer en margeletter is geen spatie geplaatst. Bij verwijzingen naar meerdelige bijbelboeken staat vaak een punt achter het deelnummer (2.Sa.). Na deze punt is in de transcriptie geen spatie geplaatst. Als er geen punt achter het deelnummer staat, hebben we wel een spatie geplaatst tussen deelnummer en boektitel (bv. 1 Par.) ‘Losse’ verwijzingen naar bijbelplaatsen komen met name voor bij het eerste vers van een hoofdstuk en zijn door ons geplaatst in de regel waarnaast deze kanttekening begint. Naast bijbelverwijzingen worden er ook kanttekeningen aangetroffen waarin Utenhove tekstvarianten of vertaalalternatieven noemt. In het voorwoord worden deze kanttekeningen als volgt toegelicht: Daerenbouen wanneęr eęnighe plaetß in’t Griecksch meęr dan op eęnen zinn mocht verstaen werden, zo hebben wy (op dat wy niemand an eęner lectie of zinne verbonden) an de marge of rand des textes eęn ander verstand ghestelt, beghinnende mit, of. Waer auer dit wordeken. Anders. an dem rande gheuonden werdt, zo zal men verstaen andere lectien, die in anderen Grieckschen exemplaren gheuonden werden. Deze kanttekeningen worden veelal ingeluid met woorden als Of, Gr. (Grieksch), of Anders. Ook hierbij is gebruik gemaakt van de genoemde verwijstekens. | |
Ligaturen en bijzondere lettertekensHet letterteken ę en de ligaturen æ en œ zijn vanwege hun bijzondere betekenis voor het spelsysteem van Utenhove conform het origineel overgenomen. Dat geldt ook voor het letterteken ß in woorden als moeßkruyden, huyß, wijßheyt, ghelijckerwijß en gheęnßinns, in wezen een versmelting van de letters s en z (alleen in de samenstelling kortszuchtigh (Matteüs 8:14, Marcus 1:30) treffen we de s en de z na elkaar als aparte letters aan). Alle andere ligaturen zijn uitgeschreven, bv. de combinatie van c en t (ct met een boogje boven de c) en de incidenteel voorkomende versmeltingen van de d met een volgende e of o (zie bv. de woorden broeders, doe in 1 Korintiërs 2:1). Een veelvoorkomende ligatuur is het ampersand-teken & in de afkorting &c., oorspronkelijk een versmelting van de letters e en t, en in de editie weergegeven als etc. | |
BreviaturenIn het Nieuwe Testament van Jan Utenhove wordt veelvuldig gebruik gemaakt van breviaturen. Deze zijn cursief opgelost. Voorbeelden van breviaturen zijn: - eñ, conform de uitgeschreven vormen opgelost als end; - een haaltje door of op de letter v of d is opgelost als er, bv. in Uader, veronghelijcke, veruoerischen, broeder, onder; - de in de kanttekeningen vaak voorkomende afkorting and’ is conform de uitgeschreven vorm opgelost als anders; - de breviatuur die eruitziet als een superscripte o met een naar beneden wijzend staartje is opgelost als us: Gaius, Trophimus, Paulus, Quartus, Christus. Een boeiende kwestie is de vraag of de nasaaltilde als m of als n moet worden opgelost. Hierbij dient te worden gekeken naar de door Utenhove gehanteerde grammatica. Met het oog op de hierboven reeds ter sprake gebrachte intratekstuele variatie is voor de oplossing van de breviatuur tot m dan wel n steeds gekeken naar overeenkomstige grammaticale vormen in de directe omgeving. In Matteüs 5:42 is bv. gekozen voor de oplossing met n: Gheef den die van dy begært, end wend dy niet af van den die dy afborghen wilt, gezien Matteüs 5:25: end de richter dy niet ouerleuere den dienaer, Matteüs 6:18: Op dat du den menschen niet schijnest, te vasten, mer dynen Uader die in’t heymelicke is, alsmede Matteüs 6:24: Ghy konnet niet Gode dienen end den Mammon (dat het werkwoord dienen de derde naamval regeert, is hier te zien aan de -e van Gode). Om dezelfde reden is ook in Matteüs 8:4 gekozen voor de -n: vertoon dy zeluen den Priester. Nog meer voorbeelden van aanvankelijke oplossingen van de nasaaltilde van de derde naamval enkelvoud mannelijk/onzijdig als n: * na het voorzetsel an: Matteüs 8:21: Zie, mijn zoon den ick wtuerkoren heb: mijn gheliefde, an welcken mijn ziel hœr welgheuallen heeft (gezien 9:9). Het voorzetsel an heeft veelal de derde naamval, bij richting/beweging de vierde naamval. Vanaf Matteüs 20:30 (dar zaten tweę blinden an dem weghe) komen na an uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m. De verkorte vorm am komt eerder voor, vgl. Matteüs 4:15; * na het voorzetsel by: Matteüs 4:18: wandelende by den Galileeschen meer (gezien Matteüs 5:34, 5:36 en 6:1). Vanaf Matteüs 23:15 (by dem tempel) komen na by uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m; * na het voorzetsel in: Matteüs 3:6: in den Iordaen; Matteüs 18:1: in den kœningkrijcke (gezien Matteüs 3:11, 3:17, 5:28, 6:20, 7:3, 7:4, 7:22, 9:10, 10:15, 10:27, 11:11, 11:22, 11:24, 11:36, 12:5, 13:19, 13:44, 13:57, 16:28, 17:5, 18:4, 18:5). Vanaf Matteüs 18:18 (in dem hemel) komen na in uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m. De verkorte vorm im komt al eerder voor, vgl. bv. Matteüs 1:20, 2:12, 2:19, 2:22, 3:11, 4:16, 5:15, 5:19; * na het voorzetsel na: Matteüs 2:15: na den dood, Matteüs 27:61: na den dagh (gezien Matteüs 2:18, 5:3, 9:29, 14:19 en 26:29. Vanaf Matteüs 25:15 komen (echter met uitzondering van Matteüs 26:29) na na vormen met –m voor (na zynem eyghenen vermoghen), daarom is vanaf 27:61 gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als –m; * na het voorzetsel op: Matteüs 6:30: op den velde (gezien Matteüs 5:25, 9:2, 13:2 en 15:32). Vanaf Matteüs 19:28 (zal zitten op dem throon) komen na op uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m; * na het voorzetsel tot: Matteüs 9:2: tot den ghichtighen; 10:10: tot den weghe; 12:13: tot den mensche; 13:52: tot den kœningkrijcke der hemelen (gezien Matteüs 5:22, 7:4, 8:9, 8:13, 9:6, 12:48 en 17:20). Vanaf Matteüs 20:8 (tot zynem schaffnær) komen na tot uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m; * na het voorzetsel van: Matteüs 5:42: wend dy niet af van den die dy afborghen wilt; Matteüs 11:10: deze is het van welcken gheschreuen is (gezien Matteüs 2:17, 4:1, 4:4, 4:25, 7:4, 8:1, 9:16, 11:27, 12:43, 13:18, 13:36, 15:22, 17:9 en 17:13). Vanaf Matteüs 18:19 (van mynem Uader) komen na van uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m. De verkorte vorm vam komt al eerder voor in Matteüs 2:1, 8:11, 11:7, 16:11, 21:25, 24:27 en 28:2; * na het voorzetsel vœr: Matteüs 6:25: zijt niet bekommert vœr uwer ziele, wat ghy eten end wat ghy drincken zullet: noch vœr uwen lijue. Hier schrijft Utenhove de datief in het algemeen nog met een -n. Dat het voorzetsel vœr hier de datief krijgt, is afwijkend, elders heeft het de vierde naamval, vgl. Matteüs 6:28, 6:34, 21:46 en 21:26; * na het voorzetsel voor: Zie, ick zende mynen Enghel hénwt voor dynen anghezichte (gezien Matteüs 5:24, 10:28, 10:33, 14:5, 16:6, 16:11-12 en 18:14). Het voorzetsel voor gaat met de derde naamval, maar krijgt de vierde naamval als er sprake is van een duidelijke richting (in Matteüs 14:5 (om dat zy hem hielden voor eęnen Propheet) is sprake van een zetfout, er had vœr moeten staan). Vanaf Matteüs 21:37 (Zy zullen zick voor mynem Zone entzien) komen na voor uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m; * na het voorzetsel wt: Matteüs 13:1: wt den huyze (gezien Matteüs 1:6, 1:18, 1:20, 3:16, 5:37, 7:5, 12:35, 13:41, 13:52, 14:29, 15:11, 15:18, 15:19 en 16:1). Vanaf Matteüs 24:17 (wt zynem huyze) komen na wt uitgeschreven vormen op –m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als –m. * na ghelijck: Matteüs 13:45: ghelijck eęnen koopmann (gezien Matteüs 13:31, 13:33, 13:44, 13:47 en 13:52). Vanaf Matteüs 20:1 (ghelijck eęnem mensche) komen na ghelijck uitgeschreven vormen op -m voor, en is in voorkomende gevallen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als -m. Voor het oplossen van de nasaaltilde is het tevens van belang dat de letter n aan het eind van een woord kan worden verdubbeld: wenn, kenn. De dubbele m wordt in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove aan het eind van een woord uitgeschreven weliswaar niet aangetroffen, maar wel vinden we m-verdubbeling na een korte klinker aan het eind van de lettergreep in vormen als verdommt, kommt en verlammden. Ook andere consonanten worden verdubbeld, getuige vormen als: hadd, bidd, stoff, schreeff, gaff, loff, straff, legg, rugg, ligg, hell, will, vall, all, voll, still, verr, sterr, ouerghezett, bespott, nett, nutt, witt. Uit deze voorbeelden blijkt dat het veelal gaat om gesloten lettergrepen met korte klinkers. Naar analogie van deze en dergelijke uitgeschreven vormen is de nasaaltilde in voorkomende gevallen cursief opgelost als een m of een n. Zie bv. Matteüs 1:24: namm; Matteüs 2:13: omm; Matteüs 2:18: stemm; Matteüs 5:13: domm; Matteüs 5:14: kann; Matteüs 5:45: zonn; Matteüs 8:5: Honderdhoofdmann. Van het werkwoord kennen komen in het Nieuwe Testament van Utenhove als eerste persoon enkelvoud indicatief zowel de vormen ick kenn als ick kenne voor (zie bv. Johannes 5:42 en 10:27). Voor de oplossing van de breviatuur keñ is bij de ik-vorm gekozen voor de korte vorm: ick kenn. Een vorm als ick kenne laat zien dat de dubbele m en n na korte vocalen ook wordt aangetroffen in verbogen werkwoordsvormen met de uitgang -e (tot dat het kœningkrijck Godes komme; nademmael ick gheęnen mann bekenne). Hetzelfde verschijnsel zien we in verbogen substantieven in de derde naamval (mit luyder stemme; van beghinne). De dubbele n gevolgd door de -e vinden we ook bij vrouwelijke substantieven met de uitgang -inne (Iœdinne). Verdubbeling van de nasale consonant en de uitgang -e is hier het gemeenschappelijke element. Naar analogie van uitgeschreven vormen is de nasaaltilde in de volgende gevallen opgelost als -me of -ne: * de datief stemme in Johannes 3:29: ouer des bruydegoms stemme; * de conjunctief komme in 2 Korintiërs 13:1, 13:2, Filippenzen 1:27, 3 Johannes 1:10 en Openbaring 2:25; * bij het werkwoord kommen is ook de eerste persoon enkelvoud indicatief opgelost als komme, dit naar analogie van de uitgeschreven vormen in Johannes 8:42 en Lucas 13:7. Hiervoor spreken ook uitgeschreven indicatiefvormen van op kommen rijmende werkwoorden met -e, als ick romme (2 Korintiërs 7:4) en verdomme ick (Johannes 8:11). Zie Johannes 14:18, 14:28, 17:11, 17:13; Hebreeën 10:7 en 10:9 alsmede Openbaring 3:11, 16:15, 22:7, 22:12 en 22:20. Bij de imperatief van kommen is daarentegen gekozen voor oplossing van de nasaaltilde zonder -e, dit omdat Utenhove ter vorming van de imperatief alleen de stam van het werkwoord neemt. Zie bv. Matteüs 5:24: komm, end offer dijn gaue; Matteüs 9:18: mer komm, end leg dijn hand op ze; * bij het substantief mann vinden we als datief de uitgeschreven vorm manne, bv. in Lucas 16:18, Lucas 19:7 en Romeinen 7:3. In vergelijkbare posities is de nasaaltilde op de n uitgeschreven als manne. Zie Matteüs 7:24, 7:26, Marcus 10:12, Lucas 1:23, Handelingen 5:10, 9:13, 13:7, Romeinen 7:2, 1 Korintiërs 7:11, Efeziërs 4:13 alsmede de titel van de lijst van niet overal gebruikelijke woorden. De datiefuitgang -e lijkt door Utenhove bij voorkeur te worden toegepast bij monosyllabische woorden. Bij samenstellingen met het woord mann in datieffunctie, zoals koopmann (Matteüs 13:45), Honderdhoofdmann (Marcus 15:45), Duyzendhoofdmann (Handelingen 21:37), stuermann (Handelingen 27:11) en Ouerhoofdmann (Handelingen 28:16) is daarom gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als mann, temeer omdat bij deze vormen de variant manne uitgeschreven nergens voorkomt; * van het substantief zinn vinden we in Kolossenzen 2:19 de uitgeschreven datiefvorm: van zynem vleęschlicken zinne. In andere posities waarin sprake is van de datief van zinn, is daarom gekozen voor oplossing van de nasaaltilde als zinne. Vgl. het Voorwoord van Utenhove en Matteüs 1:20; * het substantief Kœninghiñ wordt uitgeschreven niet aangetroffen. Naar analogie van de vorm Iœdinne in Handelingen 24:24 is gekozen voor oplossing als Kœninghinne (Matteüs 12:42, Lucas 13:11, Openbaring 18:7). Om dezelfde reden is in Matteüs 21:2, 5 en 7 gekozen voor oplossing van het woord ezeliñ tot: ezelinne. Naar analogie van verbogen vormen op -e is de nasaaltilde in enkele gevallen opgelost als een -e: * de datief psalme in Hebreeën 13:13: als oock in dem anderen psalme. Het woord psalmen wordt in het meervoud immers ook met een enkele m geschreven, zie Lucas 24:43, Kolossenzen 3:16, Jakobus 5:13. Zo ook de datief arme in Handelingen 13:17: mit opgheheuenem arme; * het substantief toorn wordt door Utenhove nu eens wel, dan weer niet met dubbele n gespeld. In Jakobus 1:19 vinden we een uniek uitgeschreven voorbeeld van toorne in de derde naamval: langßaem ten toorne. Daarom is ervoor gekozen in andere gevallen waar toorn in de derde naamval staat, de tilde op de n op te lossen als e. Zie Matteüs 3:7, Romeinen 5:9 en 12:19, Efeziërs 4:26, 1 Tessalonicenzen 1:10 en 5:9, Hebreeën 3:11 en 4:3 en Openbaring 6:16 en 16:19; * het woord ghærñ komt uitsluitend voor met een tilde op de n, het is nergens uitgeschreven. Dat maakt het lastig om de breviatuur op te lossen. Een analogie levert echter het bijwoord alleęne, waarvan de uitgeschreven vorm wordt aangetroffen in o.m. Kolossenzen 4:11 en Openbaring 9:4. Van beide bijwoorden vinden we ook gereduceerde vormen: ghærn (voorwoord Utenhove) en alleęn (Marcus 9:8 en Lucas 24:17), en de vorm alleęnn komt bij Utenhove niet voor. Het voorbeeld van alleęne levert een argument de tilde van ghærñ op te lossen als een -e: ghærne. Zie Matteüs 6:5, Marcus 6:21 en 12:37, Lucas 11:43, Handelingen 21:17, 1 Korintiërs 9:17 en 2 Korintiërs 11:19, 12:9 en 12:15; * in Matteüs 8:29 en Openbaring 1:5 is de nasaaltilde van het verbogen voltooid deelwoord eęrstgheboreñ opgelost als: eęrstgheborene, naar analogie van uitgeschreven vormen in Matteüs 1:25, Lucas 2:7, Hebreeën 1:6, 11:28, 12:23, 1 Petrus 2:2. Zo ook Johannes 1:18: eęnighgheborene; Romeinen 8:29, Kolossenzen 1:15 en 1:18: eęrstgheborene; Filemon 1:23: medegheuanghene, alsook, mede naar analogie van de uitgeschreven vorm volkommene (Handelingen 3:16 en Jakobus 1:25) in Jakobus 1:17: volkommene. Het is nog lastiger te bepalen of de nasaaltilde moet worden opgelost als -n of -m als de in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove gebezigde vormen in twee richtingen wijzen. Het gaat om drie kwesties, die hierboven reeds zijn besproken: * op den Sabbath/op dem Sabbath. De betreffende breviaturen zijn opgelost aan de hand van uitgeschreven vormen in de directe omgeving, zie Matteüs 24:20, Lucas 4:16 en 13:14, Johannes 2:23, 5:16, 7:23, 19:31, Romeinen 2:5 en 2 Tessalonicenzen 1:10; * gheloouen an/in + derde/vierde naamval. Aanvankelijk wordt bij deze constructie de derde naamval gebruikt, vgl. Marcus 1:8 (gheloouet an dem Euangelio), Lucas 24:24 (te gheloouen in allem dem, dat de Propheten ghesproken hebben) en Johannes 1:12 (die in zynem name gheloouen). Vanaf Johannes 2:23 (vele gheloofden an zynen naem) domineert de vierde naamval (vgl. Johannes 3:18, 3:36, 6:29, 12:11, 12:36, 12:44, Handelingen 9:42, 11:17, 18:8, 19:4, 20:21, 24:24, Romeinen 3:26, 4:5, 4:24, 3:22, Kolossenzen 2:5, Filemon 5, Jakobus 2:1, 1 Johannes 3:23, 5:10, 5:13, Openbaring 14:12). Bij de oplossing van de nasaaltilde is in voorkomende gevallen daarom gekozen voor de accusatief, zie Handelingen 3:16, 13:39, 14:23 en Romeinen 10:14; * allem den/allem dem. Gezien de vormen in het boek Handelingen is ook in Handelingen 4:10 gekozen voor de oplossing van de nasaaltilde als den: allem den volcke. Bij de constructie allem + zelfstandig gebruikt bepaald lidwoord wordt uitsluitend dem aangetroffen, zie Lucas 24:24 (te gheloouen in allem dem, dat de Propheten ghesproken hebben). Naar analogie van dit vers is in Handelingen 1:1 gekozen voor oplossing van de nasaaltildes als -m: van allem dem dat Iesus begonnen heeft. Enigszins verwant hiermee zijn de uitdrukkingen na zulcken allen (Lucas 12:30) en van welcken allen (Lijst van vreemde woorden, s.v. Priester), waarbij op grond van de grammaticale context echter is gekozen voor een meervoudsinterpretatie en de nasaaltildes zijn opgelost als -n: na zulcken allen, van welcken allen. Andere bijzondere oplossingen van breviaturen worden verantwoord in de editorische ingrepen. | |
AfkortingenBij de afkortingen in het Nieuwe Testament van Jan Utenhove gaat het meestal om namen van bijbelboeken, die vaak voorkomen in de kanttekeningen. Veel bijbelboeken hebben meerdere afkortingen, de zetters konden letters uit de afkortingen weglaten als dat beter uitkwam in de smalle marges. Algemeen in gebruik waren de Latijnse namen van de bijbelboeken. De complete Latijnse naam stond meestal in de tweede naamval, omdat het Latijnse woord liber (boek) ervoor werd gedacht. Latijnse namen zijn bijvoorbeeld: Iudicum voor Liber Iudicum (Rechters), Regum voor Liber Regum (Koningen), Actorum voor Liber Actorum Apostolorum (Handelingen der Apostelen). In het onderstaande overzicht zijn naast de variante afkortingen ook enkele volledige namen van bijbelboeken vermeld, soms ook in verbogen Latijnse vorm. Ter verklaring zijn tussen haakjes de tegenwoordig gebruikelijke Nederlandse namen toegevoegd. De namen van bijbelboeken worden (bij ruimtegebrek in de kolom) soms met een kleine letter geschreven; soms ontbreekt er een punt of staat er i.p.v. een punt een komma. Pertinente zetfouten zijn in het overzicht niet opgenomen, bv. Epes. (1 Korintiërs 5:9, sc. Ephes.), M tt. (Lucas 24:14, sc. Matt.), Ian. (Matteüs 26:29, sc. Ioan.), Acc. (Handelingen 11:23, sc. Act.), At. (Handelingen 21:4, sc. Act.), Thess.15.a.6 (Romeinen 13:11, sc. 1.Thess.5.a.6), e.Ioan.3.b.9 (1 Petrus 1:23, sc. 1.Ioan.3.b.9) | |
Editorische ingrepenTitelpagina en voorwerk* folionummering toegevoegd: π1r-π1v blanco, π2r titelpagina, π2v blanco, π3r-π8r voorwerk, π8v blanco * lettercombinatie van s gevolgd door kleine z weergegeven als ß, omdat deze overeenkomt met de sz-ligatuur in de bijbeltekst. Het gaat om het woord wijßheyt | |
Voorwoord drukker* lettercombinatie van s gevolgd door kleine z weergegeven als ß, omdat deze overeenkomt met de sz-ligatuur in de bijbeltekst. Het gaat om de woorden enighßinns, ommzuß en kenniß | |
Matteüs* hoofdstuk 4: door beschadigingen in de legger is niet duidelijk waar de margeletters B en C staan, deze niet opgenomen. De versnummers 7, 8, 16, 17 en 18 zijn niet goed zichtbaar en gereconstrueerd * hoofdstuk 5: door beschadigingen zijn de versnummers 1, 2 en 13 onzichtbaar, in de transcriptie gereconstrueerd. In vers 12 de punt achter hemelen en in vers 13 de n van voordan aangevuld * 13:30: conform Errata t’amen gewijzigd in t’zamen. Bij dit erratum staat een zetfout in het versnummer: Matth.13.d.13, sc. Matth.13.d.30 * 15:11: verwijzingsteken † van kanttekening ontbreekt in bijbeltekst, kanttekening in het vers geplaatst * 18:34: foutief versnummer 44 rechtgetrokken * 18:35: conform Errata tussen alzo en mijn het voornaamwoord v ingevoegd * 21:28, arbeyd huyden: loos afbreekteken na arbeyd verwerkt als spatie * 21:32: conform Errata tussen quam en im de woorden tot v ingevoegd * 22:7: conform Errata voor doodslaghers het lidwoord de gewijzigd in die * 22:36: naar analogie van in dynem ganschem herte nasaaltildes in ditzelfde vers opgelost als: in dynem ganschem gemoede * 24:20: foutief versnummer 26 rechtgetrokken * 25:21: loos afbreekstreepje tussen du en bist verwerkt als spatie * 26:45: in de druk zijn versnummer 45 en de margeletter E van plaats verwisseld; in transcriptie rechtgetrokken | |
Marcus* 1:4: hier en elders de datiefvorm van niemand conform de uitgeschreven vormen in Marcus 7:36, 8:30, 9:9 en elders opgelost als: niemanden * 1:11: hoge punt in noot verwerkt als reguliere punt * 1:39: conform Errata voor ouer het voegwoord end geschrapt * 2:2: conform Errata tussen ze en niet het bijwoord nu toegevoegd * 3:22: conform Errata na end een komma toegevoegd * 3:29: foutief versnummer 39 rechtgetrokken * 5:19: versnummer staat een regel te hoog, op evident juiste plaats gezet * 5:25: loos verwijsteken ‡ niet verwerkt in transcriptie * 6:44: conform Errata tussen dar en gheéten toegevoegd: van den brooden. Afwijkend van de Errata is het het correcte gheéten niet vervangen door gheheéten * 13:28: loos asterisk-verwijsteken na verghelijcking niet verwerkt * 14:1, de ouerpriesters end de Schriftgheleęrden: de in het vers ontbrekende woorden end de overgenomen uit de custode op fol. 87r * 14:3: conform Errata groot vervangen door goot | |
Lucas* folio 96r: foutief folionummer 69 rechtgetrokken * 1:32: loos asterisk-verwijsteken aan eind van vers niet verwerkt * 1:70: afwijkend verwijsteken in de marge verwerkt als asterisk * 4:25: conform Errata hondhernood vervangen door honghernood * 6:6: ontbrekend versnummer aangevuld * 7:7: conform Errata tussen auer en niet het woord nu ingevoegd * 7:37: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 9:16: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als † * 11:34: conform Errata tussen dijn en lijf het bijvoeglijk naamwoord gansche geschrapt * 11:42: loze tilde op de tweede e van Eccles niet als breviatuur verwerkt * 12:5, wærpen: punt na wær aan eind van regel verwerkt als afbreekteken * 13:28: afwijkend verwijsteken in het vers verwerkt als ‡ * 14:10: in de kanttekeningen ontbrekende verwijstekens * en † aangevuld * 14:18: conform Errata de kanttekening met het bijbehorende verwijsteken geplaatst voor entschuldighen * 20:20: afwijkend verwijsteken in het vers verwerkt als † * 24:13-14: te hoog staande versnummers op evident juiste plaats gezet * 24:26: hoge punt na Deut in kanttekening verwerkt als reguliere punt | |
Johannes* 1:31: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 3:17: loos ‡-verwijsteken niet verwerkt * 4:17: conform Errata na zeyde de woorden tot hem geschrapt * 4:54: foutief versnummer 44 rechtgetrokken * 7:3: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 8:34: foutief versnummer 44 rechtgetrokken * 10:36: foutief versnummer 39 rechtgetrokken * 11:16: te hoog staand versnummer op evident juiste plaats gezet * 13:35: loze nasaaltilde op margeletter in verwijzing naar Ioan.2.a.5 niet als breviatuur verwerkt * 17:4: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 18:36: conform Errata vœr my vervangen door daerouer * 19:28: conform Errata tussen het en alles het bijwoord nu ingevoegd | |
Handelingen* folio 204r en 227r: foutieve folionummers 104 resp. 197 rechtgetrokken. In het Leidse exemplaar is het laatste nummer ook met de hand verbeterd * 1:24: conform Errata na wt dezen het telwoord tweęen toegevoegd * 2:19: conform Errata roockamp verbeterd tot roockdamp * 2:30: †-verwijsteken ontbreekt in vers, de kanttekening Christus geplaats bij de Ghezalfde * 2:31: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 2:46, eęnuoldigheyt: komma na eęnuoldig aan eind van regel verwerkt als afbreekteken * 3:25: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als † * 4:11: asterisk-verwijsteken in de marge twee regels hoger geplaatst * 7:8: conform Errata hen vervangen door hem * 8:2: conform Errata tussen eęn en beklagh het bijvoeglijk naamwoord groot ingevoegd * 8:15: conform Errata tussen name en Christi de woorden des Heęren ingevoegd * 10:29: losse kanttekening geplaatst bij het verwijsteken ‡ in het vers * 10:47, ghedoopt: het in het vers ontbrekende prefix ghe overgenomen uit de custode op fol. 221r * 11:11: ontbrekend versnummer 11 aangevuld * 12:6, voordbringhen: punt na voord aan eind van regel verwerkt als afbreekteken * 14:20: loos †-verwijsteken niet verwerkt * 15:26, kanttekening Act.13.g.50 end .14.c.18: hoge punt tussen c en 18 verwerkt als reguliere punt * 16:35: afwijkend verwijsteken in marge verwerkt als ‡ * 18:6: kanttekening zonder verwijsteken geplaatst in vers * 19:9, spraken: komma na spra aan eind van regel verwerkt als afbreekteken * 19:9: conform Errata tussen had en onderreding het bijwoord daghlicks ingevoegd * 20:38: loos ‡-verwijsteken niet verwerkt * 21:3: conform Errata zijn last vervangen door de last * 21:11: loos afbreekteken na de in de heylighe verwerkt als spatie * 22:9: conform Errata tussen mit en sprack het voornaamwoord my ingevoegd * 27:30: loos afbreekteken na vlucht verwerkt als spatie * 28:9: kanttekening zonder verwijsteken geplaatst in vers * 28:31: conform Errata na Iesu het zelfstandig naamwoord Christo aangevuld | |
Romeinen* hoofdstuk 1: hoofdstuktitel ontbreekt, daarvoor kopregel op folio 258v genomen * 2.13: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 2:25: in versnummer ontbrekende 5 aangevuld * 3:23, kanttekening: hoge punt na etc verwerkt als reguliere punt * 4:16: afwijkend verwijsteken in marge verwerkt als asterisk * 6:3, zynen: breviatuur conform Griekse grondtekst opgelost als vierde naamval * 7:19: foutief versnummer 91 rechtgetrokken * 8:9, kanttekening: hoge punt na Of verwerkt als reguliere punt * 12:11: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 13:9: afwijkend verwijsteken in marge verwerkt als ‡ * 14:20: conform Errata voor het is quaad het woord auer ingevoegd * 15:29: conform Errata tussen ick en kommen de woorden tot v ingevoegd * 16:7: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 16:22: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ | |
1 Korintiërs* 7:15: conform Errata voor de broeder het voegwoord want geschrapt * 7:40: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 9:24: conform Errata bleynood vervangen door kleynood * 14:9, in den wind: breviatuur conform Griekse grondtekst opgevat als vierde naamval | |
2 Korintiërs* 1:1: conform Errata na Ghemeynte het zelfstandig naamwoord Godes aangevuld * 1:17: conform Errata voor Neęn neęn het lidwoord het aangevuld * 7:13: conform Errata tussen heb en te voren het voornaamwoord v geschrapt * 12:21: foutief versnummer 12 rechtgetrokken * folio 320: foutief folionummer 310 rechtgetrokken * 13:10: conform Errata na schrijue het voornaamwoord v geschrapt | |
Galaten* hoofdstuk 1: hoofdstuktitel ontbreekt, daarvoor kopregel op folio 320v genomen | |
* 2:2: conform Errata tussen leyde en het Euangelium het woord hen ingevoegd. Bij dit erratum staat een zetfout in het hoofdstuknummer: Gal.1.a.2. sc. Gal.2.a.2. * 2:15: loos †-verwijsteken niet verwerkt * 3:10: foutief versnummer 0 rechtgetrokken * 5:20: conform Errata tussen verbolghentheyt en tweęspalting het zelfstandig naamwoord twisting, ingevoegd | |
Efeziërs* 1:14: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 2:15: conform Errata tussen ze en verzoende het telwoord beyde ingevoegd * 3:17, ghelooue: punt na gheloo aan eind van regel verwerkt als afbreekteken * 3:18: loos afbreekteken tussen de en hooghde verwerkt als spatie | |
Filippenzen* 2:6: in verwijzing naar Hebr.1.a.3: hoge punt na 1 verwerkt als reguliere punt | |
Kolossenzen* 1:25: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 1:27: conform Errata Heylighen vervangen door Heydenen * 2:12: loos afbreekteken na za verwerkt als men * 3:12: afwijkend verwijsteken in marge verwerkt als asterisk * 3:14: conform Errata [doet an de] liefde vervangen door [doet an] de liefde | |
1 Tessalonicenzen* 4:16: conform Errata eęn vervangen door eęrst * hoofdstuk 5: hoofdstuktitel ontbreekt, daarvoor de custode op folio 350r genomen * 5:23: conform Errata tussen werde en onklaghtbaer het deelwoord bewaert ingevoegd | |
2 Tessalonicenzen* 1:10: foutief versnummer 01 rechtgetrokken | |
1 Timoteüs* 1:14: conform Errata tussen is en Christo het voorzetsel in ingevoegd * folio 356: foutief folionummer 357 rechtgetrokken * 6:15: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 6:20: lœghennamigher: nasaaltilde op de n van lœghen als loos opgevat en niet als breviatuur opgelost | |
2 Timoteüs* 2:6: loos ‡-verwijsteken niet verwerkt | |
* 2:21: niet de dittografie gheghebruyckßaem, maar conform de custode de lezing ghebruycksaem aangehouden * 4:6: asterisk-verwijsteken conform custode verwerkt | |
Titus* 3:15: conform Errata Die vervangen door Dy | |
Hebreeën* 12:1: in marge ontbrekend verwijsteken ‡ aangevuld voor de verwijzing naar Ro.12.c.12 * 12:15: conform Errata tussen wortel en wtspruyte de woorden der bitterheyt opward ingevoegd * 12:16: conform Errata het vervangen door zijn * 12:23: volkommenen: de lettergreep vol overgenomen uit de custode | |
Jakobus* 1:26: Godsdienstigheyt: nasaaltilde op de eerste i cursief opgelost als en, conform de spelling van hetzelfde woord uitgeschreven eerder in dit vers * 2:2: conform Errata de woorden mann en oock ingevoegd | |
1 Petrus* 1:17: in verwijzing naar Iob.34.b.19 hoge punt na de b verwerkt als reguliere punt * 5:5: ontbrekend versnummer aangevuld | |
2 Petrus* 3:7: loos asterisk-verwijsteken niet verwerkt * 3:16: hoge punt na verdærfniß verwerkt als reguliere punt * 3:18: foutief versnummer 8 rechtgetrokken | |
1 Johannes* 1.5: conform Errata tussen end en verkondighen het voornaamwoord v ingevoegd * 1:6: afwijkend verwijsteken in vers verwerkt als ‡ * 2:27: conform Errata tussen Zaluing en v het voornaamwoord zelue ingevoegd | |
3 Johannes* 12: vierkante haken om daervan staan in druk verkeerd om, rechtgetrokken | |
Judas* 21: te hoog staand versnummer op evident juiste plaats gezet | |
Openbaring* 3:15: conform Errata of de kold vervangen door of du kold * 3:15: conform Errata kold och wærm vervangen door kold noch wærm * 5:4: conform Errata zie vervangen door zien * 15:4: ontbrekend versnummer aangevuld * 16:12, opganghe der zonnen: de r van der is in het zetsel een volle regel verzakt en staat naast de custode. In transcriptie op evident juiste plaats gezet * 16:21: foutief versnummer 12 rechtgetrokken * 17:5: nasaaltilde op de n van hoeren als loos opgevat en niet als breviatuur opgelost * 18:6, in den drinckbeker: afwijkend van de Griekse grondtekst, die hier het werkwoord keraoo/keranummi (mengen) heeft, is de breviatuur opgevat als een vierde naamval, aangezien het door Utenhove gebezigde werkwoord schenken een beweging uitdrukt | |
Nawerk* folionummers 440r en 440v toegevoegd; voor de nummering van de resterende folia is gebruik gemaakt van de katernsignatuur hh aan de voet van de bladzijde |
|