Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
Toon Psalm 34.O Heyl’ge Majesteyt!
Die woont in ’t ontoeganklijk licht,
‘k Zal naadren voor uw aangezicht,
Maar vind my onbereydt,
t’Aanroepen uwen Naam,
Met mijn Gebeeden zoo ’t behoort;
Om voort te brengen zucht, off woordt,
Ben ik gants onbequaam!
2. Wel dikwijls bidt de mondt;
Maar Ach! waar vliegt en blijfft mijn hert!
Zoo traag, in d’ydelheyt verwert!
’t En wil niet van de grondt;
Van moedt en yver bloot,
Leytet zoo trijffelmoedig neer,
Het klimt en rijst niet tot u Heer!
Al is’er Biddens-noodt.
3. Ach wy maar stoff en aerd;
Zoo nietig, enkel ydelheyt,
Te smeeken voor uw Majesteyt!
Dat zijn wy gants niet waerdt.
| |
[pagina 157]
| |
Iaa d’Ongerechtigheyt!
Daar gruwelt gy o heyl’ge! aff,
Die baart de vloek, en brengt de straff,
Die Godt en Menschen scheydt.
4. O Iezus Middelaar!
Voor ’s Vaders aanzicht de voorspraak,
Die in de Hemel onze zaak
Bepleyt, en daar neemt waar,
Geefft aan ons vry geleyd;
Wat wy verzoeken in uw Naam
Maakt by den Vader aangenaam
Naa zijn Barmhertigheyt.
5. Bestraal ô Godt mijn ziel!
Ach dat doch uw Genaden geeft,
Die ’t zwak, en doodig hert geneest,
Nu in mijn nederviel!
Om mijn gemoedt (gezet
U heylig Godt! te Roepe aan;)
Te stuuren, om bereydt te gaan
Tot u in mijn Gebedt!
6. Legt Reednen in mijn Mondt,
Leert my, gelijk men kindren doet;
Dat ik met aandacht en ootmoedt,
Nu smeek uit ’s herten-grondt!
Mijn ziel dan uitgebreydt.
Verlangt, en zucht, tot zy ontfangt
Uw Geest, waar aan ‘t wel bidden hangt.
Ach die maak ons bereydt!
|
|