Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon Psalm 105.1. Wel-dadig Godt! wilt de lofzangen,
Voor uwe goedtheit nu ontfangen,
Ons’ herte rijst, en is verheugt;
De mondt verklaart der zielen vreugt,
Wy roemen de weldadigheit
In uwen Zoon ons toe geleidt.
2. Gy maakt zoo vast de liefde-banden
Aan ons: en geeft de heyl’ge panden,
Van u genaa en zaligheit,
Door Iezus kruys voor ons bereidt.
Gy voedt ons Heer aan uwen dis,
Daar volheit aller zegen is.
3. Hoe d’arme ziele zoo beladen,
Door vele zware missedaden,
Lag in onmacht ter doodt gewond,
| |
[pagina 22]
| |
Vervloekt veroordeelt om de zond,
Was onze kracht en hoop ten end,
Tot Gy u liefde tot ons wend.
4. Maar gy, ô Godt! woudt niet verderven,
De zondaars, noch ons laten sterven:
Gy zondt veel liever uwen Zoon!
Op aerden neer van uwen Troon,
In ’t vleesch: en hy wordt ons gelijk,
Hy arm, wy door zijn armoê rijk.
5. O Iezus! wat hebt gy geleden?
Om ons te lossen zoo gestreden!
Uw ziel’ was droevig tot de doodt,
De smerte waren wonder groot
Uw Hellen-angst en zielen strijdt
Heeft ons van doodt, en hel bevrijdt.
6. Wat hebt gy al voor ons verdragen?
Door banden, geessels, wreede slagen.
Door nagels, Spies, en doorne-kroon
Wat lastering, smaat, spot en hoon?
Aan ’t kruys droeg gy de vloek en straf,
En legt voor ons u leven af.
7. O snoode zond! wat bittre vruchten
Draagt gy? hoe moet mijn Iezus zuchten!
Hoe droevig riep hy in zijn noodt,
Wanneer hy streedt met hel en doodt
Mijn Godt! mijn Godt! waarom verlaat
Gy my? in dezen droeven staat.
Pauze.
8. Ziet aan het kruys uw Iezus hangen,
Zijn armen reiken uw t’omvangen;
Komt hier en schouwt uws’ levens-vorst
Die zoo naa uw verlossing dorst;
| |
[pagina 23]
| |
Uw zaligheit is uitgewrocht,
Hy riep het is nu al volbracht!
9. Ziet hier O ziel! de wonder-stralen,
Die eeuw’ge liefde nederdalen,
In onzen Borg’ en Middelaar,
Schijnt Gods genade wonder klaar,
Zijn recht heeft hy voor ons voldaan
Godt neemt ons in genaden aan.
10. De zonden zal hy ons vergeven
Zijn Geest begint een ander leven.
Hy geeft ons hoop van ’t hemels erf,
De ziel wordt vry van ‘t al verderf,
O Godt o algenoegzaam Godt!
Gy zijt ons eeuwig deel en lot.
11. ’t Zijn nu de aangename tijden,
O ziel gaat uw in Godt verblijden!
Een bang gemoedt, en droeve geest,
Voegt nu niet op dit Bruylofts-Feest,
Daar Iezus met uw’ Bruyloft houdt,
Uw tot zijn Bruidt voor eeuwig trouwt.
12. Wat zullen wy dan weder geven?
Wy zijn verplicht onz’ gantze leven
Tot uwen dienst met alle kracht.
Al wat gy weer van ons verwacht
Voor al uw goedt, is dankbaarheit
Maakt ons o Heer! daar toe bereydt.
|
|