Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: ô Kersnacht, &c.
Klachte.
Droefheit! heeft mijne ziel bevangen,
Na rust en troost is mijn verlangen,
Wie helpt my uit deez’ droeve staat?
Wie zal mijn kranke ziel genezen?
Wie brengt my tot een ander wezen?
Hoe vind’ ik troost? ay my! wat raadt?
Troost.
2. O Ziel! met elenden beladen,
Komt haast ten Troone der genade,
| |
[pagina 18]
| |
Gy vindt voor uw barmhertigheit,
Uw Zaligmaker zendt zijn boden,
Ia zelfs, komt hy u vriendlijk noden,
Tot zijne maaltijdt nu bereidt.
Klachte.
3. Hoe derf ik arme zondaar! naadren
Voor Godt? die steeds noch toorn vergaadre,
Die zonden tot mijn zonden doe.
Hy mag my van zijn Aanzicht drijven,
En laaten my elendig blijven,
Hy heefter recht en reden toe.
Troost.
4. Houd moet komt naader tot hem treden,
Met zuchten, ootmoet, en gebeden,
Legt voor hem open ’t zondig hert,
Belijdt oprecht uw missedaden,
Zijt gy vermoeyt en zeer beladen,
Hier is verlichting voor uw smert.
Klachte.
5. Ach! was mijn harde hert doorsteeken,
Kond’ dat door-scheuren, smelten breeken!
Om al het quaadt, van my begaan,
Dat ik zoo boozen Godt-versmader!
Tegen mijn goeden trouwen Vader!
En heyl’ge wet, zoo heb mis-daan!
Troost.
6. Krijgt nu uw steenig hert’ gevoelen?
Merkt gy daar in een strijdig woelen?
Voelt gy op teere zielen smert?
Tracht gy uw zonden te beweenen?
Gy hebt in plaatze van het steenen,
Een week gedweeg en buigzaam hert.
Klachte.
7. Ay my! mijn snoode boezem-zonde,
Houdt mijne ziel zoo vast gebonden!
’t Goedt dat ik wil dat doe ik niet,
| |
[pagina 19]
| |
’t Quaad welk ik in mijn herte haate,
Bestrijd’ en zoeke te verlaten,
Hangt my steeds aan, o groot verdriet.
8. Ach! hoe bloot vind ik my van krachten,
Als ik het goede wil betrachten,
En eenig leven in my voel,
Als ’t hert ten goede is geneegen,
Hoe strijdtet booze vleesch daar tegen?
Wat is’er in mijn ziel gewoel!
Troost.
9. Strijdt den geest tegen ‘t vleesch, van binnen?
Zoekt gy u lusten t’overwinnen?
Hoe lief! hoe aangenaam en zoet!
Tracht gy naa ’s Heeren heyl’ge wetten,
In alles, uwen voet te zetten?
Godt werkt in uw, hebt goeden moet.
Klachte.
10. Ach! quam Gods Geest! in my van boven,
Op dat ik met een vast gelove,
Iezus! kreeg tot mijn eygendom!
Maar ’t ongeloof, komt my beletten.
Ik kan mijn hert niet vaste zetten.
Maar zweev’ in twijffel, om en om.
Troost.
11. Vreest niet, Iezus! wil zwakke sterken,
Die ’t willen geeft zal vorder werken,
Een kleyn gelooff verwerpt hy niet.
Laat uwe Ziele hem aankleven,
Houd hem maar vast, gy hebt het leven,
Hy verbreekt noyt ’t gekrookte riedt.
Gebedt.
12. Vader! Ik zal mijn schuldt beklagen,
‘k Heb my voor uw’ niet recht gedragen,
Gelijk een kindt van uw betaamt!
Den Name zelfs! ben ik niet waerdig,
Verdoet gy my gy zijt rechtvaerdig!
| |
[pagina 20]
| |
Met recht sta ik voor u beschaamt.
13. Iezus! weest voor mijn ziele borge,
Ik draagze op in uwe zorge,
Geeft voor mijn schuldt in duurbaar bloedt,
Aan ’t Kruis vergooten tot voldoening,
Maakt tusschen my, en Godt, verzoening,
Spreekt vreed’! in mijn ontrust gemoedt.
14. Trooster! troost mijn verlegen herte,
Verquiktet in de angst en smerte,
Weert van my ongelovigheit.
Werkt en versterkt, het geestlijk leven,
Ach wilt genaâd’ en krachten geven,
Tot meerder deugd’, en heyligheit.
Geloove.
15. Waarom buigt gy ô ziel! zoo neder?
En zijt ontrust? rijst op, keert weder,
’t Is noch den dag der zaligheit!
De deur des hemels staat noch open,
Wel aan! ik zal daar hene lopen,
By Iezus! is genaä bereydt.
16. ‘k Zal dien Heylandt, mijn ziels-verlangen,
Aangrijpen door ’t geloof omvangen;
‘k Zal hem niet van my laten gaan,
Voor dat ik zijne gunst en zegen,
Over mijn ziele heb verkregen,
Ik houd hem vast en kleev’ hem aan.
17. Zaligmaker! ‘k zal my verzaken,
Wat my ontbreekt, moet gy volmaken,
Want alle volheyt in uw woont.
Wat ik niet heb, moet gy my geven,
Fonteyne van genaad’ en leven!
Wie tot uw komt, die wordt verschoont.
| |
[pagina 21]
| |
18. Uw’ gerechtigheit! is de mijne,
Daar meë zal ik voor Godt verschijnen,
En voor uw Troon rechtvaerdig staan.
Mijn zonden zult gy my vergeven,
En schenken my het eeuwig leven,
Dus zal ik in die vreugde gaan!
|
|