Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van het seksuele probleem (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van het seksuele probleem
Afbeelding van Geschiedenis van het seksuele probleemToon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van het seksuele probleem

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.92 MB)

XML (1.36 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/psychologie
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van het seksuele probleem

(1968)–J.M.W. van Ussel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

5 De evolutie van de 16de naar de 19de eeuw: voorbeelden

De juistheid van de zojuist uiteengezette theorie zal door detailonderzoek aangetoond moeten worden. In dit hoofdstuk analyseren we enkele fenomenen en gaan we na of de geconstateerde evolutie met de theorie strookt; we zullen vooral aandacht schenken aan de verklaring en de interpretatie van het evolutieschema. In de andere hoofdstukken verwijzen we nog herhaaldelijk naar de theorie omdat we menen dat ze ons kan helpen om de ontwikkeling te begrijpen. Is het nodig te waarschuwen tegen een te absolute interpretatie van sommige beweringen? Wanneer we bv. zeggen dat men in de 16de eeuw naakt sliep, betekent dit niet dat iedereen altijd naakt sliep. Binnen het kader van elk algemeen gedragspatroon blijven individuele verschillen bestaan.

Slaapkamer, bed en bedgenoten

(1) In de vroege middeleeuwen huisde de ridder samen met zijn paard in één vertrek. Geleidelijk ontstaat de tweekamer-woonst. Dit type blijft in de gebieden en bij de standen die t.o.v. het moderniseringsproces een achterstand vertonen, tot in de 20ste eeuw bestaan. De meeste burgerwoningen van de 16de eeuw hebben twee kamers: een ‘woonkamer’ waarin 's avonds een collectief bed gemaakt werd, en een keuken waarin gegeten werd. De kleine burgerij, de boeren, de ambachtslui hadden doorgaans geen bed. De boeren sliepen op gedroogde kastanjebladeren of op banken, lompen, zakken, alleen in één kamer: vader, moeder, verwanten, alle kinderen, personeel en bezoekers. Een tweede vertrek was voorbehouden aan het vee. Deze stal lag naast het woonvertrek omdat de warmte der dieren 's winters de koude hielp bestrijden. Meiden en knechten sliepen soms in de stal. Doordat slechts de grotere woningen bewaard zijn gebleven, hebben we een verkeerd beeld van de vroegere behuizing. Datgene wat we vandaag krotwoningen noemen, was vroeger een voortreffelijke behuizing. ‘In 't scheeprijck Amsterdam, vol nauwbehuysde huysen’ woonden in 1632 150.000 personen in 15.000 huizen. In zijn studie over de kunstenaar Melle schrijft van Emde Boas; ‘Achter een van die zeventiende-eeuwse trapgevels, die een stuk woningmisère zo pittoresk camoufleren, huisde in één kamer, waar niet kon worden gestookt, en een keukentje, het gezin van vijf personen. Ze sliepen in één alcoof.’ Sommige sociale categorieën wonen dus nog vandaag zoals iedereen vijf eeuwen geleden woonde. Privacy is een

[pagina 84]
[p. 84]

eis en een voorrecht van de gegoeden. Toen Napoleon, anderhalve eeuw geleden op het eiland Elba vertoefde, was het niet ongewoon dat men soms met zeven in één bed sliep, ‘zonder onderscheid van sekse en spiernaakt’ (j. presser, Napoleon, 1963, II, p. 598). In 1960 huisden nog 8000 personen te London in ‘common lodging houses’. In 1931 waren het er 15000, in 1899 zelfs 34000.

Grotere welstand leidt tot het ontstaan van grotere woningen. In grotere woningen zal de slaapkamer van de andere vertrekken geïsoleerd worden. Men zou dan kunnen besluiten dat de intensifiëring der schaamtegevoelens het gevolg is van het privatiseren van de slaapkamer. Deze verklaring is aantrekkelijk omwille van haar eenvoud. Toch menen we de zaken te moeten omkeren. Twee belangrijke trends in de geschiedenis van de westerse cultuur zijn de groter wordende differentiatie en specialisatie. Hierbij moet men zich de vraag stellen hoe en vooral waarom de verscheidenheid zich in een bepaald tempo, in een bepaalde richting, in bepaalde sectoren van het bestaan en bij bepaalde standen ontwikkelt. Het is niet zeker dat, nadat een scheiding aangebracht was tussen enerzijds de stal en anderzijds de ruimte voor eten, slapen en wonen, het ontstaan van een aparte slaapkamer de eerste noodzaak was. De eetkamer ontstaat bv. eerst in de 18de eeuw. Een cultuurantropologisch onderzoek van slaapgewoonten in andere culturen toont het bestaan van andere oplossingen. Ook kan men de vraag stellen of de relatief grote oppervlakte die in de huizen der elite aan de overnachting wordt voorbehouden, te rechtvaardigen is indien men er rationele criteria zoals de doelmatigheid op toepast.

Een analyse van de evolutie en de gegevens die we in verband met het bed, de bedgenoten en de slaapkleding zullen aanvoeren, spreekt duidelijke taal. Aanvankelijk overnacht iedereen in de woonkamer. Dan ontstaat een afzonderlijke slaapkamer die haar openbaar karakter behoudt. Het bed is er het pronkstuk der rijken. Men ontvangt bezoek terwijl men te bed ligt; men maakt in bed muziek; men geeft er instructies aan het huispersoneel. Langzamerhand verliezen de slaapkamer en het bed hun half-openbaar karakter. Ze worden als gevarenzone aangevoeld en dus geprivatiseerd. De bezoekers worden er uit geweerd. Zelfs de kamerknechten, de dienstmeisjes die er voordien samen met hun heer of dame overnachtten, verdwijnen. Het dienstpersoneel zal bij voorkeur van hetzelfde geslacht zijn als de persoon die gediend wordt, behalve bij de rooms-katholieke geestelijkheid. De slaapkamer wordt steeds meer van de buitenwereld afgesloten, niet alleen door haar ligging maar ook door het aanbrengen van vele en zware gordijnen. In de 19de eeuw hangt er een geheimzinnige sfeer als in een tempel. Het betreden door vreemden wordt bijna als een vergrijp tegen de eerbaarheid aangevoeld. Rond het einde van de 19de eeuw mogen licht en lucht langzamerhand weer binnen. Deze laatste wijziging wordt op het niveau van het bewuste door hygiënische motiveringen uitgelegd, maar er bestaan aan-

[pagina 85]
[p. 85]

wijzingen dat de hygiënische motieven slechts de verklaring zijn van morele attitudes.

(2) Ook het bed kent dezelfde evolutie. In de vroege middeleeuwen bestaan er nog geen bedden. De term ‘bedstee’ betekent letterlijk de plaats waar men een bed, een legerstee maakt. Dit doet men door wat stro, takken of een zak op de grond te leggen. De gegoeden zorgen er later voor dat de strozak op een zekere hoogte boven de grond ligt om aan de ratten, het water en het vuil te ontkomen. Wanneer het bed een meubelstuk wordt, verkrijgt het dezelfde kenmerken als de slaapkamer. Aanvankelijk een pronkstuk, wordt het van lieverlee ingesloten door hoofd- en voeteind. Wanneer het door gordijnen omringd is, is het een kamertje in de kamer geworden. En het wordt van zijn bed-zijn ontdaan door het aanbrengen van spreien en draperieën. Alle reminisenties aan de gevarenzone worden geweerd. In de negentiende eeuw kon de schrijfster Charlotte Brontë elk detail van een slaapkamer beschrijven zonder het bed te vermelden. Een eeuw later verbieden de amerikaanse Hays-codes filmscenes met een bed dat niet opgemaakt is, of met een man en vrouw in liggende houding. Het gevoel van privacy dat men in deze oude bedden ondervond, werd duidelijk ervaren toen op het einde van de 19de eeuw meer open bedden ontworpen werden. Op de wereldtentoonstelling van 1878 was in de engelse afdeling een eenvoudig, functioneel bed in koper te zien. Een vrouw zou daar opgemerkt hebben dat ze de indruk had dat iedereen haar kon zien, door de dekens, het laken en haar nachthemd heen (burnand, Vie quotidienne, p. 113).

Tot in de 19de eeuw zijn vele huizen overvol. De kleine zijn dat vanzelfsprekend, maar ook de grote patriciërshuizen, de kastelen die nu een indruk van verlatenheid geven, krioelden van het volk. Deze sliepen met velen in een kamertje, in de keuken, in de gangen, onder de trap, ergens op een bank of op de grond. Ook de bedden waren vol. Voorname lieden zagen er geen bezwaar in met vreemden in één bed te slapen wanneer ze in een herberg moesten overnachten. De meeste hedendaagse hotels bestaan vooral uit afzonderlijke vertrekken voor overnachting. Lokalen waarin men met de anderen sociaal contact kan hebben, maken procentueel slechts een klein gedeelte van de leefbare oppervlakte uit. In vroegere tijden was dit anders. Er was een kleinere of een andere schaamtegevoeligheid, met daarnaast een grotere behoefte aan sociaal contact. Afzondering was niet alleen misplaatst, maar ook gevaarlijk. Men bracht veel tijd door in taveernen, bierhuizen en clubs, ook tijdens de dag. Geleidelijk distanciëren sommige groepen zich van deze gemeenschap waarin aanvankelijk iedereen, hoog en laag, edelman en handelaar, samen aan dezelfde tafel aanzat. In de plattelandsherbergen vinden we deze situatie nog. In een statische maatschappij, waarin ieders plaats duidelijk bepaald is, bestaan er geen bezwaren tegen het contact tussen hoog en laag. Het helpt niet wanneer men zich op snobistische wijze aan-

[pagina 86]
[p. 86]

stelt. Men maakt zich alleen maar belachelijk. Maar de sociale veranderingen verwekten een behoefte aan afstand, aan privacy. Men vindt nadien vooral nog gekunstelde toenaderingspogingen van personen die sociaal willen ‘doen’, burgers die zich willen neerbuigen over het gewone volk, sociaalgeëngageerde intellectuelen die uit de hokjes willen stappen. Alleen in de sociale groeperingen die achterstand op het moderniseringsproces vertonen, of die zich uit anticonformisme tegen het burgerlijk patroon verzetten, vindt men nog de vroegere situatie.

Een wijziging in de aard en de hoeveelheid der sociale contacten veroorzaakt meer isolering en tevens, hoewel dit niet hetzelfde is, een grotere behoefte aan privacy en beveiliging tegen schaamteverstoring. Bezoekers zullen niet meer met het echtpaar samenslapen, of niet meer een dochter of een dienstmeisje als nachtgezel in bed krijgen, hoewel de ‘seksuele gastvrijheid’ in sommige Rückzugsgebiete tot in de 20ste eeuw blijft bestaan. Te vermelden valt ook het ontstaan van dubbele bedden, soms gescheiden door een gordijn en van afzonderlijke slaapkamers voor man en vrouw.Ga naar eind1

(3) De differentiatie die aan de jongeren wordt opgelegd is: eerst aparte bedden per sekse, later per individu, dan een afzonderlijke kamer per sekse of per individu. Deze ontwikkeling wordt doorkruist door een scheiding van de leeftijdsgroepen, eerst per bed, later per kamer. Welk beeld krijgen we wanneer we teksten uit de 18de eeuw op de slaapgewoonten onderzoeken? Kinderen slapen bij hun ouders in hetzelfde bed en zijn aanwezig bij het aan- en uitkleden van de ouders. Kinderen slapen bij halfnaakte dienstboden van het andere geslacht. Broer en zuster slapen samen, tot aan of na puberteit. Handwerkers, gezellen, leerlingen slapen twee aan twee. Maar op het einde van de 18de eeuw is het reeds een uitzondering wanneer kinderen van de adel en de hogere burgerij in het bed van een lid van het personeel (ook van het andere geslacht) slapen. In de internaten slaapt men nog dikwijls twee aan twee. Hierop maken de progressieve internaten zoals die der filantropijnen, een uitzondering. J.B. Basedow moet in 1774 aan zijn leerlingen zeggen dat ze thuis, indien zulks mogelijk is, in een apart bed moeten slapen en niet met de andere sekse in dezelfde kamer. Dit was nog de gewoonte bij de boeren, de lagere standen en de kleine burgerij. Pestalozzi waardeert in 1780 het feit dat boerenjongens en -meisjes in één kamer slapen zonder dat er daarom iets gebeurt. Peschek keurt deze gewoonte af. Hij gaat zelfs zo ver dat hij voor de armen, die te eng behuisd zijn, het afschaffen van het bed voorstaat: een bed is niet onmisbaar, en wanneer er geen bedden zijn, moet men de kinderen ook niet promiscueus laten samenslapen. Heeft men geen twee bedden, dan kan men aan kinderen van verschillend geslacht minstens ‘Nachthosen’ aantrekken. Uit deze teksten van de tweede helft van de 18de eeuw kunnen we afleiden dat de actie voor het invoeren van een nieuwe schaamtegrens in verschillende

[pagina 87]
[p. 87]

milieus gevoerd wordt, dat men aan een onwetende bevolking de na te streven idealen moet leren kennen, maar dat velen ondanks de herhaalde aanmaningen, het oude patroon blijven volgen, o.m. omdat de materiële voorwaarden voor een levenswijze volgens het nieuwe patroon ontbreken. In de pensionaten vindt men dezelfde ontwikkeling. Na een aanvankelijke gezamenlijke slaapzaal of kamers waarin men met velen sliep, met meer dan een persoon per bed, krijgt in een volgende fase ieder een apart bed en tenslotte een eigen kamertje. Men voert ook de scheiding volgens de leeftijd door. Deze strekking vindt zijn oorsprong ten dele in het seksuele. Een andere verklaring is moeilijk te geven, want het samenslapen van leeftijdgenoten is niet te rechtvaardigen door de principes die het samenzitten in de klas nuttig maken. Integendeel, in jeugdorganisaties, in postscolaire bezigheden, in de inrichting van het self-government en dgl. maakt men gebruik van de voordelen geboden door het vermengen van ouderen en jongeren in één groep. De redenen van de scheiding kunnen zijn: het gevaar van homoseksuele spelletjes of van seksuele informatie door ouderen vermijden. Deze onderstellingen zijn niet onwaarschijnlijk wanneer men bedenkt dat de bestrijding der masturbatie vanaf de tweede helft van de 18de eeuw leidde tot een reeks maatregelen, zoals o.a. het in gebruik nemen van harde matrassen, minder warm deksel, en dgl.

De franse medicus Ch. Pavet de Courteille, die een boek over de bouw van internaten schreef, ontwerpt zalen voor 20 leerlingen. Een afzonderlijke alkoof vergemakkelijkt ‘les funestes habitudes’ d.i. de masturbatie, tenzij ze vooraan open blijft.Ga naar eind2

In de opvoedingswerken vanaf de 16de eeuw vindt men raadgevingen in verband met het samenslapen. Aanvankelijk zegt men dat de mindere met de meerdere rekening moet houden, wat neerkomt op het erkennen van de rechten van de hiërarchisch hogere. Erasmus schrijft in 1530 echter reeds dat een ontbloting tegen de zede (mos) en de natuur (natura) indruist. Hier gaat het niet meer om een regel der etikette, maar om een moreel voorschrift. Later hoeft men alleen nog terloops te zeggen dat naaktslapen niet gewenst is voor het geval men plotseling moet vluchten. Het moreel aspect is dus vervangen door een doorzichtige rationalisatie. Na het verbod op het naaktslapen, volgt dan het verbod op het aanraken tijdens het slapen; men mag de benen niet tussen die van de bedgenoot leggen. Tenslotte zal men het samenslapen zelf veroordelen. Opmerkelijk is weer de rechtvaardiging. De bekende pedagoog J. Stuve uit de tweede helft van de 18de eeuw schrijft hierover: ‘het byéénslaapen veroorzaakt eenen zeer sterken graad van wederzydse mededeeling en inzuiging van de uitwaassemingen. Dewyl de inzuiging der zweetgaten dagelyks op één pond wordt geschat...’ Na de ethische veroordeling volgt dus de hygiënische afkeuring. Deze theorieën vinden hun oorsprong in volksgeloof en medische vulgarisatiewerken. Eerst worden ze toegepast op het samenslapen in bed, later op het slapen in één kamer.

[pagina 88]
[p. 88]

Slaapkledij

(1) In de middeleeuwse herbergen was het gewoon dat men het bed met vreemden deelde. Men sliep naakt. In de 16de-17de eeuw verandert deze gewoonte slechts geleidelijk. Een pools officier in Zweden vertelt terloops dat hij de kamer moet delen met twee meisjes die zich volledig ontkleden in zijn aanwezigheid alvorens naar bed te gaan. Een frans generaal in Baden slaapt op een kamer waar twee naakte meisjes van 19 jaar in bed liggen (wright, Warm, p. 125). Men kan zo tientallen bewijsplaatsen aanvoeren waaruit blijkt dat het om een gewoonte gaat. In een der dialogen uit de Colloquia beschrijft Erasmus hoe men zich in de duitse gasthoven uit- en aankleedde in het bijzijn van iedereen, ongeacht de sekse. Dan legde men zich naakt te bed. Zelfs in sommige kloosterorden was het naaktslapen de gewoonte. Dit gebruik was zo algemeen dat de persoon die in de zestiende eeuw zijn daghemd zou aangehouden hebben om naar bed te gaan, ervan verdacht werd een ziekte of een lichamelijke misvorming te hebben.

In De civilitate morum puerorum libellus van Erasmus (1526) is er geen sprake van nachtkledij, maar wel van het bedekt houden van het lichaam. Kinderen moeten bij het ontkleden en het in bed liggen met anderen ‘de schroomvalligheid indachtig zijn’ (memor verecundiae), d.i. het lichaam voldoende bedekt houden. Men leert de naaktheid, ook wanneer zij functioneel verantwoord is, opmerken bij anderen en bij zichzelf. Van belang is ook de psychologische motivering van de beleefdheidsformule: door de aanblik van het eigen lichaam mag men de andere niet in verwarring brengen. Een volgende fase in deze ontwikkeling is het dragen van een nachthemd. Marguerite de Navarre vermeldt als curiosum in haar Heptaméron (1559) slaapklederen voor vrouwen. In de zestiende eeuw krijgt deze luxe een zekere verspreiding in de toonaangevende standen.

 

(2) Aan de jongeren leert men hoe zij zich gehinderd moeten voelen. Er zijn echter talrijke aanwijzingen waaruit men kan afleiden dat het gebruik van nachtkledij bij de jeugd op het einde van de 18de eeuw niet algemeen aanvaard was. A. Franklin somt de kledingstukken en andere textielwaren op die de pensionnaires van de collèges moeten meebrengen. Er wordt geen vermelding gemaakt van nachtkledij, behalve slaapmutsen (coeffes de nuit). In een boekje van franse herkomst, waarschijnlijk geschreven rond het einde der 18de eeuw, leest men: ‘Spring schielijk uyt uw bed. Indien 'er iemand in uwe kamer bevind, heb zorg u te dekken, opdat men niet zie het geèn dient verborgen te zijn’. Ook dan sliep men in sommige milieus nog naakt. In de 18de eeuw wijst men er de jeugd voortdurend op dat het bed en het slapen een ernstige zaak zijn. Alle lichtzinnigheid moet vermeden worden. Men ontwerpt voorschriften die gesteund worden door hygiënische motieven, maar die in feite dienen om de onzedelijkheid te verbannen: dadelijkGa naar eind2a

[pagina 89]
[p. 89]

inslapen om 's morgens fris te zijn; vlug uit het bed bij het ontwaken; niet op de rug slapen (dit zou masturbatie verwekken); zich goed toe dekken om verkoudheden te vermijden; een nachthemd aantrekken om snel te kunnen vluchten in geval van nood, enz. J. Stuve noemt rond 1787 het volledig of gedeeltelijk naaktslapen gevaarlijk, het ‘veroorzaakt een stremming van de sappen en vogten’. Heden constateert men een ontwikkeling in tegenovergestelde zin. Het naaktslapen komt in voege bij de groep der hogeront-wikkelden, zgn. uit hygiënische overwegingen, terwijl de lagere standen vasthouden aan de gewoonten die ze waarschijnlijk in de 19de eeuw van de burgerij overnamen. Opvallend is ook het generatieverschil: jongeren slapen heden waarschijnlijk in groter getal naakt dan de generatie van hun ouders.

 

Over de aard van de slaapkleding voor jongeren heerst in de 18de eeuw nog onzekerheid. De verpreutsing vroeg om veel bedekking. De strijd tegen de masturbatie vroeg om zo weinig mogelijk warmte. J.B. Basedow stelde een lichte kledij voor, waardoor de naaktheid bedekt was. Een ander geschilpunt was: slaapkleed of broek? Op het einde van de 18de eeuw reageert Peschek tegen het dragen van ‘Schlafröcke’ door jongeren: waarom worden deze nu door jongens en meisjes van alle standen gedragen? Het is een monniksdracht die alleen gebruikt moet worden door zieken. Want, wie weet er wat er in bed onder deze slaapkleding gebeurt? Deze bezwaren van Peschek doen echter een andere kwaal ontstaan nl. bij het ontbreken van kleding kunnen de genitalia gemakkelijker aangeraakt worden. Daarom ontwerpen sommigen een speciale anti-masturbatie nachtkleding. Deze wordt als volgt beschreven: ‘des chemises qui descendraient au dessous des pieds ... Il serait nécessaire que ces chemises fussent munies inférieurement d'une coulisse que l'on devrait serrer le soir après avoir fait satisfaire les besoins d'excrétion’. De jongeren werden dus in een zakvormig dwangbuis vastgebonden.

In 1786 had S.G. Vogel een andere nieuwigheid voorgesteld die alle problemen zou oplossen, nl. ‘dunne linnen broeken om het aanraaken der teeldeelen te verhoeden, en de schaamte te onderhouden’. Zijn deze ‘dunne linnen broeken’ de latere pyjama's? Moet men de evolutie van slaapkleed naar broek verklaren door een andere theorie (of door beide)? Elias toonde aan hoe het taboe op het naaktslapen vooreerst het nachthemd deed invoeren. In zekere zin dringt dat taboe door de kleding heen, d.i. het nachthemd wordt op zijn beurt een pijnlijke herinnering aan de te bedekken naaktheid; ook met de andere onderkleding gebeurt dit, wat blijkt uit interessante uitdrukkingen zoals ‘in haar nakende hemd’. Zo ontstaat een nieuw type van slaapkleding die haar herkomst en functie tracht te doen vergeten. Ze wordt zo weinig mogelijk ‘slaapkamerachtig’ en gaat gelijken op de dagkledij. De pyjama, ook voor de vrouw, is gemaakt van een weefsel en in een snit die niet doen denken aan slaapkleding. Zo verschijnt in 1886 de

[pagina 90]
[p. 90]

‘combination nightgown or lady's pyjama’ en in 1891 de pyjama voor jongens in Engeland. Deze evolutie gaat in puriteinse milieus zo ver dat de nachtkledij een soort Ersatz-maagdelijkheid wordt. Gehuwden durven zich voor elkaar niet meer ontbloten, en coïteren gekleed, met de supplementaire bedekking der volle duisternis. Van Robert en Elizabeth Browning, een echtpaar beroemd door de vurige liefdegedichten die zij aan hem wijdde, is bekend dat zij elkaar hun hele echtelijk leven niet ontkleed hebben gezien.

Naaktheid

(1) Algemeen wordt aanvaard dat in het begin van de 16de eeuw het naaktzijn in het dagelijkse leven en bij speciale gelegenheden niet met taboes belegd was. Men sliep naakt, men voelde zich niet gehinderd bij het gezamenlijk aan- en uitkleden, men waste zich naakt, thuis of aan een waterkant. Het badhuis was in het begin van de 16de eeuw een trefpunt voor geestelijken, burgers, maagden en jongelieden. Het was een rendez-vousplaats voor vrijers met hun liefje en voor deernen met hun klanten. Zelfs in dorpen kon men een badhuis vinden. Het gehele gezin kwam erheen, soms (geheel of gedeeltelijk) ongekleed over straat lopend. Deze naaktheid werd sociaal aanvaard en was functioneel gerechtvaardigd. Ze was even gewoon als dat men Christus, Adam en Eva, heiligen, vorsten, eremijten in de woestijn, engelen, goden en godinnen uit de oudheid of oud-testamentische personages geheel of gedeeltelijk naakt afbeeldde.

Buiten dit functionele naaktzijn was er ook de naaktheid bij speciale gelegenheden. Erasmus vertelt dat in een processie het schrijn van de heilige Genoveva gedragen werd door vier geestelijken ‘toto corpore nudi’. Het naakte werd ook gewaardeerd in optochten en toneelvoorstellingen. Alles wijst erop dat deze naaktheid niet ervaren werd in een sfeer van zondigheid, van geprikkeldheid of van voyeuristisch genieten. Van een heftige beroering, een in bezwijming vallen of het getraumatiseerd worden, zoals dat vooral sinds de tweede helft van de 18de eeuw het geval kon zijn, speciaal bij jongeren, was er geen sprake.

De verspreiding van de syfilis in de loop van de 16de eeuw verwekte echter een schok die invloed had op het verdwijnen van de badhuizen.Ga naar eind3 Maar ook het verschuiven van de schaamte- en gevoeligheidsgrens deed de naaktheid verdwijnen of andere soorten van naaktheid ontstaan. Men begon de naaktheid te zien bij anderen en te voelen bij zichzelf. Naakt zijn werd ervaren als zelf-bedreigd zijn; naakt-zien als schending van de intieme sfeer van de andere.

In de verdwijning van het naakt kan men een ontwikkeling in verschillende fasen veronderstellen:

Het niet-functionele naakt verdwijnt in de 16de eeuw maar behoudt, verruimt tijdelijk zijn plaats in de kunst.

[pagina 91]
[p. 91]

Vanaf de tweede helft der 16de eeuw verzet men zich geleidelijk meer tegen het naakt in de kunst. Van lieverlee verdwijnt de volledige, daarna de gedeeltelijke ontbloting. In de tweede helft van de 18de eeuw protesteren de vooruitstrevende pedagogen en moralisten tegen de naaktheid in de kunst voor zover deze door de jongeren gezien kan worden. Uit een vergelijking tussen de mooie anatomische afbeeldingen uit de renaissance en die uit latere tijden kan men afleiden dat men in latere eeuwen doorgaans slechts de naaktheid afbeeldde wanneer ze onvermijdelijk was. Het naakt werd daarenboven voorzien van elementen die het functionele van de afbeelding moesten beklemtonen, elementen uit de wereld der ontleding, der anatomie, der geneeskunde.

Het functionele naakt verdwijnt allereerst uit de openbaarheid. Het naaktzijn wordt alleen nog binnenshuis geduld.Ga naar eind4 Aanvankelijk wordt men bij die naaktheid niet gehinderd door de aanwezigheid van vertrouwden of van personen die in dienstverband staan. Ook deze naaktheid verdwijnt tegen het einde van de 18de eeuw. In deze ontwikkeling is de voorsprong van de burgerij zichtbaar. De hoogste standen kennen weinig taboes tot in het midden van de 18de eeuw, de laagste standen tot in de 19de en 20ste eeuw. Waarschijnlijk gaat de jeugd van de gegoede middenstand in deze evolutie voorop. Aan haar worden in de modelscholen en in de pensionaten de nieuwe regels der welvoeglijkheid aangeleerd. Naarmate de kloof tussen de wereld der volwassenen en die der jongeren breder wordt, slaagt men er beter in voor de jongeren een van naaktheid gezuiverde wereld te scheppen zodat de aanpassing der volgende generaties spontaan verloopt.

In de bestrijding van het naakt vindt men dezelfde ‘logische’ ontwikkelingsgang die bij het verbieden van het samen slapen werd aangeduid. De ontwikkeling van de bepalingen omtrent het baden in de Seine te Parijs kan men bv. in etappes indelen: (a) men baadt gemengd en naakt; (b) aan de vrouwen wordt een nauwkeurig bepaalde en afgesloten plaats aangewezen; de mannen baden overal eldersGa naar eind5; (c) aan de mannen wordt eveneens een plaats aangegeven waar zij naakt kunnen baden; (d) het dragen van een soort badbroek (‘caleçon’) wordt van lieverlee verplicht. In deze evolutie kan men nog andere stadia invoeren. Tussen 1730 en 1749 mogen bv. de houtvlotters die langs de Seine door Parijs trekken niet meer naakt zijn. Naakt zwemmen is nog niet verboden, wel naakt liggen op de oevers. De gegoeden en de hogere burgerij hadden zich in de 18de eeuw reeds uit deze groepen van badenden teruggetrokken. Voor hen bestonden speciale badhuizen met warm water die men vooral bezocht vóór een visite aan zijn maitresse.

 

(2) Het verdwijnen van het naakt had o.m. de volgende gevolgen:

- Een kunstmatig probleem wordt verwekt omdat, zoals Freud zegt, de seksuele nieuwsgierigheid ernaar streeft de verborgen gedeelten van het

[pagina 92]
[p. 92]

seksuele object op andere wijzen te leren kennen om tot een totaalbeeld te komen. Maar aan deze nieuwsgierigheid kan slechts moeilijk voldaan worden. Daarbij wordt deze belangstelling op haar beurt moreel veroordeeld. In de tweede helft van de 18de eeuw is deze situatie zo ver gevorderd dat het meedelen van verbale kennis over het lichaam te delicaat was. De rechtstreekse waarneming van het lichaam is onmogelijk; de pedagogen verbieden zelfs het eigen lichaam te bekijken. De meest vooruitstrevende opvoeders lieten aan de jeugd lijken van kinderen of geraamten zien.

- Om de onzekerheid omtrent het lichamelijk beeld van de mens op te heffen, begon men opzettelijk naaktzijn te organiseren. Deze feed-back werd vooral door hygiënische motiveringen verdedigd. Een schots rechter uit de 18de eeuw, lord Monboddo, pionier van nog andere moderne ideeën, propageert het nudisme, waaraan hij de naam ‘airbaths’ geeft. In het begin van de 19de eeuw leest men in Jean PaulGa naar eind6 dat de kinderen naakt moeten lopen en spelen zoals bij de oude Germanen en Grieken.Ga naar eind7 Als hoofdmotief wordt hier het fysisch harden vermeld. Maar in de pedagogische experimenten aan het einde der eeuw wordt de naaktheid als informatiemiddel en als therapie aangeprezen. In 1913 wordt in Berlijn een Monboddo-Bund opgericht ‘voor de harmonische cultuur van lichaam en geest’. Hier staan we aan het begin van een reeks bewegingen voor wie het naakt-zijn een soort levensfilosofie is geworden en die aan het nudisme een opmerkelijk grote waarde toekennen.

Zo ziet men dat heden, in sommige afgelegen gebieden, vaak op korte afstand van elkaar, twee typen mensen naakt baden. Er is de nieuwlichter, de ‘aufgeklärte’, die bewust en uit overtuiging aan nudisme doet; wat verder baden een boer, een boerin, hun kinderen die nog het zestiende-eeuwse patroon volgen. In het badhuis van de 15de en 16de eeuw vielen alle standsverschillen weg. Later werd naaktheid een teken van armoe, misère, schande en cultuurloosheid (Adam, Christus, de ‘wilden’ waren naakt). En nog later, vanaf het begin der 20ste eeuw, werd naaktheid een distinctief voor een zekere elite.

- Het verdwijnen van het naakt uit de bijna dagelijkse ervaring vergrootte de erotische prikkeling. Het naakt werd schokkend, verleidelijk en suggestief. Er is een climax in de verhulling die overeenkomt met het chronologisch verloop van deze verhulling. Sommige elementen van het naakt-zijn werden vroeger en ook sterker dan andere verdrongen. Deze climax vinden we in de prikkels terug. Hierop zal de striptease aansluiten.Ga naar eind7a Zoals ook het décolleté slechts prikkelend kan zijn wanneer er een taboe op de ontbloting van de borst bestaat - en dit is voor de meerderheid van de mensheid niet het geval: de borstcultus is typisch westers - zo ontleent de traditionele striptease zijn effect aan de verhulling.

Te sterke prikkels kunnen echter deserotiserend werken. Toen Goethe voor het eerst een vrouw naakt zag, was het alsof hij een vreselijk monster zag.

[pagina 93]
[p. 93]

Hieruit blijkt dat het de culturele invloeden zijn die bepalen of men de naakte vrouw of de naakte man of de efebe of wat ook mooi zal vinden. Naast deze esthetische waardering mag men echter niet vergeten dat het naakt ook verwachtingen kan wekken, begeerten oproepen. Daarom noemt men in de 18de eeuw de zelfontbloting iets ‘unanständiges’. In de 19de eeuw vermeldt G. Flaubert in zijn autobiografie dat hij bijna in bezwijming viel toen hij de eerste volkomen ontblote borsten van een vrouw zag.

- Naarmate het naakt uit de openbaarheid verdwijnt, valt het meer op in de kunst.Ga naar eind8 Zonder tussen deze twee toestanden een oorzakelijk verband te leggen, kan men toch vaststellen dat het naakt getoond in de kunst vóór de 15de-16de eeuw, op enkele uitzonderingen na, vooral een functionele zin had. Vanaf de 16de eeuw vervalt deze functionaliteit en heeft het er soms de schijn van dat de kunst als excuus moet dienen om van het naakte te genieten. Een winstpunt hierbij kan zijn dat de kunstenaar niet alleen zoals voordien met schoonheid weergeeft, maar ook omwille van de schoonheid. Het naakte bestaat meer omwille van het naakte. De invloed van de klassieke oudheid in de renaissance is hieraan niet vreemd, maar alleen het moderniseringsproces kan verklaren waarom men deze invloed op selectieve wijze uit de oudheid wilde of kon overnemen.

Het gevaloriseerde naakte wordt onder de bescherming van het charisma der kunst genoten; het wordt verontschuldigd door de behoefte aan esthetische schoonheid. In deze esthetiserende houding worden de eigen gevoelens onbewust gemaskeerd. Verheven gevoelens worden tegengesteld aan zinnelijke genietingen.Ga naar eind9 Ook deze houding is kenschetsend voor een bepaalde periode in de geschiedenis van het westen; dit dualisme was bv. aan de Grieken vreemd.Ga naar eind10 Bij de meesten blijft sub-liminaal de aantrekkingskracht van het naakt bestaan.

Ontstaan van een seksueel schaamtegevoel

(1) Wanneer mensen, zoals iedereen in de late middeleeuwen en nog in de 16de eeuw, met de vingers vlees eten uit dezelfde schotel, wijn drinken uit dezelfde beker of kan, soep eten uit dezelfde pot, dan staan zij in een andere verhouding tot elkaar en tot hun eigen lichaam. Er is geen onzichtbare muur tussen hun lichaam en dat van anderen, en tussen hun bewustzijn en hun lichaam. Wanneer deze mensen de functies van het lichaam aanvaarden en soms waarderen, wanneer zij geen belemmeringen plaatsen op fysiologische werkingen van organen, dan kan men moeilijk beweren dat zij hun lichamelijkheid verloochenen. Is de impliciete waardering der lichamelijkheid groot, dan bestaat er minder kans dat men aangaande dit lichaam schaamtegevoelens zal aankweken.

De vergroting van het schaamtegevoel is vooral het gevolg van de sociale herstructurering. In een maatschappij of groep met duidelijke standsverschil-

[pagina 94]
[p. 94]

len hoeft een hogerstaande zich aan tafel niet te schamen om het grootste stuk weg te nemen; het is vanzelfsprekend dat de lagerstaande een rol moet spelen en zichzelf terughouding zal opleggen. De meerdere die zich ontkleedt in aanwezigheid van een mindere is hierdoor niet gekleineerd, want hij is slechts in geringe mate afhankelijk van de mindere.Ga naar eind11 Er is geen schaamte omdat er geen bedreiging is. Franse koningen en grote heren uit de 17de eeuw ontvingen bevoorrechte lagerstaanden in hun slaapkamer, in bed of terwijl ze op een ‘chaise percée’, een toiletstoel zaten. De maîtresse van Voltaire, ‘la marquise de Châtelet’ zag er geen bezwaar in dat haar lakei een kruik warm water tussen haar geopende benen ledigde, terwijl zij naakt in bad zat. Elke bijbedoeling was hierbij uitgesloten want zij was niet een vrouw in de ogen van haar personeel, en de lakei was niet een man, maar een lakei.Ga naar eind12

 

(2) Het moderniseringsproces heeft aan het verdwijnen van het naakte een zeer bepaalde richting gegeven.Ga naar eind13 Aangezien in de genitale streek de voornaamste voorwaarde voor schaamte lag, ontstond de opvatting dat het eerste kledingstuk de schaamdelen moest bedekken. Maar bij de groepen die nog niet aan deze beïnvloeding waren onderworpen, was dit niet altijd het geval. Kinderen op het platteland liepen tot 11-12 jaar half naakt en hechtten geen speciale aandacht aan de bedekking van het genitale. En wanneer men in het kader van de masturbatiebestrijding een andere soort kleding ontwerpt, vindt men ook een voorstel om meisjes en jongens tot aan 14-15 jaar een wijde rok, zonder broek, te doen dragen. De bedekking der genitalia was niet zo belangrijk.

We mogen ook niet vergeten dat tot in de 19de eeuw de kleding een klein kapitaal kostte zodat men haar tot een minimum herleidde en haar droeg tot ze helemaal versleten was. Doordat de verwarming der huizen veel te wensen over liet, droeg men bij voorkeur lange kleding maar degenen die handarbeid moesten verrichten, droegen korte kleren om vlug te kunnen werken. Van de duitse boer in de 16de eeuw zegt men dat hij ‘mehr Stiefeln wie Hosen’ droeg. In deze schaarstesituatie werd de kleding anders gewaardeerd. Het is te simplistisch de ontbloting kwantitatief te meten. We moeten ons afvragen door wie, hoeveel en waarom ontbloot of onbedekt gelaten wordt, ten overstaan van wie en met welke gevolgen. De formule ‘hoe armer, hoe meer ontbloting’ gaat slechts op in een tijd van schaarste. En zelfs dan is het onbedekt laten nog geen ontbloting. De arme schaamde zich eerder om zijn armoe dan om zijn naaktheid.

Het is vrij waarschijnlijk dat magische opvattingen, zoals de bescherming tegen gevaarlijke machten, invloed hadden op het bedekken der genitalia. Maar er bestaan aanwijzingen dat in vroegere tijden het genitale minder sterk door taboes omgeven was. We kunnen bv. wijzen op vijftiende-eeuwse kleding waarbij de genitalia van de man op bijzonder opvallende wijze ge-

[pagina 95]
[p. 95]

accentueerd worden (de ‘braguette’): door de kleding heen werd het be dekte goed zichtbaar. Tot op het einde van de 18de eeuw droegen vrouwen en meisjes doorgaans geen broek, ook niet op het platteland of bij de kleine lieden in de stadjes. In Holland had rond 1750 niet één dienstmeid op de tien een broek. Casanova noteert in zijn Mémoires dat dienstmeiden met wijde rokken die voor de schoonmaak op hoge ladders moesten staan, speciaal voor die gelegenheid broeken droegen. Volgens O. Brusendorff (Love's picture book, II, p. 27) hadden de meisjes tot ca. 1800 geen broeken. Men kan moeilijk beweren dat het schaamtegevoel toen reeds zo seksueel, en het seksuele zo genitaal was, en dat gewoon het zien van het genitale zo destructieve gevolgen had én voor diegene die zag én voor diegene bij wie men iets zag.

 

(3) Onder invloed van het verpreutsingsproces ontstond de opvatting dat het eerste kledingstuk dat ‘naakten’ - zoals Adam en Eva na de zondeval zich aanschaffen de broek of de lendedoek is. De volgorde van datgene wat in de loop der tijden verhuld zal worden, is typisch. Eerst wordt het genitale met taboes belegd. Vanaf de 17de eeuw worden acties gevoerd om de vrouwelijke borst met schaamte te omgeven. In de 18de eeuw was er even onzekerheid omtrent de borst van de man en de jongen. Daarna volgen ongeveer alle andere lichaamsdelen. Deze chronologische evolutie komt ongeveer overeen met de climax in de prikkels, die dus cultureel beïnvloed is, met de volgorde bij het aan- en uitkleden, met de graduering in zondigheid der ontbloting en der aanraking zoals sommige christelijke groepen ze opstelden. Het is een genitocentrale progressie. In andere culturen en tijden vindt men andere gevoeligheden.

Het sociogeen schaamtegevoel kende een genitofugale uitbreiding over andere delen van het lichaam. Een eindpunt in deze evolutie is bv. het mannen- en knapenbadpak van voor wereldoorlog II.Ga naar eind14 Tezelfdertijd hecht het schaamtegevoel zich aan kledingstukken, ondergoed, aan lokalen waar men geheel of ten dele naakt is.Ga naar eind15 De fenomenen waarop het schaamtegevoel zich vastzet, zijn vooral van genitaal-seksuele aard, maar vanaf de 17de-18de eeuw worden feiten en toestanden binnen de seksuele sfeer betrokken, die er weinig of niets mee te maken hebben, zoals de ontlastingsverrichtingen, de borstvoeding, de hygiëne van het lichaam, enz. Dit patroon is nieuw én voor de volwassenen én voor de jongeren. Bij de toepassing worden soms situaties ‘vergeten’. Zo is het in de 18de eeuw nog gewoon dat in een gemengde school de jongen of het meisje die een lichamelijke bestraffing krijgt (de geseling), in aanwezigheid van allen gedeeltelijk ontbloot wordt. Uit sommige tekstenGa naar eind16 kunnen we zelfs afleiden dat er gewesten zijn waar de jongeren uit de burgerij van de 18de eeuw hun genitalia ontblootten en betastten, zodat de volwassenen het konden zien, terwijl men zich niet realiseerde dat het onzedelijk was.

[pagina 96]
[p. 96]

In de 20ste eeuw komt de verhulling van het lichaam vrij in de omgekeerde volgorde. De progressie van de ontkleding in de stripteases van het oudere type, komt er mee overeen. De situatie in de geürbaniseerde gebieden van het westen is zo dat het gedeelte van het lichaam dat net aan de zon wordt ‘bloot’ gegeven weinig verschilt van de ontbloting in Polynesië. En het is niet zeker dat het zo blijven zal. De katholieke pedagoog Nic. Perquin, s.j. had in Verwerkte en verdrongen sexualiteit tegen het te seksuele en genitale schaamtegevoel gereageerd. ‘Iemand beweerde dat ik het volkomen naakt zwemmen van jongens en meisjes samen propageerde. Dit staat er niet. Ik weet niet welke kant het in de toekomst op zal gaan, maar ik weiger deze eventualiteit a priori met morele taboes te beleggen.’ Ondertussen wordt in jezuïeten-pensionaten reeds ongemengd naakt gezwommen.

De evolutie in het westen vanaf de 16de eeuw kunnen we als volgt samenvatten. Naaktheid werd vooreerst gelijkgesteld met seksualiteit, iets wat niet vanzelfsprekend is. Naaktheid werd vooral ervaren of beoordeeld als genitale naaktheid en de acties tegen deze soort naaktheid (en onzedelijkheid) versterkten de indruk dat naaktheid, genitaliteit en seksualiteit ongeveer hetzelfde zouden zijn.Ga naar eind17 De koppeling van het intiem-private aan het naakte doet tevens de betwistbare opvatting ontstaan dat het meest intieme van de mens het lichamelijke, het seksuele is, en niet zijn psyche, zijn geest.

Morele en pedagogische aspecten van het schaamtegevoel

De uitgebreidheid, de morele rechtvaardiging en de aard der pedagogische acties in verband met de opvoeding tot schaamte krijgen tussen de 16de en de 18de eeuw een duidelijker gestalte.

 

(1) Aanvankelijk kunnen de pedagogen-moralisten nog zeggen wat mag en niet mag; ook de redenen worden aangeduid. Van lieverlee valt de verwoording van een gedeelte der opvoeding tot schaamte weg, niet zozeer omdat deze conditionering plaats heeft in de pre-verbale kinderfase, maar omdat de gevoeligheid gestegen is zodat deze conditionering gestueel moet geschieden. Reeds in het begin van de 15de eeuw raadt Jean Gerson aan, de seksuele zonden met gebaren te biechten. Ook mag men veronderstellen dat jong en oud meer vertrouwd werden met de voortschrijding in onzedelijkheid en zondigheid, zodat het bv. niet meer nodig was te zeggen dat men de genitalia niet mocht ontbloten omdat men reeds het ontbloten van bv. het been had verboden. Norbert Elias heeft deze ontwikkeling aangetoond door de voorschriften van Erasmus met die van latere schrijvers te vergelijken. Erasmus had in 1530 aan de jongeren gezegd dat een welopgevoed mens de schaamdelen niet zonder noodzakelijkheid ontbloot. Men moet zich eerbaar gedragen zelfs wanneer er geen getuigen zijn, want altijd zijn er engelen aanwezig. Wanneer het reeds oneerbaar is de schaamdelen aan vreemden te

[pagina 97]
[p. 97]

tonen, dan mag men ze zeker niet laten aanraken. Twee eeuwen later, in 1729, moet De la Salle deze regels nog herhalen wat erop kan wijzen dat ze geen ingang gevonden hebben. In de heruitgave van hetzelfde werk uit 1774 kan men zien dat de uitvoerige behandeling van 1729 niet meer in overeenstemming is met de groter geworden gevoeligheid. Het hoofdstuk ‘Des parties du corps qu'on doit cacher et des nécessités naturelles’ omvat in de eerste uitgave twee en een halve bladzijden; in de uitgave van 1774 nauwelijks anderhalve. De passage ‘on doit éviter avec soin’ ontbreekt helemaal. Trekt men de lijn der ontwikkeling verder door, dan ziet men dat alle direct-seksuele inhouden verzwegen worden. Deze evolutie houdt een historisch-critische aanwijzing in zich. Een minder uitvoerige opsomming van seksuele verboden mag nl. niet geïnterpreteerd worden als grotere tolerantie.

 

(2) Erasmus sprak over engelen die de mens gadeslaan, een mooi voorbeeld van verinnerlijking. Toch werd de ontbloting zelden beoordeeld in de termen ‘zedelijk’ of ‘onzedelijk’, wel in de termen ‘wel opgevoed’ en ‘niet wel opgevoed’. Zolang de ontbloting niet sterk verbonden wordt met onzedelijkheid, blijft een speling mogelijk. In de tweede helft van de 18de eeuw kunnen alleen nog personen die vreemd zijn aan de pedagogische milieus, voorstellen doen waaruit blijkt dat zij het uitwendig karakter van de schaamtereflex erkennen. De arts B. Chr. Faust stelt bv. voor, jongens tot 14 jaar een rok en geen broek te laten dragen. De militair Von Winterfeld vindt dat de schaamte niet steeds een deugd is; men kan ze echter wel als een sterk beveiligingsmiddel der deugd aanzien. Het is volgens hem beter de jongeren aan de naaktheid die toch niet vermeden kan worden te gewennen door hun de kans te geven om volwassenen naakt te zien bij het baden of elders, mits het gebeurt vóór de gevoelige leeftijd. In de polemiek omtrent de slaapkleding verdedigt hij ook het unieke standpunt dat het goed is de kinderen zonder hemd te laten slapen. De seksuele voorlichting geschiedt volgens hem ‘am allerbesten in natura, oder durch das Anschauen’. Deze opvattingen, die uit de tijd van Erasmus, of uit de tweede helft der 20ste eeuw konden stammen, waren een gruwel voor de beroepspedagogen. Campe die deze tekst publiceert, brengt in een voetnoot de nodige correcties aan. In deze tegenstelling zien we duidelijk dat het schaamtegevoel sociogeen is. Rationeel oordelend heeft Von Winterfeld gelijk en zal Campe's systeem tot onoplosbare moeilijkheden leiden. Maar Campe is de progressieve pedagoog die de waarden van de opkomende burgerij helpt realiseren. Het specifiek westerse schaamtegevoel dat vanaf de 16de eeuw groeide, wordt als het enige zedelijke voorgesteld. In de milieus waarin de verpreutsing nog niet zo ver is gevorderd, kan in de 18de eeuw nog gelachen en gespot worden met de ontbloting of de anale functies,Ga naar eind18 maar het nieuwe patroon duldt deze lichtzinnige, d.i. gedistanciëerde, exterieure, nietgeëthiseerde houding niet meer.Ga naar eind19 Wat niet in overeenstemming is met de

[pagina 98]
[p. 98]

etikette van burgerlijke oorsprong staat gelijk met onzedelijkheid.

 

(3) Ook de uitgebreidheid van het gebied dat aan de schaamteconditionering wordt onderworpen, ondergaat een wijziging. Grosso modo komt het neer op een anti-seksuele en anti-lichamelijke opvoeding. Aanvankelijk betreft ze een klein aantal punten, zoals bedekken van de genitalia, tenzij het functioneel gerechtvaardigd is dat men ze niet bedekt, zoals bij het baden, wassen, zich ontlasten, zich ontkleden. Het eindpunt van deze evolutie is de situatie waarin de jongeren en ook de volwassenen der 19de en 20ste eeuw zich niet durven ontbloten voor een arts, in hun hemd een bad nemen, de hygiëne der genitalia verwaarlozen. Daartussenin ligt een periode waarin de nieuwe opvoeders-moralisten hun eigen stellen. Zoals de missionarissen van het oude type aan de natuurvolkeren zedelijkheidsvoorschriften oplegden, die door de bevolking niet begrepen werden en die daarom slechts een kans maakten bij sommige jongeren, zo kan men uit de pedadogische-morele teksten afleiden dat de jongeren de zin van de nieuwe eisen niet begrepen, zodat men verplicht was het hele gedragspatroon in detail te omschrijven.Ga naar eind20 Men voegt er ook nieuwe elementen aan toe. De la Salle verbiedt in 1729 het praten over de schaamdelen, dat door Erasmus nog toegelaten werd. Zo vindt men ten slotte voorschriften aangaande de gehele boven- en onderkleding, de lengte van de rok, van de mouw, van de kous, de vorm van de buste, van het décoleté de breedte van de lenden, de omtrek van de heupen, de aard van het textielweefsel, kortom elk onderdeel van de kleding wordt met stukjes taboe (en verleidelijkheid) belegd. Ook de kleding van jongens en mannen wordt gereglementeerd, zij het in mindere mate. De anti-seksuele en anti-lichamelijke invloed die uitgaat van deze talrijke, dagelijks uit te voeren voorschriften is diepgaand. De kansen die een expliciete seksuele opvoeding door middel van woorden maakt, moeten kleiner zijn dan de bestendige invloed uitgaande van regels voor het zitten, het hurken, het staan, het bukken, het kruisen van de benen, het opstaan van een lage bank, de volgorde van het aan- en uitkleden, de duur en de plaats van de ontblotingen, het kijken naar anderen, het bekijken van zichzelf, van kunstwerken. Ten dele is deze invloed gunstig maar in vele gevallen is hij nadelig en zelfs overbodig. Een van de ongewilde resultaten is dat de jongeren tot een bestendige ‘waakzaamheid’, d.i. aandachtsconcentratie op de onzedelijkheid gedwongen worden, waardoor het te bestrijden gevaar meer belang krijgt dan het ooit had kunnen krijgen in een ‘vrijere’ toestand. De jongere moet deze regels volgen zonder er bij na te denken; een poging om een gesprek te voeren over het waarom zou als onzedelijk worden afgewezen. De regels zitten zeer diep zodat de de-conditionering lange tijd duurt en soms slechts gedeeltelijk lukt.Ga naar eind21

 

 

(4) Gaat men de toestand in de 18de eeuw na, dan constateert men dat

[pagina 99]
[p. 99]

het doel van de pedadogen-moralisten ongeveer hetzelfde is als daarvoor, maar dat er onzekerheid bestaat omtrent de middelen. Vandaar dat men enkele groepen kan vormen met elk een eigen attitude:

- de opvoeders volgens het oude patroon, onder wie de voornoemde M.A. Von Winterfeld, verkiezen een weinig opvallende en minimale schaamte-opvoeding. Het is beter de jongeren te wennen aan datgene wat in de preutse milieus als te ongewoon wordt voorgesteld en dat toch niet te vermijden valt.

- Het is de filantroop Campe die in een voetnoot deze ‘vergissing’ verbetert: schaamte is allernoodzakelijkst ‘voor ons die geen wilden zijn’. Schaamte moet zo vroeg mogelijk gewekt worden want zo moet men er in de latere levensfasen minder aandacht aan besteden. Van in de wieg moet men volgens Campe om tactische redenen ook andere lichaamsdelen met schaamte omgeven. Deze tweede groep wil dus een matige uitbreiding van het schaamtegevoel, die voordelen van seksuele onwetendheid oplevert ten koste van weinig nadelen, nl. te veel aandacht besteed aan het seksuele op een gevoelige leeftijd.

- Naast de groep die aan de schaamteconditionering weinig belang hecht, en een tweede die zo ongemerkt mogelijk wil opvoeden, is er een derde die elke conditionering afkeurt, vooreerst omdat het onmogelijk is op te voeden tot schaamte zonder de schaamte te kwetsen, en vervolgens omdat het kind en de jongeren geheel anesthetisch behoren te zijn. Er is dus een principieel bezwaar want het kind moet niet schaamtevol maar schaamtevrij zijn.

Deze attitude wordt verspreid door de pedagogen-moralisten die het ideaal van het onschuldige kind nastreven, zoals J.J. Rousseau. De natuurlijke mens is schaamtevrij. Het natuurlijk kind is dat a fortiori, want het vermoedt niet eens het kwaad. Elke opvoeding zou een bezoedeling en een provocatie zijn. Daarom verkiest Rousseau het gebruik van ‘mots grossiers’ boven dubbelzinnige omschrijvingen die door het kind toch begrepen worden en waardoor de aandacht gewekt wordt. Bij deze groep kan men ook P. Villaume rekenen. Schaamte is volgens hem niet-natuurlijk en een produkt van de cultuur. Het is het beste dat de opvoeders een rustige, niet-pedagogiserende houding aannemen. Laat kinderen tot drie jaar elk woord gebruiken. De schaamdelen moet men behandelen zoals het gelaat; zo zal men geen overbodige aandacht wekken. ‘Wil men volstrekt de schaamte bevorderen - dan bediene men zich van de zindelijkheid’.

- De concrete verwezenlijking van de doelstellingen van de vorige groep waren niet van dien aard iedereen van de bruikbaarheid van dat patroon te overtuigen. Vandaar dat sommigen hun doel willen bereiken met een methode waarvan men zekerder kon zijn, nl. het aanjagen van vrees. K.G. Bauer vertelt over ouders die aan hun kinderen wijsmaken dat een dier hun schaamdelen zal wegbijten wanneer ze die te lang onbedekt laten. De voor-

[pagina 100]
[p. 100]

uitstrevende pedagogen vestigen echter niet meer de aandacht op de genllatia; zij bereiken hun doel op indirecte wijze, door te eisen dat het aan- en uitkleden snel geschiedt, zonder schertsen, zonder opkijken, soms in volkomen stilzwijgen. Het is een vernederende, haastige, angstige en haast treurige zaak geworden. De seksualiteit wordt als uiterst gevaarlijk voorgesteld. Verkeerd gebruik wordt op schrikwekkende wijze bestraft. Het meisje en de vrouw worden aan de jongen voorgesteld als onbetrouwbare wezens van wie een onontkoombare magische kracht uitgaat wanneer men ze te dicht benadert. De jongen en de man wordt aan het meisje voorgesteld als bezield met kwade bedoelingen; alleen naïeve meisjes zien dat niet. De strijd tegen de masturbatie, de argumentaties tegen de voorechtelijke coitus, tegen het baden, het lezen van boeken, enz. zijn dikwijls te herleiden tot angstaanjagen (het ‘tremendum’). Zelfs D. Diderot vindt het het veiligst dat meisjes blijven blozen voor de man. Het paroxisme van deze soort schaamte leidt tot een toestand zoals in Paul et Virginie van Bernardin de St. Pierre (1787): Virginie (virgo = maagd) komt bij een scheepsramp liever om het leven dan zich van haar kleren te ontdoen en zo door matrozen gered te worden. Een variante van deze houding vindt men bij de auteurs die een symptomatische nadruk leggen op het mysterieuze (het ‘fascinosum’) van het geslachtelijke.Ga naar eind22 De vroegere schijnbaar antithetische eenheid van gevoelens ten overstaan van de ‘pudenda’ wordt verlaten. Faust schrijft in 1791 over de genitalia die vroeger ‘heilig, onrein en schaamdelen waren’.

- Enkele schrijvers, onder wie vooral Bauer, gaan nog een stap verder. Angstaanjagen is niet altijd doeltreffend, want handige verleiders maken de bevreesden belachelijk zodat overmoedige jongeren uitgedaagd worden om te tonen wat zij durven. De grondslag van de schaamteopvoeding moet tegenzin en ergernis (Widerwille und Aergerniss) zijn. Men liet aan de jongeren lijken zien, zgn. om hen voor te lichten maar vooral om weerzin op te wekken. Het element wellust moest uit de seksualiteit verwijderd worden. Hoe kan men het kind de lust om zijn genitalia aan te raken ontnemen? Op deze vraag die P. Villaume in 1787 stelt, antwoordt hij: door het opwekken van afkeer (Ekel).Ga naar eind23 Rousseau, dikwijls verstrikt in tegenstrijdige beweringen, verdedigt de naïeve onschuld én de afkeer. Een naïef taalgebruik moet het kind van een gevaarlijke nieuwsgierigheid afwenden. Men moet ook rauwe taal gebruiken en er afstotelijke gedachten aan koppelen. Zo verstikt men de verbeelding. Elk verlangen om aan het seksuele te denken moet door de zo veroorzaakte afschuw (répugnance) belet worden. Dertig jaar lang na Rousseau zijn afkeer voor het genitale en het anale één. ‘De schaamte der kinderen moet de bestaan uit de ekel die zij voelen voor de lichaamsdelen die zij als de werktuigen van vuile uitwerpselen kennen.’ Ook de magische afkeer voor het menstrueel bloed en het ejaculaat komt er bij te pas. ‘Waarom? Ten dele omdat de geslachtsdelen door de natuur als werktuigen voor het uitwerpen van overtollige en weerzinwekkende af-

[pagina 101]
[p. 101]

scheidingen, vooral bij het vrouwelijk geslacht, ingericht zijn, deels omdat de bijslaap zelf een weerzinwekkende verontreiniging (ekelhafte Verunreinigung) tot gevolg heeft’ (Bauer).Ga naar eind24 Blumenbach vindt dat men het beste resultaat bereikt wanneer men het seksuele ‘als een zeer weerzinwekkende zwijnerij afstotelijk maakt’. Volgens de seksuele pedagoog S.G. Vogel moet het seksuele, d.i. het onzedelijke, voorgesteld worden als ‘een walgende morssigheid’.Ga naar eind25

Het is na deze uitspraken van in de seksualiteit gespecialiseerde pedagogen vrij waarschijnlijk dat de voorlichting van de 18de eeuw niet bedoeld zal zij als informatie en ook niet, tenzij bij enkelen, als poging om het seksuele op hoger vlak te brengen. Trouwens, het verstrekken van voorlichting wordt door de ontwikkeling van het schaamtegevoel bemoeilijkt. Zij kan ten hoogste nog ‘onder vier ogen’ gegeven worden, want het horen of uitspreken van ‘vrije uitdrukkingen’ in aanwezigheid van velen is schaamte-verstoren en gevaarlijk.

 

Op deze plaats, even goed als op vele andere, kunnen we de vragen uit het begin van deze studie herhalen. Mag men aan een zgn. victoriaanse caesuur veel belang hechten? In de hierboven vermelde uitspraken vinden we de typische negentiende-eeuwse houding: sex is dirty. Twee verschillen zullen zich nog voordoen: in plaats van over seks te spreken, zal men er in de 19de eeuw over zwijgen. En verder constateren we dat het model volgens hetwelk de jongeren in de 18de eeuw opgevoed worden, in de 19de door de volwassenen overgenomen wordt. Merken we iets van een reactie tegen de zgn. ‘losbandigheid’? Indien men die veronderstelt, dan moet men zeggen dat het tegen de losbandigheid van de jongeren was dat men reageerde. En de christelijke invloed op dit patroon? Waarschijnlijk is deze impliciet aanwezig. Maar dit moraliseringsproces wordt niet als een christianisering voorgesteld tenzij in de 19de eeuw. Men heeft het in de 18de eeuw altijd over burgerlijke deugden. Trouwens de moralisering wordt haast uitsluitend door leken gevoerd die de geestelijkheid van onverschilligheid besohuldigen, en van wie sommigen, zoals Rousseau, duidelijk antikerkelijk zijn.

De benadering man-vrouw

(1) Het oude patroon

Het oude patroon van grotere openheid en directheid bij het uiten van gevoelens wordt langzamerhand vervangen door beslotenheid en verhulling. Dit kan men afleiden uit de kunstwerken,Ga naar eind26 de zeden en gebruiken, de teksten van liederen, de evolutie van de woordenschat,Ga naar eind27 de bepalingen en verordeningen van wereldlijke en geestelijke overheden, e.d.m. Andere auteurs hebben reeds gewezen op benaderingswijzen zoals de verkrachting, de

[pagina 102]
[p. 102]

roof, de verkoop, de verloting, de gastprostitutie, het belonen van merkwaardige verrichtingen met seksuele gunsten.Ga naar eind28 In verband hiermee wordt soms beweerd dat de middeleeuwer seksueel vrijer was. Het is juister te spreken van grotere directheid bij de uiting. A. Romein-Verschoor toont door een voorbeeld aan dat grotere directheid daarom nog geen grotere vrijheid betekent: ‘Een middeleeuwse landjonker - en nog vele landjonkers van na de middeleeuwen - vond het vanzelfsprekend, dat de jonge dochters van “zijn” boeren hem “ter wille waren”, zoals dat heette, maar zou diep verontwaardigd geweest zijn, als een van die boeren zedelijk dezelfde houding tegenover zijn dochters had aangenomen’ (Zedelijkheid en schijnheiligheid, p. 53). Dit voorrecht berustte echter op een sterkere machtspositie. In haar Lai de Graelent verhaalt Marie de France op het einde van de 12de eeuw dat een middeleeuwse, van de platonische troubadoerspoëzie doordrongen ridder het gewoon vindt een eenzame jonkvrouw in het bos te verkrachten. Men kan niet uitmaken in welke mate deze beschrijving het gevolg is van de dromen van de schrijfster. Maar het is een feit dat deze handelwijze in de tijd ‘gewoon’ was. De ridders die van die gewoonte afweken, werden in de teksten daarvoor geprezen, waardoor dus hun afwijking van het geldende patroon aangeduid wordt, maar die afwijking werd door hun standgenoten niet geappreciëerd. De vrijheid van de ridder die meende naar believen te mogen beschikken over weerloze meisjes, was echter beperkt. Een sterkere kon hem dit beletten of hem ervoor ‘straffen’. Datgene wat hij met geweld kon afdwingen was eveneens zeer beperkt. Hij kende dus in zekere zin slechts de vrijheid van de krijger op het oorlogspad, of van de wildstroper ten opzichte van de boswachter, een vrijheid beperkt door dwang.

Deze grotere directheid in de uiting vooronderstelt ook een andere psychische structuur van het individu. Deze was meer ambivalent. Maar deze typering volstaat niet om de mens van vóór de 16de eeuw te begrijpen, zowel in zijn kunst als in zijn gevoelsleven, zijn angsten, zijn problemen en zijn vrijmoedigheid t.o.v. het seksuele. In oorlogsomstandigheden heeft de hedendaagse mens soms situaties beleefd die aan het oude patroon herinneren, zoals het samenslapen van alle huisgenoten in één vertrek, het slapen van verschillende personen in één bed, het zich gezamenlijk wassen, maar we vermoeden dat men deze toestand niet met de vroegere mag vergelijken. Waarschijnlijk vindt men een grotere gelijkenis in de levensomstandigheden van de sociale groeperingen die een duidelijke achterstand op het moderniseringsproces vertonen, zoals de armste bevolkingslagen. Bij hen treft men vroegrijpe kinderen aan die ongeveer alles gezien, gehoord en meegemaakt hebben.

In de middeleeuwen is de vrijmoedigheid in de hele maatschappij te vinden. Men had niet alleen visueel contact met de geslachtskenmerken van het andere geslacht, maar ook de benadering man-vrouw geschiedde ten dele

[pagina 103]
[p. 103]

in de openbaarheid. Op afbeeldingen van badhuistonelen uit de 15de en 16de eeuw ziet men een jonge man naar de borst of de onderbuik van een meisje grijpen. Dit gebeuren wordt door omstaanders, musici of mensen op de galerij gadegeslagen. Deze details mogen niet op anachronistische wijze als obsceen of pikant getypeerd worden. De miniaturist gaf ze weer zoals hij andere gewone of opmerkenswaardige tonelen (een jacht, een tournooi, een oogst) weergaf. Dezelfde details ontdekken we ook in afbeeldingen (zelfs uit de 17de eeuw) van volksfeesten, bruiloften, straattonelen en dgl. Steeds zien we dat deze dingen in aanwezigheid van kinderen gebeuren. In de teksten van oude volksliederen, door de jongeren gehoord zoniet meegezongen, wordt van de omgang tussen man en vrouw weinig verzwegen. Vele volksliederboeken uit de 16de en 17de eeuw zouden volgens huidige normen tot de pornografie gerekend worden. Verzamelingen waaraan grote letterkundigen hun medewerking verleenden, verschillen niet in belangrijke mate van de zgn. volksliteratuur. Hetzelfde moet van de middeleeuwse en zestiende-eeuwse toneelstukken en verhalen gezegd worden. Overal vindt men dezelfde openheid en directheid.

We hebben reeds gewezen op de intieme aanrakingen bij het begroeten, het praten en dansen. Hiervan vindt men nog herinneringen in het danslied dat heden een kinderlied geworden is: ‘sautez, dansez, embrassez qui vous voudrez’. In een tekst van Guiler van Kaisersberg leest men: ‘Velen zijn geneigd te denken dat ze niet met een vrouw kunnen praten zonder haar borsten aan te raken: dat is zeer onwelvoeglijk.’ Men deed deze aanrakingen zowel bij vrouwen als bij meisjes. Hierover verstrekt Robert de Blois, een jongleur-trouvère uit de 13de eeuw, auteur van het moraliserende Le chastiment des dames (een compilatie van raadgevingen over de opvoeding van de vrouw) meer gegevens. Aan zijn dochter raadt hij af zich op de mond te laten zoenen, haar boezem te laten betasten, zich te ontkleden in aanwezigheid van mannen, zich uit ijdelheid te laten verleiden tot het tonen van een borst, een been, een dij.

Een eeuw later schrijft Ridder de la tour Le livre du Chevalier de la Tour Landry voor zijn twee dochters in de puberteit. Dit opvoedingsboek werd gedurende eeuwen gebruikt. In 1493 werd het in het duits vertaald en tot 1682 werd het in deze taal elf maal herdrukt. De schrijver vertrekt van het vanzelfsprekende standpunt dat zijn dochters volledig op de hoogte zijn van het seksuele. Een van de talrijke verhalen-met-een-zedeles gaat over een overspelig paar dat bij de coitus in een kerk niet meer losgeraakte (penis captivus), zodat het in die toestand ontdekt werd door de hele kerkelijke gemeente. Elders spoort hij zijn dochters aan, de kinderen die hun man van een andere vrouw mocht hebben, samen met de eigen kinderen op te voeden. Hij geeft ook de vaderlijke raad niet alleen te zijn met een priester, behalve tijdens de biecht.Ga naar eind29

De openheid kan niet betwijfeld worden. Daaraan hebben de jongeren deel

[pagina 104]
[p. 104]

omdat zij nog niet uit de wereld der volwassenen verwijderd waren. Jacqueline Pascal was twaalf jaar toen zij verzen wijdde aan de zwangerschap van de koningin. In de talrijke boeken over het huwelijk, boeken waarvan in de inleiding gezegd wordt dat ze ook voor jongeren bestemd zijn, gaat men in illustratie en bewoording weinig uit de weg.

(2) Geleidelijke overgang naar het nieuw patroon

Voor het schetsen van een nauwkeurig beeld der veranderingen sinds de 16de eeuw ontbreken de nodige voorstudies. Ook het proces zelf is ingewikkeld. Het openlijke verdwijnt niet overal even snel. Er bestaan verschillen volgens de sociale en de godsdienstige groepen. Alleen enkele grote lijnen kunnen met enige zekerheid aangeduid worden:

- Het genitale dat tijdens een korte periode van de italiaanse renaissance in enkele boeken en kunstwerken niet bedekt werd, verdwijnt het eerst (cfr. Michelangelo's fresco's in de Sixtijnse kapel).

- De nieuwe eerbaarheid wordt eerder en in sterkere mate aan de vrouw dan aan de man opgedrongen.

- De verdringing zoals men ze opmerkt door de studie van de terminologie, de regels der eerbaarheid, de sociale sancties en dgl., uit zich het eerst en het sterkst wanneer het de genitalia en de geslachtelijke omgang betreft. Later richt het taboe zich ook tegen niet-coitale en niet-genitale vormen, zoals de aanraking van de vrouwelijke borst, de dans, het kussen, om ten slotte steeds meer onderdelen van het lichaam en verwijzingen naar het contact tussen de twee geslachten te omvatten. Dit proces vertoont gelijkenis met de ontwikkelingen met betrekking tot de slaapkamer, het bed, de bedgenoten, het naakt en het schaamtegevoel.

- In de hogere milieus en de middenklasse wordt de terughouding het eerst opgelegd aan de jongeren. Daarna volgen de volwassenen. Eerst voelen deze de schaamtegrens tegenover vreemden, dan tegenover hun kinderen, dan tegenover verwanten, en ten slotte tegenover elkaar en zichzelf.Ga naar eind30

De verbale seksuele cultuur

(1) Het seksuele gaat ook schuil achter taalcoulissen. De ontwikkeling van deze verhulling loopt evenwijdig met de bedekking in de beeldende kunsten en met de ontwikkeling der taboes op het gedrag. In de wijze waarop de schrijvers reageren op het taboe van het (gedrukte) woord, kan men enkele stadia afbakenen:

- Het is vrij zeker dat de schrijver in de 15de en in het begin van de 16de eeuw onderworpen was aan kleinere en in ieder geval andere woord-taboes dan die vanaf de tweede helft der 16de eeuw gelden.

- In de 16de eeuw neemt de actie die voordien door enkele individuen gevoerd werd, sociale vormen aan. De deftiger status van het gedrukte

[pagina 105]
[p. 105]

woord maakt de aanvaarding van sommige termen onmogelijk. Tegen het woord ‘mentula’ in een van de Erasmiaanse dialogen wordt geprotesteerd. Tielmann Susato's Ierste Musyck Boexken bevat een inleiding waarin gezegd wordt dat alle liederen verwijderd werden ‘die doer oneerlycke woirden tot onduegde verwecken mogen’. Soortgelijke waarschuwingen vindt men in talrijke werken. Wij ontkomen vandaag echter niet aan de indruk dat het om een stereotype formule gaat, die men gebruikt om zich veilig te stellen. Soms volgt na deze belofte een tekst die nietgekuist schijnt te zijn. Het verzet tegen de aanstootgevende woorden was misschien even ethisch-neutraal als de afkeuring in andere tijden van een overdreven gebruik van vreemde woorden.

- Bij het begin van de 17de eeuw werd de censuur strenger, zodat een nieuwe verdedigingshouding zichtbaar wordt.Ga naar eind31 Sommige auteurs beklemtonen de beloofde bescheidenheid en eerbaarheid op zodanige wijze dat ze haast onbescheiden worden; zij leggen bestendig de nadruk op datgene wat ze uit eerbaarheid verzwijgen. Deze houding is te vergelijken met de onbehendig aangebrachte lendendoek in de schilderkunst, met het in het oog springend wingerdblad van een beeldhouwwerk. Men heeft deze houding geinterpreteerd als raffinement, ontaarding, fatsoenlijke onzedelijkheid, e.d.m. Men kan ze ook zien als onhandigheid, of als halfprotesterende houding van wie beter weten, of als spot en ironie tegenover belachelijke normen.Ga naar eind32

- Van een andere aard is het eigenhandig censureren door de auteur. Pierre Bayle (1647-1706) censureerde enkele plaatsen van zijn Dictionnaire historique et critique (1695-97). Bayle, die bijzonder veel aandacht besteedt aan de sexualia, werd aangevallen omwille van o.m. zijn artikelen over Abélard en over Laïs. Hij verdedigde zich, maar wijzigde de inhoud niet. Wel gebruikte hij (voor het eerst?) puntjes en kruisjes om sommige woorden te vervangen. Rond dezelfde tijd wordt het ‘mentula’ uit Erasmus' dialoog vertaald door ‘etceteraatje’.

- In de loop van de 18de eeuw vindt men een dubbele stroming. Men omzeilt de moeilijkheden door gebruik te maken van vage omschrijvingen. Er komt elegantie in de verhulling die soms overslaat in maniërisme en in de cultus van de eerbiedwaardigheid (de bekende ‘retenue’ die Mme de Rambouillet te Versailles invoerde tegen ‘le vert galant’ Henri IV). Een tegengestelde stroming streeft naar nauwkeuriger termen, vooral in de wetenschappelijke getinte letterkunde. Termen zoals ‘mois, ordinaires, fleurs’ worden vervangen door ‘règles’ of ‘menstrues’. Het boerse woord voor baarmoeder ‘mère’ wordt door Furetière aan het begin van de eeuw vervangen door ‘matrice’. Deze verwetenschappelijking van de terminologie betekent een neutralisering.Ga naar eind33

- De uitschakeling van directe herinneringen aan het seksuele geschiedt eerst in de 19de eeuw, al is ze voor de jongeren reeds vroeger begonnen. Men mag echter niet zeggen dat de zinspelingen op het seksuele in de

[pagina 106]
[p. 106]

19de-eeuwse teksten zouden ontbreken. De gevoeligheid heeft zich vastgezet op woorden en toestanden die volgens de huidige beschouwingswijze ver van het seksuele schijnen af te liggen. Een belangrijk onderscheid is het vervangen van de directe aanduiding door de soms zeer effectieve impressionistische suggestie.

 

(2) De gevolgen van de stap voor stap voortschrijdende woordverhulling zijn belangrijk. Aangezien de coitus het eerst uit de openbaarheid verdrongen wordt, is van de honderden termen die men er vroeger voor kende, geen enkele overgebleven die met fatsoen kan gebruikt worden. Ook andere bewoordingen worden verboden. De vooruitstrevende opvoeders, de seksuele pedagogen zijn ook diegene die de censuur vragen. Zij schiften de klassieke teksten die op school gebruikt worden. Zij schrijven gezuiverde verhalen voor de jeugd. Rousseau vindt dat de bijbelteksten niet behoorlijk vertaald kunnen worden in de franse taal die hij de meest obscene noemt. Men wil zelfs de gecensureerde kinderbijbels verbieden omdat ze door het verschuiven der schaamtegrens onbruikbaar waren geworden. De progressieve pedagogen verzetten zich ook tegen de dubbelzinnige, lichtzinnige, schaamteloze woorden die door ouders en andere volwassenen gebruikt worden wanneer zij onder elkaar praten daar waar kinderen bij zijn, of in hun gesprekken met de jongeren. Door hun acties hebben deze pedagogen o.m. het probleem van de seksuele informatie vergroot want de onwetendheid werd groter. Tevens hebben zij de mogelijkheden om voorlichting te geven verkleind. Rousseau vindt in 1762 bijna geen woorden meer om zich uit te drukken; één enkel verkeerd woord zou over de geestelijke en lichamelijke gezondheid van een heel leven beslissen. Vogel schrijft in 1786 dat ‘één enkel vuil woord dikwerf reeds de teeldeelen verhit’. Een voorlopig eindpunt in deze evolutie vindt men in de teksten van Fr. Rehm uit 1802. Hij spreekt niet over een penis, maar over ‘het deel waarlangs het lichaam een bepaalde vloeistof afscheidt’. De menarche van het meisje is ‘wanneer de natuur van de mens verandert’. Het woord baring wordt niet vermeld maar wel ‘het moment der menswording’ of ‘de intrede van de mens in de wereld’. In een anoniem voorlichtingswerkje van 1790 wordt ook gesproken over ‘zekere ledematen van het mannelijk lichaam’.

 

(3) Bij de lezing van werken uit de 17de eeuw worden we getroffen door de lustige en probleemloze sfeer. Raadgevingen worden verstrekt alsof het gaat om wenken die men best opvolgt wanneer men op een verstandige wijze wil leven. Men voelt geen morele bekommernis. Plant en dier en mens paren met lust en geneugte. De zwangerschap is pijnlijk voor de vrouw, maar ‘hier in is oock voorsien, ende de vrouwen daerom dubbelt vermaeck toegevoeght’.Ga naar eind34 Die omgang geeft ‘vermaeck’.Ga naar eind35 Men spreekt op niet-seksuele en niet-genitale wijze over ‘Vénus’, ‘mouvements du coeur’,

[pagina 107]
[p. 107]

‘Geschlechtslust’, ‘wellust’ ‘les plaisirs de l'amour’. De masturbatie noemt men aanvankelijk nog ‘les plaisirs solitaires’. Met een deerne naar bed gaan is (in 1681) ‘met iemand vrolijk wezen’. Een overspelige verhouding noemt men een ‘amourette’; echtbreuk is ‘une conjonction passagère’. De genitalia der vrouwen zijn (ca. 1750) ‘hun bevalligheden’ (maar ook ‘les parties honteuses’). Een bakvis is in 1802 een ‘aufblühende Jungfrau’. In 1787 spreekt S.G. Vogel nog van minnespel, minziekte, ‘bekoorlijke geneugten’ van het huwelijk en ‘zoete huwelijksgeneugten’. In het merkwaardig boek van Venette (in het Nederlands uitgegeven als Venus minsieke gasthuis. Amsterdam, 1687) leest men over ‘de vermaekelijkheden der liefden’: ‘de hals van de Lijfmoeder [de baarmoeder] zuigt ook soo aengenamelijk in de verliefde weelden het zaed na sich, dat het springt uit de roede des mans’, een beschrijving die een inversie van de feiten geeft.

In de 20ste eeuw wordt opgemerkt dat sommige voorlichters uitvoerig over flora en fauna handelen om niet over de mens te moeten spreken. Deze vaststelling is juist, maar historisch gezien is de trap plant-dier-mens zeer oud. Zij heeft, evenals het verhaal van de ooievaar en de kool, aanvankelijk niets met een vluchtreactie te maken. In de analogie plant-dier-mens zit waarschijnlijk een overblijfsel van primitief animisme. Sporen daarvan kan men nog vinden in het recente volksgeloof. Ook hebben we reeds gewezen op de holistische levens- en wereldvisie in vroegere tijden, waarin geen plaats was voor een tegenstelling tussen mens en plant en dier. Verder kunnen we ons indenken dat men, bij gebrek aan voldoende kennis over het bio-fysiologisch gebeuren, verplicht is gebruik te maken van analogieën. Aristoteles schrijft dat het lichaam tijdens de puberteit in bloei staat zoals de planten, omdat hij niets anders weet te zeggen.Ga naar eind36 Hij erkent deze vergelijking ontleend te hebben aan Alkmeon van Crotone. Vader Cats' Proefsteen bevat een gedicht waarin man en vrouw vergeleken worden met een mannelijke en vrouwelijke boom die naar elkaar verlangen. Het mannelijke zaad komt op de vrouwelijke boom terecht. Was dit dichtwerk geschreven in de 19de eeuw, dan zou men de gebruikte symboliek als victoriaanse preutsheid begrepen hebben. J. van Beverwijck vindt de analogie met de planten vrij duister en spreekt liever over dieren.

De Zweedse geleerde Carl von Linné (1707-1778) ging de andere kant uit, niet van plant naar mens, maar van mens naar plant. Hij bracht niet alleen een omwenteling in de wetenschappelijke taal tot stand, maar hij heeft ook de voortplanting der planten op antropopatische wijze geseksualiseerd.Ga naar eind37 Men kan ook deze nieuwe benadering interpreteren vanuit de reeds genoemde holistische visie. Misschien moet men ook denken aan de in zijn tijd sterker wordende seksualisering. Een feit is dat men hem verwijten van onzedelijkheid maakt. Volgens zijn terminologie werd immers gesuggereerd dat verschillende meeldradensystemen met één gemeenschappelijk vruchtbeginsel in concubinaat leefden. Dit was een aanfluiting voor de bloemen

[pagina 108]
[p. 108]

en een belastering van God die deze ontucht niet geschapen kon hebben. Men mag ook niet vergeten dat de morele weerklank die sommige wetenschappelijke vaststellingen in ‘de Natuur’ voor de mens tot gevolg konden hebben, destijds groot was aangezien de natuur als model genomen werd. Zij bestaat volgens de mens van de 18de eeuw uit twee delen: eerst het opvoedende, leerrijke, voorbeeldige deel dat bekend gemaakt moet worden, en verder het niet-stichtelijke deel dat verborgen moet blijven. Het is dus niet zozeer uit preutsheid dan wel om onzedelijke beïnvloeding te voorkomen dat een botanicus uit S. Petersburg aanraadde het onkuis systeem van C. von Linné niet aan de jeugd mee te delen.Ga naar eind38

In een periode met een voortplantingsmoraal, is de associatie plant-mens een gelukkige uitvlucht. Het seksuele heeft daardoor een zekere status bewaard. In vergelijking met de beschrijvingen die bedoeld waren om weerzin te wekken, is de omschrijving van de pollutie door Fr. Rehm voor de huidige lezer poëtisch: ‘in zijn geslachtsdelen wordt door de natuur, zoals in een bloemkelk, een edele vloeistof uit zijn bloed afgezonderd, die het zaad voor nieuwe mensen is’.

De gevolgen van deze beïnvloeding zijn voor de voorlichting belangrijk: (a) de seksualiteit wordt niet op een menselijk vlak gebracht, niet gehominiseerd.Ga naar eind39 Men kan statistisch aantonen dat tot 1930-1940 de voorlichtingsboekjes soms 20 tot 30 maal meer bladzijden besteden aan de uitleg over plant en dier dan aan de mens. (b) Wanneer de jongere de vraag stelt naar het geslachtsverschil, naar de herkomst van de kinderen, vraagt hij niet naar stuifmeel en stamper, ook niet naar eicel en zaadcel. Indien men hem als antwoord op deze vragen (waarvan men de betekenis niet mag onderschatten wanneer ze gesteld worden in een anti-seksuele maatschappij) spreekt over bloemen en vogels en over enkele fysiologische en dus duistere, onzichtbare processen bij de mens, blijft zijn vraag onbeantwoord. De seksualiteit heeft wel een fysiologisch-biologisch aspect. Maar dit is niet het belangrijkste en zeker niet het typisch-menselijke.

 

(4) In een vorige paragraaf werd een theorie uiteengezet om de socio- en psychogenese van het seksuele probleem te verklaren. Daar werd reeds enige aandacht besteed aan de aliënatie door het woord. Het is nodig hierop uitvoeriger in te gaan. Gilbert Ryle, J.O. Urmson en andere linguïstische filosofen maakten duidelijk dat het spreken een vorm van gedrag is. Taal en gedrag zijn beide producten van opgevoed zijn in een bepaald mens- en wereldbeeld. Het bekend solipsistisch dictum van Ludwig Wittgenstein ‘the limits of my language are the limits of my world’ drukt dit goed uit.

- Wanneer men in het raam van deze gedachten het seksueel onomasticon ontleedt, bemerkt men eerstens een dubbele strekking. In de 18de eeuw ziet men dat de randgebieden van het seksuele semantisch steeds meer geseksualiseerd werden, door de aanwending van termen die symbolisch of

[pagina 109]
[p. 109]

analogisch gebruikt worden. Anderzijds ontstond in het midden een grotere leemte ten gevolge van de genitofugale semantische expansie vanuit de kern. Maar die kern werd tevens het voorwerp van een semantische aantrekking onder de vorm van seksualiteitbedekkende woorden. De psychisch-primaire seksualiteit werd dus omsluierd door symbolische woorden, de niet-seksuele periferie werd geseksualiseerd door woorden die hun oorspronkelijke betekenis verloren.

- Rond het midden van de 18de eeuw bestaat nog steeds geen woord waarmee men ‘de seksualiteit’ kan aanduiden. Men gebruikt wel de term ‘Vénus’, ‘amour’, ‘wellust’; men gebruikt het adjectief ‘geslachtelijk’, ‘geschlechtlich’ of de samenstelling ‘Geschlechtlust’ maar de term ‘sexualité’, ‘seksualiteit’, ‘Geschlechtlichkeit’ komt niet voor, waarschijnlijk in de hele 18de eeuw niet. In de woordenboeken van Grimm, Littré e.a. werden hierover geen aanduidingen gevonden. Deze term kan eerst ontstaan, wanneer zich een apart geheel van inhouden heeft verenigd tot de ideële constructie van dé seksualiteit, hét seksuele.Ga naar eind40

- Terwijl er voor de geslachtelijke omgang zelf geen aanvaardbare woorden meer voorhanden zijn, worden andere termen met een haast exclusiefseksuele inhoud gevuld. De gevoeligheid voor bewoordingen bereikt haar hoogtepunt in de 19de eeuw. G.R. Taylor spreekt van ‘fenomenale verbale gevoeligheid’ van de victorianen. Men verdroeg zelfs een uitdrukking zoals ‘the naked eye’ niet omdat ze te suggestief was.

 

(5) Ten gevolge van deze ontwikkeling moeten we het volgende opmerken.

- Het is gevaarlijk een uitspraak te doen over vroegere toestanden, vooreerst omdat men ze ten gevolge van de verschillen in woordenschat moeilijk kan kennen, en ook omdat men ze in nieuwe termen die zelf geen duidelijk-afgebakende betekenis hebben, moet beschrijven, wil de historicus zich verstaanbaar maken. Men moet dus even voorzichtig zijn als bij het gebruiken van termen zoals libertijn, atheïst, humanist, godsdienstzin, wetenschap, enz. Termen zoals ‘de seksuele voorlichting van de jeugd’, de ‘coëducatie’, de ‘voorechtelijke coitus’, enz. zijn voor vroegere eeuwen ten dele anachronismen die slechts bruikbaar worden wanneer men de inhoud, de gevoelswaarde en de ethische connotaties opnieuw nauwkeurig afbakent.

- Er ontstond en bestaat nog heden een spraakverwarring in het seksuele die voortkomt uit een te seksuele visie, uit moraliserende tendensen, uit de schijntegenstelling lichaamgeest, uit de invloeden van een overwegend fysiologisch-biologische zienswijze, van het overwicht toegekend aan de voortplanting en van de androcentrische benadering van de seksualiteit.Ga naar eind41 Tot in de 18de eeuw heeft het begrip ‘seksualiteit’ een andere inhoud dan vandaag. Het betreft vooreerst de voortplanting en ook de wellust. Fenomenen die men vandaag ten dele bij het seksuele rekent hadden er geen verband mee: waarschijnlijk alle activiteiten met of tussen jongeren voor

[pagina 110]
[p. 110]

7 jaar en soms ouder (aanrakingen, masturbatorische handelingen, enz.); activiteiten waarbij men zich ontblootte (zoals de borstvoeding, de ontlasting, de hygiëne, de geseling op het blote lichaam); sommige activiteiten waarbij lichamelijke contacten tot stand kwamen, zoals de aanrakingen bij het begroeten, tijdens het praten, sommige contacten tijdens het dansen.

- In het volgende stadium van deze evolutie, de 20ste eeuw, moet de beschaafde mens een nieuwe taal leren om over het seksuele te spreken. Deze bestaat hetzij uit latijnse termen gepropageerd door Heusinger in 1800 en afkomstig uit het medische milieu, hetzij uit amerikaanse termen. Hierbij valt het overwicht van een fysiologisch-biologische en individueel psychologische terminologie op. Het gebruik van een andere taal dan het dialect betekende in zekere zin een vernedering van het seksuele zoals het door de nog niet beschaafde bevolkingsgroepen werd opgevat. Aangezien het overwinnen van taboes, inhibities, remmingen beter geschiedt in een andere taal dan diegene waarin de conditionering plaats had, is het niet onmogelijk dat de huidige seksuele revival slechts ten volle zal doordringen wanneer men er een andere taal dan de deftig-burgerlijke voor durft te gebruiken. Het succes en het nut van sommige literaire werken kan ten dele door het onbeperkt gebruik van deze volkstermen verklaard worden.

Voor de bewoordingen die tijdens het verhullingsproces het eerst schuilgingen, nl. die omtrent de coitus (waarvoor er in de franse taal van de 16de eeuw meer dan 300 termen bestonden, naast 400 om de genitalia aan te duiden) zijn geen nieuwe in gebruik gekomen. Een genuanceerde terminologie voor volwassenen en kind ontbreekt eveneens, zodat men moet spreken over masturbatie van babies, coituspogingen van kleuters, enz. Naast deze officiële taal bestaan er een krypto-jargon en verschillende groepstalen van artsen, deernen, enz. De vergelijkende semasiologie en de psycholinguïstiek verschaffen gegevens waaruit de specificiteit van een bepaalde cultuur ten overstaan van het seksuele kan afgeleid worden. Het is treffend dat de amerikaanse stam der Nahuas geen enkel woord kent om het begrip ‘liefde’ uit te drukken. In de taal der oude Peruvianen, het Quichia vindt men 600 combinaties van het werkwoord munay, d.i. beminnen. In het huidige westen gebruikt men het woord ‘liefde’ dat verwarring sticht. De inhoud van dit begrip is bij de oude grieken op meer gedifferentiëerde wijze uitgedrukt in tientallen termen. In China noemt men de vrouwelijke geslachtsdelen ‘de poort der voortbrenging’. Elders heet men de zwangerschap ‘het vol worden van de buik’. Een vrouw is ‘zij met de borsten’. Broers en zusters zijn ‘lieden uit één buik’. In de Bare 'e-taal en het Marindinees (en bij andere volkeren) heeft men een ruime verscheidenheid voor de benamingen van de borst, de borstvorm, de tepelvorm, de functies van de borst, de genitalia. Wanneer magische elementen een rol spelen, bezigt men echter bedekkende woorden; zo worden de genitalia ‘de geheime ledematen’.

eind1
Ook godsdienstige bepalingen kunnen richtinggevend zijn. ‘C'est également en vue d'éviter les contacts durant la période d'abstinence que tout ménage juif doit posséder les lits séparés.’ (Munk, E. & Schwarz, J. Rabbins. Rachel ou les devoirs de la femme juive. Paris, 1955. Collection ‘Vie et pensée juive’, 1. Appendice ‘les lois de la pureté féminine’).
eind2
Men lette op de zelden uitgesproken bedoelingen bij het ontwerpen van plannen voor gemengde kampeerterreinen, van jeugdherbergen en andere tehuizen met gemengd publiek. Cfr. bv. de verordeningen aangaande het kamperen in Nederland, in Ouwehand, M. Prisma kampeerboek. Utrecht-Antwerpen, 1960.
eind2a
A. Schultz (Häusl. Leben, p. 141): vijftiendeëeuwse miniaturen tonen dat men naakt slaapt; waarschijnlijk blijft deze gewoonte bestaan tot in het midden der 16de eeuw; van dan af wordt er melding gemaakt van nachthemden. Met de vermeldingen van Schultz moet men echter voorzichtig zijn. Sommige vrijmoedige voorstellingen in ikonografische documenten vindt hij ‘übertrieben’; zij moeten ‘verklaard’ worden door de voorliefde van de brutale middeleeuwer voor ‘derbehandgreifliche Scherze’. Het gemengd baden wordt door hem stellig ontkend, wat neerkomt op de weigering te zien wat bv. de miniaturen tonen. (Cfr. Schultz, Alwin. Deutsches Leben im XIV. und XV jahrhundert. Wien, 1892).

eind3
Het heette dat de volgende personen, in ongeveer dezelfde periode levend, venerisch aangetast waren: Alexander Borgia, Cesare Borgia, Julius II, Leo X, Hutten, Karel V, Frans I. (E. Friedell, Neuzeit, p. 256). Tot in de 16de eeuw was de melaatsheid de eerste bekommernis in Europa (R. Mandrou, France moderne, p. 51). Cfr. Essed, W.F.R. Over den oorsprong der syphilis. Amsterdam, 1933. (Diss.).
eind4
Dames uit de 18de eeuw ontvangen bezoek, ook van een man, terwijl zij een bad nemen. A. Franklin, Soins, toilette, p. 119 en vgd.). Maar in dezelfde 18de eeuw begint een nieuwe evolutie: men vermengt het badwater met melk of een essence waardoor het niet-transparant werd; het bad wordt zó gemaakt dat het bovenaan met een deksel gedeeltelijk kon afgesloten worden. Marie-Antoinette, opgevoed volgens de strenge principes van het oostenrijks hof, baadde in een lang flanellen kleed dat tot aan haar hals reikte.
eind5
De conditionering van het schaamtegevoel was sterker bij het vrouwelijk geslacht. ‘La seule chose que l'on ait apprise aux femmes [nl. de vrouwen van de hogere burgerij], c'est à bien porter la feuille de figuier... Tout ce qu'on leur a dit et répété dix-huit a dix-neuf ans de suite se réduit à ceci: Ma fille, prenez garde à votre feuille de figuier; votre feuille de figuier va bien, votre feuille de figuier va mal.’ (D. Diderot in zijn Essai sur les femmes; gecit. in C. Issaurat, La pédagogie ..., 1886, p. 256).
eind6
De naaktheid speelde reeds een rol in de utopieën der 16de en 17de eeuw, een feit waarvoor men een verklaring moet geven. Cfr. o.m. Campanella, Th. Civitas solis. 1623. Duitse vertaling, Der Sonnenstaat. Berlin, 1955. Cfr. Kvacvala, Jan. Thomas Campanella. Ein Reformer der ausgehenden Renaissance. Berlin, 1909. Floyer, John & Baynard, Edward. Psychrolousia or the history of the cold bathing. London, 17062.
Boswell spreekt in 1777 over Monboddo. In 1913 wordt in Berlijn een Monboddo-Bund opgericht ‘voor de harmonische cultuur van lichaam en geest’. (Cfr. Hav. Ellis, Sex in Rel., p. 65). Hier staat men bij het begin van een beweging die zoals de westerse obsessie voor het seksuele, de westerse erotiek, de westerse boezemcultus, de westerse passieliefde enz. een curiosum is, nl. een beweging die een soort levensfilosofie wordt en die aan het naakt-zijn een waarde zal toekennen die opmerkelijk groot is. Cfr. Evenhuis, B. Het naakte bestaan. Naturisme en nudisme. Een levenshouding. Den Haag, 1964.
De achterstand van de landbouwgewesten merkt men aan de gewoonten op het einde van de 18de eeuw. Chr. A. Peschek schrijft in 1790 dat de jeugd veel gaat baden; soms gebruikt men een badbroekje, maar dat helpt niet veel, want bij het omkleden is er veel ontbloting. Trouwens ‘wie häufig sind denn wohl die Badehosen Mode?’. Elders schildert hij de nog zestiende-eeuwse zeden bij het openlijk baden en in de Gesundbrunnen. Er is een zeer promiscueuze omgang tussen nauwelijks geklede mannen en vrouwen die eten en drinken onder muzikale begeleiding, een schouwspel dat door de toeschouwers met genoegen gevolgd wordt. In de sfeer van het badhuis schijnt alles geoorloofd: ‘onbegrensde vrijheid leidt tot grenzeloze vrijmoedigheid’. Zo geschiedt het volgens hem in Duitsland, Zwitserland en elders. Het baden zou een van de belangrijkste oorzaken van zedenverderf zijn.
J.H. Pestalozzi (Lienhard und Gertrud, vierde deel, p. 347) schrijft in 1787 dat het vroeger niet oneerbaar was wanneer dozijnen meisjes naakt in het meer baadden. Campe (in zijn ‘Voorrede’ tot het werk van B. Chr. Faust, 1791, p. XXV) vermeldt: ‘Zelfs nog in de laatst verlopen eeuwen liepen de kinderen half naakt; zij wierden gewisselijk veel koelder, harder en ruwer opgevoed, dan in de tegenwoordige eeuw, waar in men zoo verwijfd is ...’. Faust (1791, p. 63) noteert dat de kleding vroeger nauwelijks de schaamte bedekte. Hij citeert J.P. Frank: ‘Bij ons zien wij halfvolwassen knaapen en meisjes in sneeuw en regen in het hembd half naakt op de Dorpen omloopen, zonder dat zij, uit schaamte of gevoeligheid van de huid, na meer kleederen omzien’. (Faust, 1791, p. 150).
eind7
Levana oder Erziehungslehre, heruitg. Leipzig, 1909, p. 149. Ook Schleiermacher, Fr. (Vertraute Briefe über die Lucinde. Hamburg, 1835) is een belangrijke figuur in de ontwikkeling van het schaamtegevoel. Hij zegt o.a. (pp. 63-65) dat de pruderie een tekort aan schaamtegevoel is. Op het einde van de 18de eeuw had G.F.W. Hegel (1770-1831) de opvatting verdedigd dat de schaamte wegviel wanneer het gevoel van individualiteit in de liefde verdwenen was, een herhaling van Augustinus' opvattingen. E.P. de Senancour (De l'amour. 1806) is de eerste auteur van de romantische periode die pleit ten voordele van de esthetische waarde van de naaktheid.
eind7a
Hier wordt de striptease bedoeld waarbij de activiteiten zich vooral beperken tot progressieve ontbloting. Men mag de relatie echter niet te mechanisch zien, als zou meer naaktzijn en -zien in het gewone leven automatisch leiden tot een kleinere behoefte aan striptease en zijn vele equivalenten. Wel zal door deze evolutie de aard van de striptease gewijzigd worden, bv. in de richting van suggestiever dansen of van duidelijker obscene of ‘perverse’ voorstellingen.
eind8
Waarschijnlijk is deze uitspraak te absoluut. Ziet men niet dat, in de 15de en vooral in de 16de eeuw onderdelen zoals het individueel portret, het landschap, het genrestuk, het stilleven loskomen uit het geheel van het kunstwerk? Ligt dit niet in de lijn van de steeds verdergaande differentiatie van de cultuur, die de muziek losmaakte van het woord, het toneel van de godsdienstige riten, enz. zodat men zou kunnen spreken van een defunctionalisering en een atomisering, hoewel ook deze woorden slechts ten dele juist zijn: ontstaat er na een defunctionalisering geen nieuwe functionalisering van een andere soort? Biedt de ‘versplintering’ (een morele typering) van de kunst in verschillende takken geen kansen tot nieuwe en niet minder zinvolle soorten van synthesen?
Als geschiedkundige is men echter geneigd de vraag te stellen: welke is de drijfkracht die deze ontwikkeling in die specifieke richting drijft? Ontstaat bv. het landschap niet o.m. doordat de wereld en de natuur meer gepacifieerd zijn, en dus meer genietbaar worden, en ook omdat de waarneming meer gevisualiseerd wordt? Waarom krijgt men een valorisering van het naakte in een periode waarin een anti-naakt stroming ontstaat? En waarom wordt überhaupt het naakte gevaloriseerd? Is het omdat het naakte een intrinsieke schoonheid bezit? Dat wordt vandaag soms nog aanvaard, maar het projecteren van deze opvatting, in de mentaliteit van de ‘herfsttij der middeleeuwen’ is een anachronisme. Sinds vier eeuwen wordt het naakte in de kunst, deze laatste rest van middellijk contact met en van appreciatie van het menselijk lichaam, verdedigd, opgehemeld door kunstenaars en geleerden. Had men niet even goed de bloeiende kerselaar, de lotusboom, of het paard kunnen ‘ontdekken’, esthetiseren, valoriseren?
Bij dit alles mag niet vergeten worden dat het westerse naakt, zoals het in de kunst aanvaard zal worden, een eigen karakter vertoont. Vergeleken bij de grieken en de romeinen worden de rug en de anale streek verwaarloosd als schoonheidsbestanddeel (cfr. J. Bloch, Sex life in England, p. 324) en wordt de genitale streek op opvallende wijze gemaskeerd. Cfr. L. Polak, Sexuele ethiek, 1936, p. 38: ‘Zo is voor zuiver gevoel in de kunst niet het gave naakt, maar het vrome vijgenblad vies, aanstotelijk, onrein, aesthetisch qua storende verminking of vlek, ethisch qua onzindelijke insinuatie’.
eind9
‘Es scheint unzweifelhaft, dass der Begriff des “Schönen” auf dem Boden der Sexualerregung wurzelt und ursprünglich das sexuell Reizende (“Die Reize”) bedeutet. Es steht im Zusammenhange damit, dass wir die Genitalien selbst, deren Anblick die stärkste sexuelle Erregung hervorruft, eigentlich niemals “schön” finden können.’ (S. Freud, Drei Abhandlungen, vierde uitg., p. 23, n.l.). Ook deze uitspraak van Freud moet men relativeren.
eind10
Cfr. L. Bertrand, La Grèce du soleil et des paysages, p. XXII): ‘Les Grecs aimèrent la beauté c'est trop sûr, mais d'une toute autre façon que nos modernes esthètes. Ils aimèrent sensuellement, avec leur corps tout entier, et non pas seulement avec leur cerveau. Pour les races méridionales, la beauté se confond perpétuellement avec l'utilité. Le mot kalos, qui veut dire beau, est, la plupart du temps, synonyme de bon. Comme pour un Italien d'aujourd'hui, sans nul doute pour un Hellène des temps classiques, une belle femme, c'était tout d'abord un sujet de consommation, à l'égal d'un fruit ou d'un sorbet’.

eind11
Kan men dit proces niet vergelijken met datgene wat zich voordoet in het gebruik van de voornaam? Het is heden zó, dat de hogerstaande zijn lagerstaande, minder zijn gelijke en niet zijn hogerstaande, met de voornaam aanspreekt.
Nog in het begin van de 18de eeuw wordt het schaamtegevoel gerechtvaardigd door het ontzag verschuldigd aan de hiërarchisch hogergeplaatste. Wanneer men ‘in een slechte herberg’ moet samenslapen in de kamer van een ‘persoon aan wien men eerbiedigheid schuldig is’, dan moet men hem eerst zich laten ontkleden en te bed gaan, waarna men zich zelf vlug in een hoek ontkleedt; 's morgens is men eerst uit bed ‘op dat de persoon van aanzien ons des morgens t' eenemaal gekleed vinde, alzo de welbetamelijkheid niet toelaat, dat een persoon, dien wy schuldig zyn eere te bewyzen, ons naakt, en ongekleed zie...’ Soortgelijke teksten vindt men in de vele zgn. heruitgaven van Erasmus' De civilitate. Voornoemde tekst is afkomstig uit De hoofsche wellevendheid en hoffelyke welgemaniertheid ... door Des. Erasmus, Amsterdam, 1737, tweede druk, pp. 119-120. Ongeveer dezelfde tekst vindt men in Erasmus' Nieuwe verhandeling van de hoofsche welleventheid. Amsterdam, 1700.
eind12
A. Franklin. Soins, toilette, p. 12 en vgd., waar dit voorval uitvoerig verhaald wordt. In haar Mémoires (T. III, p. 85-6) spreekt Mme Roland over de gewoonte van deftige dames der 18de eeuw zich niet te storen aan de aanwezigheid van hun biechtvader (die soms de rol van een cicisbeo vervulde) bij de verrichtingen die in de kringen van de burgerij reeds te intiem zijn geworden om deze aanwezigheid te dulden: ‘... de sa manière libre, mais ordinaire parmi les femmes de la bonne compagnie, qui lui faisait recevoir son confesseur et d'autres à sa toilette et passer sa chemise en leur présence, ...’ Volgens G. Kalff (Huisel. leven, p. 59) werd in de 17de eeuw aan de dichter Blasius de eer vergund mejuffer Margareta de Gouche ‘op haar kamer te mogen sien kappen’. Cfr. ook de aardige scène in de recente siciliaanse roman De tijgerkat van Lampedusa, waarin de hoofdpersoon zich na het bad door de huiskapelaan laat afdrogen.
eind13
Het uiteraard genitale thema der besnijdenis van Christus was populair in de 16de en ten dele nog in de 17de eeuw. Het werd gedetailleerd weergegeven en in aanwezigheid van kinderen. De herdenking der besnijdenis werd trouwens een kerkelijke feestdag (1 januari).
eind14
Cfr. J.A. Huisman, e.a. Nette en onnette woorden, pp. 30-31. Men geeft graag een pejoratief accent aan bewoordingen zoals de schaamte, de schaamdelen, en verwijst naar de grieken die spraken over aidoia en de romeinen over pudenda. H. Licht (Sittengeschichte Griechenlands, p. 89 en p. 198, n. 1) wijst erop dat aidoos betekende datgene wat een gevoel van schroom (‘Scheu’) opwekt, in verband met de vrome verering van het mysterie der voortplanting (het ‘fascinosum’). Aidoos wordt in het latijn soms vertaald door pietas, ‘die keusche Hingabe an die jeweilige Pflicht’. De eerste betekenis van het latijnse pudor is eergevoel, schroomvalligheid, bescheidenheid, plichtsgevoel, nauwgezetheid, kuisheid, ingetogenheid, eerbaarheid. In sommige christelijke teksten wordt gezegd dat men God moet benaderen met pudor. De vertaling van pudenda door schaamdelen, vooral in de zin van schandelijke delen, is dus eenzijdig en onjuist.
eind15
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen naaktheid en schaamtegevoel. Men kan naakt zijn en schaamtevol, gekleed en schaamteloos. Het westers regionalistisch denken komt hier soms in botsing met andere denkwijzen. De naakte indianen aan de Orinoco weigerden lendendoeken van de missionarissen te aanvaarden met de woorden ‘duraba ajaduca’ d.i. ‘we bedekken ons niet, opdat wij ons zouden moeten schamen’. (Uit Gumilla. Historia del Rio Orinoco. Deel I, pp. 122-3, gecit, in O. Stoll, Das Geschlechtsleben in der Völkerpsychologie, pp. 993-4).
eind16
Zie bv. Fr. Rehm, 1802, p. 55 en 60. Waarschijnlijk is het zedelijkheidspatroon op het einde van de 18de eeuw nog niet eenvormig of duidelijk, want men leest in verschillende teksten dat aan meisjes én aan jongens verboden werd hun borst aan te raken of te tonen. De min van Lodewijk XIII had hem verboden zijn borst door anderen te laten aanraken; hij was toen 7 jaar. Het is echter waarschijnlijk dat de localisering der schaamte in het Westen vooreerst meer genitocentraal is. Daarna breidt zij zich uit tot de borst van de vrouw. Een ‘hoogtepunt’ is o.m. het feit dat dokter René Laënnec in 1819 bij het ausculteren van een schuchter meisje een papieren cylinder gebruikt, wat leidt tot de uitvinding van de stethoscoop. De verspreiding van dat apparaat is echter niet alleen door de victoriaanse preutsheid bevorderd; de artsen gebruiken het ook omdat zij zo minder kans liepen ongedierte van hun patiënten te krijgen. (Cfr. H. Graham, Eternal Eve p. 154.)
eind17
Cfr. o.m. H. Marcuse (Eros und Zivilisation, p. 54) over de organisering der seksualiteit. Ook Freud spreekt herhaaldelijk over de tyrannie uitgeoefend door de genitale organisering van de seksualiteit.
Het begrijpen van sommige negerculturen en een gesprek tussen een (conservatieve) christelijke missionaris en een neger over het seksuele wordt echter bemoeilijkt en vaak onmogelijk gemaakt door de plaats en vooral door de soort waardering die de negers aan het seksuele, en speciaal aan het genitale geven. Vele sprookjes zijn onbegrijpelijk seksueel voor een westerling. De genitalia worden dikwijls verpersoonlijkt en treden handelend op. Mag men deze culturen daarom sterk seksueel en genitaal noemen?
In de musea, kunstgeschiedenissen, enz, krijgt men een gecensureerd en - het woord is niet misplaatst - gecastreerd beeld van andere culturen. Het scheppen en onderhouden van de fictie als zouden voorschootjes, metalen kapjes, banderollen en sluiers, vijgebladeren en wingerdbladeren de aandacht van het genitale afleiden is symptomatisch. J.H. Van den Berg schrijft (Lichaam, I, 147) ‘naaktheid ontberen daar waar ... naaktheid gewenst, zelfs noodzakelijk is, is naaktheid propageren ...’ Het zou eveneens de moeite lonen de invloed na te gaan die het veto tegen de genitalia op de compositie in schilder-, teken- en beeldhouwkunst heeft uitgeoefend. Men denke bv. aan het maskeren van de genitale streek door een arm, een voorwerp, een lichaamsdeel; men ga na hoe naakte personages steeds op bepaalde wijzen zitten (ook bij de naaktfotografie). Een vergelijking met chinese en japanse grafische kunst is hierbij nuttig.
Firma's in didactische schoolmiddelen vervaardigden gipsen mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen, en vrouwelijke bekkens met een foetus. Men levert ook rompen, zonder orgaan of voorzien van een doekje. In een amerikaans tijdschrift over plastische stoffen werd reclame gemaakt voor ‘Anatomy's most exact copies’: op de plaats van de genitalia werd een uitsparing gelaten waarin een aseksueel plastiekje past. De speelgoedindustrie brengt verkleinde modellen op de markt van ‘the visible man’ of ‘the visible woman’: de genitalia zitten apart in een klein plastieken zakje zodat de ouders ze wel of niet aan hun kinderen kunnen geven. Cfr. het tijdschrift Metterdaad, augustus 1964, nr. 51, p. 10.

eind18
In zijn Elementar-Werk (1774) Boek I, VI, pp. 1 en 51, bespreekt J.B. Basedow een utopisch opvoedingssysteem in Alethinien. De kleine kinderen mogen iedereen kussen en door eenieder gekust worden. Maar vanaf 12 jaar mag men slechts de eigen sekse of ‘ganz nahe Blutsfreunde’ kussen. Als enige reden wordt gegeven ‘dass die Eltern ein Wohlgefallen an einer solchen Sittsamkeit haben’. Vanaf hun twaalfde jaar nl. wanneer de ‘gevaarlijke jaren beginnen’ dragen jongens en meisjes een kleding van hoogrode kleur; hoe roder deze kleding, hoe groter schaamtegevoel zij zal wekken. Wanneer J. Pinloche (Réforme, p. 177) op het einde van de 19de eeuw deze gegevens bespreekt, zegt hij dat ze de lachlust van de lezer opwekken. Uit deze utopie blijkt welk belang Basedow aan het verwekken van schaamte hecht. In zijn werkje Von der Erziehung in gesitteten StändenZ (§ 9) zegt hij dat de schaamte het sterkste bolwerk van de kuisheid is.
eind19
J.F. Oest (1787, p. 146-7) zegt dat men de ontbloting aan kinderen moet verbieden ‘nicht mit einem Lächeln, nicht mit schalkhaften Drohen, wie gewöhnlich geschieht’. Desnoods moet men het kind straffen (p. 147). K.G. Bauer (p. 27, Anm.) spreekt over de schuchterheid van de jongens tegenover de meisjes vóór en bij het begin van de puberteit. Deze bedeesdheid is volgens hem een van de vele middelen door de natuur in de jeugd gelegd om haar te bewaren tegen voortijdige benadering. Ook deze schuchterheid wordt door de volwassenen niet geeerbiedigd.
eind20
Erasmus. De hoofsche welleventheid en hoffelyke welgemaniertheid ... Amsterdam, 1737, tweede druk, p. 26: ‘Wat de Juffrouwen belangt, het is een zeer grote onzedigheid, de rokken by het vyer op te ligten’. Zie ook in Kinder-Pligt en Zinnebeelden door Joh. Hazeu Corns Zn, Amsterdam 1789 het gedichtje over ‘Het Aankleden’. Andere voorbeelden vindt men in de Deugdrijke voorbeelden en zedelijke gesprekken voor de jeugd van F. Van Aken (Amsterdam, 1801). In het boekje van pastoor J.M. Schrant Gezondheids-Lessen en Regelen voor den Kinderlijken leeftijd (Leiden, Maatschappij van 't Nut, 1816) vindt men twee illustraties, een met een naakte jongen (of meisje?) die in het water gaat duiken, en een tweede met een meisje (of jongen?), naakt in het water, met een zwemplank. In de tekst leest men: ‘Daarenboven verbieden de welvoeglijkheid en de schaamte zulk naakt en openbaar zwemmen, alsmede om er naar te zien...’ Een boekje vertaald uit het Frans, Den Schat der kinderen, Antwerpen, 1829, negende uitg.) geeft de volgende aanwijzing: ‘Haeren [d.i. van het meisje] gang moet maetig zijn, en moet een soort van eerbaerheyd aenkondigen. Zy moet zelden haere oogen opslaen, en mag in 't geheel het aengezigt van de heeren niet zoeken; zulks is onbetaemlijkheyd die meer dan de schaemteloosheyd aenkondigt’ (pp. 177-178). En voor de jongelingen: ‘Alhoewel men het gezelschap der vrouwspersoonen niet altijd moet vlugten, is het nogtans beter dat men den voorrang aen dit van zyn geslagt geèft’ (p. 181). In het J.B. Basedow's Elementar-Werk (1774, dl. II, 1774) vindt men de volgende interessante verklaring bij de prent V: ‘Auf diesem Bilde da wird getanzt und gesprungen, von Knaben und Mädchen, die sich einander anfassen. O diese unverständige Jungfer da hebt den Fuss so hoch in die Höhe, als es sich für Mädchen nicht schickt. Es ist ihr vermuthlich gesagt, aber die Unartige denkt nicht daran! Was wird der Grossvater sagen, der ohne ihr Wissen zugesehen hat?’ D. Diderot moet in 1768 zijn dochter van 15 jaar nog wijzen op ‘la nécessité de voiler des parties de soi-même dont la vue inviterait au vice’. (C. Issaurat. La pédagogie, 1886, p. 259).
eind21
Het standskarakter van deze welvoeglijkheidscode is duidelijk, wanneer men bedenkt in welke promiscueuze toestanden jongens en meisjes, mannen en vrouwen soms half-ontkleed moesten werken in de fabrieken en mijnen van de 19de eeuw. Het niet begrijpen van de andere levenswijze van arbeiders- en landbouwersgroepen van heden, dat tot uiting komt in verwijten van ‘onzedelijkheid’ en ‘losbandigheid’ is er een ander bewijs voor.
eind22
Men moet het midden tussen twee uitersten houden, zo leest men in Erasmus' Van de borgerlyke wellevendheid der kinderlyke zeden (Rotterdam, 1695, p. 12):
 
‘Schaamte is te matigen, dat zy de oneerbaarheid
 
Geen plaats laat, of ons in een boersche schaamte leid,
 
Gelyk beteuterdheid ...’
eind23
Deze uitspraken zijn belangrijk: 1. Het is waarschijnlijk de eerste maal dat onverbloemd gesproken wordt over de weerzin verwekt door de ontlastingsfuncties. Voor de historicus is het nuttig te constateren dat de sociogenese van deze zgn. vitale afkeer van het anale een onderdeel is van het westerse civilisatieproces. Deze weerzin wordt een constante. Door deze evolutie wordt de weg naar de anale erotiek ten dele afgesneden. Anderzijds schiep deze ontwikkeling de voorwaarden voor nieuwe vormen van seksualiteit (koprofilie, koprolalie, enz.). 2. Het koppelen van de weerzin tegen het anale aan bet genitale is eufunctioneel ten opzichte van de houding tegenover het seksuele. Begrippen zoals schaamdelen, afkeer, weerzin, schande, vuil, vies, geslachtsdrift, wellust, enz. smelten tot één negatief geheel samen. Seksuologen, psychiaters, psychoanalisten, hymenologen en psychotherapeuten hebben herhaaldelijk de nadelige gevolgen van de anti-anale training die het seksuele in haar invloedsfeer betrok, geconstateerd. 3. Het is interessant vast te stellen dat deze gedachten neergeschreven zijn in een werkje over het probleem der jeugdseksualiteit. Duidelijker dan in de laat-negentiende-eeuwse en twintigste-eeuwse boeken ziet men hier de bewuste of onbewuste bedoelingen van de pedagogie.
eind24
We hebben niet systematisch gezocht naar uitingen waaruit men de houding tegenover het anale kan afleiden. Het is mogelijk dat men nog vroegere vermeldingen vindt waaruit de afkeer blijkt. Maar naast deze verbale uitingen staan ook de belangrijke gevolktrekkingen die men kan halen uit de historiek van de plaatsen waar en de omstandigheden waarin de mens zich in vroegere tijden ontlastte. Deze historiek wijst op een kleinere afkeer. Hierbij kan men niet aanvoeren dat de mens in vroegere tijden een minder scherp ontwikkeld olfactief vermogen had. L. Fèbvre veronderstelt het tegenovergestelde. Men kan moeilijk anders dan aanvaarden dat de middenklasse vanaf de tweede helft der achttiende eeuw een andere attitude aannam tegenover het anale, waardoor de perceptie van en de modaliteiten waarin zich die processen voltrokken, gewijzigd werden. Er bestaan zelfs redenen om te veronderstellen dat men de door Bauer gegeven volgorde (men moet de reeds bestaande weerzin voor het anale overenten op het genitale) mag omkeren. Ofwel moet men aanvaarden dat de geconditioneerde afkeer voor genitalia en analiteit gelijktijdig waren. Norb. Elias (dl. II, p. 184 en vgd.) geeft bewijzen voor het feit dat de ontlastingsverrichtingen in het begin slechts weinig met schaamte belegd zijn. In een schoolboek van 1568 (Cordier, Mathurin. Colloquiorum scholasticorum libri IV. Paris, 1568, liber II, colloquium 54 ‘Exemplum ad pueros in simplici narratione exercendos’ zegt de leraar tot een leerling: ‘vertel mij in de juiste volgorde wat gij van het opstaan tot het ontbijt gedaan hebt’. De leerling antwoordt: ‘ik ben wakker geworden, ben uit mijn bed gekomen, heb hemd, kousen en schoenen aangetrokken, mijn gordel... heb gewaterd tegen de hofmuur...’. In geen enkel schoolboek van vandaag noch van de 18de eeuw, zou men het urineren vermelden. Uit deze passage kan men ook afleiden dat naakt geslapen werd en dat er geen afzonderlijk gebouw of vertrek voor de ontlasting bestond. P. Villaume (1787, p. 230) zegt dat in talrijke opvoedingsgestichten van de tweede helft der 18de eeuw een gemeenschappelijk W.C. bestond. Vanaf de 18de eeuw beginnen sommige sociale categorieën deze functies op een andere wijze te percipiëren. Hier staat men voor ‘un fait de civilisation’, een wel bepaald sociocultureel gebeuren dat revelerend is voor de specificiteit van de evolutie van de westerse beschaving. Want het is een feit dat deze zgn. natuurlijke afkeer niet ervaren wordt door mensen van alle leeftijden (bv. het kind), van alle standen (bv. de boer), van alle perioden der geschiedenis (bv. de perioden vóór de 18de eeuw) en van alle landen (bv. Tibet, waar men voedsel kookt op gedroogde uitwerpselen). Ook de houding van de kunst is niet steeds dezelfde: men denke slechts aan het brusselse ‘Manneken’, aan de schilderijen, etsen en gravures van zeventiende-eeuwse kunstenaars uit Vlaanderen en Holland. Het thema van het urinerend kind was populair in de 15de en 16de eeuw. Men plaatste zulke kinderen op bronnen, men schilderde ze op panelen die in de kerken werden opgehangen, enz. Cfr. o.a. Het Getijdenboek van Hennessy, het Breviarium Grimani, Breugels Volkstelling, P. Pietersz. Ecce homo, enz.
eind25
S.G. Vogel, 1786, p. 85 (p. 95 van de originele Duitse tekst). Vergelijk met de uitspraken van S.G. Vogel, K.G. Bauer e.a. deze tekst van Joh. Kaempf (p. 94-5): ‘Würde man, welches eine Hauptsache ist, ihnen im zartesten Alter die Schamhaftigkeit, dieses sanfte, liebenswürdige Gefühl..., dergestalt einprägen [Holl. vert.: “instampen”], dass ihnen endlich bey der unschuldigsten Entblössung oder Berührung der Zeugungslieder die Röthe schreckhaft ins Gesicht stiege’. De volgende passage citeren we uit de Regel van het Derden Order van S. Franciscus, een boek dat uit de 18de eeuw stamt, en waarin de regels van een leken-orde (d.i. een religieuze groep, die volgens speciale voorschriften in de wereld d.i. niet in kloosterverband leeft) worden uitgewerkt. ‘Dat zy zedig zyn niet alleen in hunne kleederen, maer ook in het maeksel, droevig weezende, dat zy verpligt zyn met zoo veel bekommeringen te moeten het slegste deel en den vleeschelycken mensch dienen, die by geval nog den zelven dag zoude konnen eense eysselyke verrotting en stinkenden mesthoop weezen. Wat tyd en wat vernuftheyd had Jesabel aengewend den laetsten dag haers levens, om haer lichaem te versieren? het welk korts daer na onder de peërdevoeten wierd gesmeeten, van de honden verscheurd en geëeten.’ Regel van het Derden Order van S. Franciscus, dl. I, p. 216, 1839. Zie ook p. 125.

eind26
Cfr. bv. Jan ten Brink. Bredero's aanstootelijkheid, de Kieschheid der Zeventiende eeuw ... in: G.A. Bredero. Litteraire Schetsen, XIX, 1888, p. 13 en vgd. Const. Huygens, secretaris van de stadhouder, beschrijft de Boerenvryag (gezien door de ogen van de stadsmens) en Trijntje Cornelis dat speelt onder antwerpse deernen. P.C. Hooft (1581-1647) detailleert in zijn erotische gedichten de schoonheid van zijn eerste vrouw. P.P. Rubens en Rembrandt schilderen hun echtgenoten naakt. Joost van den Vondel publiceert in 1626 Minneplicht ende Kuyschheitskamp, een gesprek tussen twee Amsterdamse meisjes. Vondel, hoewel auteur van werken waarin men moeilijk vrouwen met passie of wellust kan vinden - anders dan in het werk van Shakespeare - moest ondervinden dat bij de burgemeester protesten kwamen, omdat zijn Lucifer en Gijsbrecht ‘onheilige, onkuische, afgodische, valsche en gansche stoute dingen’ zouden bevatten. Deze aanklacht mag echter niet geïnterpreteerd worden los van de herrie rond zijn persoon, los van de sterker wordende puriteinse repressies en los van de toenmalige specifieke betekenis van woorden zoals ‘onkuis’.
eind27
In het liederboek Nieuwe Hofsche Rommelzoo (Amsterdam, 1655), met teksten van Vondel, Hooft (o.a. zijn ‘Rozemond die lag en sliep’) vindt men liederen over deernen, bruiloftsliederen (o.a.p. 150 een ‘bruilofs-dicht’ waarin voor de beschrijving van de coitus allusies gemaakt worden op de oorlogvoering: ‘In 't voelen van haar borstjes, zo maakt het niet te luit; maar ey lieve, schiet de bruid met twee ballen op haar kuit!’), minneliederen, enz. In de uitgave van 1663 van hetzelfde liederboek leest men o.a. het vers ‘Piskousjes, 'k bid u, kijk dit Pissertjen eens aan’, enz. In de uitgave van 1655 vinden we een gedateerd ‘Bruilofts-Dicht, gemaakt By my Alias Plakkarias’:
 
‘Nu bruidtje, gaat te bed, het is nu alles klaar:
 
En steekt hy 't in jou buik, zoo wordt ghy 't wel gewaar.
 
Werpt hem ook dadelijk gevangen in jou bontje,
 
En houdt hem daar zoo lang, totdat hy in jou rontje
 
Een verschen zoopje maakt, schoon dat hy 't ook haalt,
 
En laat hem daar niet uit voor 't sluitgeldt is betaalt’.

Deze twee bruiloftsliederen waaruit geciteerd werd, zijn de liederen die men zong bij het te bedde dansen van de bruid, een gebruik waaraan de hele familie, jong en oud deelnam. Cfr. N. Epton, French, p. 93, 94, 114). Bruid en bruidegom werden, aanvankelijk ontkleed, te bed gelegd. Er zijn bewijzen dat men in sommige middens, landen en perioden aanwezig bleef bij de huwelijksvoltrekking. (Cfr. het liederboek Friesche Lusthof van J. Starter, Amsterdam 1621, dat een lied bevat ‘Een ronden-dans om de bruydt te bedde te dansen’). Herhaaldelijk werden synode-besluiten getroffen om deze en soortgelijke liederen, dansen en gebruiken te verbieden, o.a. door de Synode van Deventer in 1619, die de afschaffing eiste van ‘ongeregeltheiden, die in de trouwinghe geschieden ... als daer syn: de lichtveerdighe gesangen der bruyloftsliedekens’ (Cfr. Reitsman, J. & Van Veen, S.D. Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, 1892. Men vindt eveneens talrijke vermeldingen in Knuttel, W.P.C. Acta der Particuliere Synoden van Zuid-Holland (1621-1700), 1908 = Rijksgeschiedkundige publ., kleine serie 3).
eind28
Cfr. G.R. Taylor De zeden in het verleden, en H. Ploss & M. Bartels Das Weib. Aan oude prechristelijke sagen en legenden werden typische wijzigingen aangebracht. Waar de held voordien bv. het seksueel beschikkingsrecht over een meisje, een prinses, een koningin kreeg als beloning voor zijn prestaties, mag hij haar in de gechristianiseerde versie alleen maar zoenen of huwen (vgl. het oude Parcifal-verhaal, waarin hij als beloning voor de bevrijding van haar stad, de koningin seksueel mag bezitten, met de gezuiverde versie van Wagner, 900 jaar nadien).
eind29
Volledige openbaarheid vindt men ook in verband met de situatie van bv. een bastaard (hijzelf en de anderen kenden zijn toestand) en de maitressen aan vorstelijke hoven: aan het hof van Lodewijk XIV had men de ‘maîtresse en titre’ en een aantal ‘dames du lit royal’ die allen een officiële status genoten.
Uit een brief van P.C. Hooft aan zijn a.s. vrouw (1627) blijkt dat het kussen en liefkozen tussen niet-verloofden gewoon is. (G. Kalff, Huisel. leven, p. 58). Gegevens omtrent de grotere openbaarheid in de benadering man-vrouw gedurende de 17de eeuw vindt men ook in J. Presser, De tachtigjarige oorlog, dl. II, p. 312. In de 17de en 18de eeuw worden de aanrakingen en omhelzingen geleidelijk verboden. Fitelieu (La contre-mode, p. 78 en vgd.) schrijft rond 1642 dat de mode der omhelzingen bij begroetingen zeer gevaarlijk is voor ‘la pudicité des filles’. Antoine de Courtin (Traité de civilité, p. 104) raadt aan te doen alsof men zoent. De la Salle (Règles de la bienséance, uitg. 1782) verbiedt uitdrukkelijk elke omhelzing. (Cfr. A. Franklin, Soins, toilette, p. 81 en 206-7).

eind30
Wetten en politieverordeningen kunnen deze ‘eerbaarheid’ zelfs opleggen. Wat men onder die eerbaarheid verstaat is verschillend. In 1965 is het in sommige gemeenten van Nederland een ongehuwde man en vrouw verboden op straffe van proces-verbaal op één bank te zitten. ‘Ook al genoot u alleen en uitsluitend van het magnifieke uitzicht, in bepaalde vaderlandse gemeenten is het een overtreding, waartegen onverbiddelijk wordt opgetreden.’ (Cfr. Ouwehand, Maarten. Prismakampeerboek. Utrecht-Antwerpen, 1960, p. 177). In dit boekje wordt ook gewezen op het overal in Nederland ook voor buitenlandse kampeerders geldende verbod in één tent of kampeerhuisje te overnachten wanneer men niet wettig gehuwd is. In sommige streken is het daarenboven ouders nog verboden samen met hun kinderen in één tent te overnachten.

eind31
Bij de bespreking van Erasmus' werk hebben we reeds gewezen op de beperkingen in de 16de eeuw ten overstaan van sommige termen. In de 17de eeuw breidt de censuur zich uit; maar men moet hierbij de vraag stellen of de behoefte aan censuur niet klein blijft, niet zozeer door de inzichten van de censors dan wel door de stand der sensibiliteitsgrens. Wanneer men nl. feiten, woorden en gedachten niet als aanstootgevend ervaart (die achteraf, bij een nieuwe verschuiving der gevoeligheidsgrens wèl choquerend worden), is er ook geen noodzaak om te censureren. M. Coulon (Poésie priapique), Em. Henriot, (Courrier), en vooral Fr. Lachèvre (Derniers libertins, Disciples en Libertinage) hebben aangetoond dat de versterking van de censuur in Frankrijk het bewuste werk is van de jezuïeten. Men geeft zelfs een nauwkeurige datum op, nl. 1623, het proces tegen een bundel priapeeën en hun schrijvers. Toch mag men niet vergeten dat de actie niet uitsluitend, zelfs niet vooral gericht was tegen seksueel losbandige uitingen. Zoals bij het optreden tegen Boccaccio's Decamerone was de kerk ook dit keer bijzonder gevoelig voor de vrijgeestigheid, voor de blasfemische inhoud, voor de directe of indirecte aanvallen op de godsdienst. Het begrip ‘libertin’ heeft slechts langzaam een vooral seksuele zin gekregen. De inhoud van de 190 Recueils de poésies die in Frankrijk tussen 1600 en 1700 verschijnen is slechts zeer geleidelijk gedeseksualiseerd.
eind32
H.F. Wirth heeft in Der Untergang des Niederländischen Volksliedes (Den Haag, 1911) enige aandacht besteed aan de woordbedekking in het volkslied. Zijn interpretatie als zou het hier gaan om zedelijke decadentie, ontaarding en diabolische perversiteit is te moraliserend om waarde te hebben. Hij vermeldt volgende verzen uit Het Nieu-Amsterdams Liedt-Boeck (1611): ‘Bruydegom coelt nu uwen brandt Met u liefken in de want. Wilt u warmen in haer armen: T'ander, t' welck niet dient gheseyt, wilt oock bruycken met bescheyt’. Andere voorbeelden zijn: ‘Maar de rest sal ik wel swijgen’ (uit 1655) p. 151; ‘Gun, het geen ick swygh’ (uit 1663) p. 154; ‘Holla! Best is 't dat ik swygh!’ (uit 1678) p. 155; of nog uit een liederboek van 1611: ‘Vraagh eens, Speelnood, uw gespeel, of sy oock begeert een proefje: 'k Heb by my daarvan een deel in een vlesje (flesje) sonder schroefje; ... Holla! Best is 't dat ik swygh! ...’
eind33
L. von Zinzendorf (1700-1760) wil juist in zijn sekte het bijbelse woordgebruik terug invoeren omdat hij daardoor de valse schaamte wil bestrijden. Cfr. Tanner, Die Ehe, p. 232, n. 298.
eind34
J. Van Beverwijck. Schat der ongesontheyt. Dl. II, p. 100. L. De Vries, Venus' Lusthof, p. 16 en vgd. Bauer (1791) spreekt over ‘Geschlechtslust’ in plaats van over echtelijke plicht, hoewel één jaar vroeger (in 1790) door Peschek (1790, p. 2) was geschreven: ‘Geschlechtslust hat der Sprachgebrauch grössentheils für unerlaubte Wollust bestimmt’. Hij verkiest de finalistisch geïnspireerde term ‘Begattungstrieb’. Men gebruikt ook ‘Fortpflanzungstrieb’.
eind35
In het Hebreeuws betekent het verbum zckk zowel coiteren als dansen en lachen. Cfr. A. Gerson. Scham, p. 29.
eind36
Aristoteles. Historia animalium. Vert. J. Charcot, dl. II, p. 458. F.W.A. Fröbel spreekt van den kindertuin, van de ‘Pflanze Mens’. Cfr. ook in Roessler, W. Jugend. Düsseldorf, 1957, p. 461-2). In M.G. Daignan (1786, dl. I, p. 56, voetnoot 1) wordt de voorlichting langs de planten om, als veel kuiser aanbevolen. Hij heeft het niet over de voorlichting van de jongeren maar hij spreekt tot zijn volwassen lezers.
eind37
Cfr. bv. de werken uit de 19de-eeuwse werken waarin de planten en dieren op antropomorfische wijzen besproken worden: Büchner, L. Liebe und Liebesleben in der Tierwelt. Berlin, 1879. Bölsche, Wilh. Das Liebesleben in der Natur, 3 dln., 1898-1903.
eind38
C von Linné zelf verwerpt de exacte studie van de vrouwelijke genitalia als ‘afschuwelijk’. (H. Ellis, Sex in relation, p. 77), hoewel hij er het wetenschappelijk belang van erkent. Ten overstaan van de seksualiteit der jongeren nam hij het traditioneel akademisch standpunt in. S.A. Tissot (p. 169-170) citeert een passage uit een dissertatie over de grondvesten van de gezondheid (waarvoor hij verwijst naar Mercure Danois, juli 1758, p. 95); ‘Rien n'est plus à craindre que l'usage prématuré ou excessif des plaisirs de l'amour: il en naît des faiblesses de la vue, des vertiges, la diminution de l'appetit, et même l'affaiblissement de l'esprit et de la raison. Un corps énervé dans la jeunesse n'en revient plus, sa vieillesse est prompte et infirme, et sa vie courte’. C. von Linné's dagboeken werden nooit volledig uitgegeven omdat er erotische anekdoten in verteld worden met een vrijheid die heden voor sommigen nog aanstootgevend is. Zie ook J.A. Huisman, Nette, p. 34 en 36. Verder: J.H. Van den Berg, Lichaam, dl. II, p. 165 (over de studie der insecten) en p. 170 (over de strijd tegen ‘Le merveilleux’ in de natuur).
eind39
Zo vertelt predikant Fr. Rehm over de voorlichting die hij aan zijn zevenjarig zoontje gaf: ‘Ich bediente mich lieber des Ausdrucks Fortpflanzung, wenn ich ihm zeigte, dass eine Pflanze durch die andere entstehe’ (1802, p. 129). Op het eerste gezicht is daar niets op aan te merken. Maar het is wel zo, ook bij Rehm, dat men begint bij een plant, en eindigt bij een plant, zonder iets over de mens gezegd te hebben.
eind40
Over de oorsprong van het grieks-latijnse woord ‘sexus’, zie A. Wettley, Sexualwissenschaft, p. 90, n. 1. Duncan Macdougald vermeldt (in zijn eenzijdig artikel ‘Language and sex’ in: Ellis, A. & Abarbanel, A. The encyclopedia of sexual behaviour, deel II, p. 576) enkele oudere engelse passussen waarin het woordje sex voorkomt, maar deze vermeldingen moeten geïnterpreteerd worden als aanduiding van de geslachtelijke differentiatie of van de hele geslachtelijke groep van man of vrouw. Cfr. ook: Pokorny, J. Altirische bot ‘Penis’. In: Zs. f. celtische Philol., dl. XVI, 1927. Lohmann, J. Genus und sexus. Göttingen, 1932. Sperber, H. Über den sexuellen Ursprung der Sprache. In: Imago. Zeitschrift f. Anwendung der Psychoanalyse auf die Geisteswissenschaften. Jg. I, 1912, p. 405-453. Kunz, Hans. Die Agressivität und die Zärtlichkeit. Bern, 1946.
Over de verschillende betekenissen die aan de term sexualiteit gegeven worden, zie L.H. Levie, Sexuologie, p. 22. Historisch en inhoudelijk is het werk van Silvio Venturi belangrijk (o.a. Le degenerazioni psichosessuali, 1892). Venturi oordeelt dat men vóór de puberteit niet kan spreken over eigenlijke seksualiteit. Hij geeft zelfs voor de periode na de puberteit de voorkeur aan de (18de eeuwse!) term ‘amore’ die duidelijker de menselijke gestalte van de geslachtsbenadering uitdrukt dan het (ook dierlijke) ‘sessualità’.
eind41
Sommige begrippen worden sinds de 18de eeuw met een hoofdzakelijk (negatieve) seksuele inhoud gevuld, zoals: kuisheid, zelfbeheersing, losbandigheid, onzedelijkheid, schaamte, reinheid,... Aan sommige fenomenen gaf men een benaming waarin de afkeuring reeds vervat ligt, benaming die soms in de objectiefwetenschappelijke literatuur gebruikt wordt: overspel, ontucht, echtbreuk, zelfbevlekking, enz. Sommige termen zijn onduidelijk ofwel verkeerd: onanisme: verkeerde bijbelinterpretatie; sodomie: wordt gebruikt voor homofilie, voor zoöfilie en voor anale coitus. R. Von Krafft-Ebing (Psychop. sex., p. 414, n. 3) maakt een onderscheid tussen sodomie (= homofilie) en bestialiteit (= zoöfilie). Maar bestialiteit wordt soms gebruikt voor de anale coitus en ook voor vaginale coitushoudingen; nymfomanie: gebruikt voor manzieke vrouwen, voor vrouwzieke mannen en voor homofilie tussen vrouwen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken