Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: Psalm 35.Ziet nu uw Iezus is gevat
Als of hy quaat bedreven hadt,
Zy zochten hem, hy liet zich vinden;
Zy grijpen hem, hy laat zich binden.
Naa Annas, doe na Caiphas
Die doemaals Hooge-priester was.
Wordt hy gesleept en heen geleydt
Daar wierd terstondt zijn zaak bepleyt.
2. Men onderzoekt, men vraagt hem zeer
Van zijn Disciplen en zijn Leer.
Doch waar toe al dit ondervragen?
Ik kan zeydt Iezus, my gedragen
Aan die mijn leering en mijn woordt
Ook daaglijks hebben aangehoort,
Ik sprak vry uit in ’t openbaar,
Zelfs in den Tempel, voor de Schaar.
| |
[pagina 34]
| |
3. Hier zat der Ioden groote Raadt,
Gedreven door een bittren haat,
Die zochten tegen hem getuigen
Om ’t Recht te recht, nu krom te buigen,
’t Getuigen quam niet over een,
Zy komen eyndlijk met haar tween.
En tuigen tegen Iezum aan,
Maar wat had hy doch quaats gedaan?
4. Gants niets, ’t was daar op tie geleydt,
Om tegen recht en billikheit.
’t Onnozel Lam, maar slechs te doden,
Hier toe was schijn des Rechts van noden.
Zijn woorden wierden heel verkeert;
De Hooge-priester die begeert
Antwoorde, maar ziet Iezus zweeg
Nu d’onschuldt geen gehoor verkreeg
5. Die bezweert hem by Godt die leeft,
En wil dat hy nu opning geeft,
Og hy zy Christus en Gods Zone,
Dit stemt Iezus, en gaat voort tonen,
Dat zy met schrik zijn heerlijkheit
Zien zullen, als zijn majesteyt
Komt in de Wolken ten Gericht,
Voor Goddelooz’ een naar gezicht.
6. De Hooge-priester scheurt zijn kleedt,
Als of Gods Naam hier laster leedt,
Die veynsert die het recht wil buigen,
Zeyd wy behoeven geen getuigen.
Wy hebben zijn Gods-lasterwoorde,
(O laster!) uit zijn mondt gehoort,
Wat dunkt u is dit quaat niet groot?
Iaa! stemmen zy dit is de doodt!
| |
[pagina 35]
| |
7. Hier op komt het moedtwillig Lot
En doet hem alle schimp en spot,
Die hem ô smaadt! in ‘t aanzicht spogen
En dekten spottelijk zijn oogen.
Elk staat met vuisten wat hy mag
Dus krijgt hy meenig kinn-baks-slag
Dan zeggen zy noch proffeteert!
Wie uw met slagen heeft bezeert.
8. Onschuldig Lam! dien bittren haat
Dat onrecht vonnis, al die smaat
Bespotting, wreede kinn-baks-slagen,
Hebt gy zoo lijdzaamlijk verdragen.
Als ik ook slagen smaat en spot
Moet lijden, om de zaak van Godt,
Dit zy mijn troost, gy gaat my voor,
Geev dat ik lijdzaam volg u spoor.
|
|