11. ander Psalmen
(1559)–Jan Utenhove– AuteursrechtvrijHet Argument des 145. Psalms.Met desen lofsanghk die gaer fijn ende treffelick is, prijst ende loeft Dauid, de mogentheyt goetheyt ende voorsienicheyt, mitsgaders oock die barmherticheyt Gods, die hy aen alle creaturen bewijst, maer in sonderheyt aen de gheloouighen, de welcke hy hier in troostet, ende tot blijschap ende vrolickheyt vermaent. Exaltabo te domine.
I. V. | |
[Folio B6v]
| |
Mijn Heer mijn God Koninck vol alder
eeren,
dy verheffen en dynen naem vermeeren,
daghelicks wil ick, dy louten ende prijsen,
End eewelick dijn grootmaking bewijsen,
want seere groot end oock niet om doorgronden,
| |
[Folio B7r]
| |
Is dijn goetheyt Heer tot allen
stonden.
Alle eeuwen Heer end oock alle geslachten
Die moeten steits vertellen dyne krachten
Dies wil ick Heer dynen lof schoon verbreyden,
En spreken vrij van dijn wonderlickheden
So dat niemant dijns sterckheyts sal vergeten
Maer yeghelick sal van dijn groot wonder weten.
Dijns goetheyts groot, salmen ghedachtich wesen,
Dijn gherechticheyt, vrijelick sal zijn gepresen,
Die Heer is seer weldadich en barmhertich,
Ga naar margenoot+
Tot toornicheyt lanckmoedich ende soethertich,
Tot allen goet zijn bermherticheyt alleene
Te bouen gaet alle zijn wercken reene.
Dijn wercken al dy stedes Heer belijden
Dy prijsen oock, de vrome t'allen tijden
Die heerlicheyt dijns Coninckrijcks vermelden,
Die menschen fijn, ende oock dijn kracht onselden
Op dat sy dijn schoon daden openbaren,
End d'heerlickheyt dijns koninckrijcks verklaren.
Dijn Rijck is Heer een eewich Rijck vol krachten,
En dijn gheweldt duert in alle gheslachten,
Die Heer bewaert en houdt vast die daer vallen,
Hy recht oock op die daer zijn oueruallen,
Aller ooghen staen op dy aen alle
| |
[Folio B7v]
| |
zijden
Ga naar margenoot+
En du gheefst hen spijse in bequame tijden.
Du doest dijn hant open so wort ghesadicht
Door dy al wat met athem is begnadicht,
De Heer is recht in alle syne paden,
Goedertieren is hy oock in zijn daden,
De Heer is by alle die hem aenroepen
die sick op hem in der waerheyt beroepen.
Ga naar margenoot+
Hy doet den wil der ghener die hem vruchten,
End verhoort haer klaghen ende suchten
Die Heer bewaert alle die hem beminnen,
End verderft, die boos zijn van hert end sinnen,
Des Heeren lof ick altijt vermonden
End alle vleesch, sal synen naem steits konden.
Finis. Ghedruckt te Embden, by Gellium Ctematium. An. 1559. |
|