Godvruchtige genegentheyt ontfangen: onder welke my boven andere Ue. E. aanzienlijk Huis, en daer in Ue. E. Persoon ontmoettede, in welke deze dingen beyde als iets ongemeens zamen komen, wordende het eene van een ieder met Eerbiedinge erkent, en het andere (stemmende op de gewisse kennis van Ue. E. genegentheit tot alles dat tot verheerliking Gods, en opwekkinge van den Geest, onder Gods Lievelingen kan dienen.) Van my verwacht.
Ontfangt dan Godvruchtige Mevrouw deze geringe Zangrijmen, volgens Ue. E. lieftallige bescheydentheit, en laat de volkomenheit die het aanzien, en den luister van Ue. E. Huis, en Persoon, wel vorderde van een werk dat zich met den naame van die beide ciert, en nochtans door mijn konst, of arbeydt, niet hebbe konnen geven, van Ue. E. met een geheyligt verstand in de stoffe gezien worden.
Ik zal my gelukkig achten, zoo dit mijn geringe werk tot stichtinge gemaakt, maar iets tot geestelijk voordeel van Ue. E. en aanzienlijk huis kan toe brengen. Ik verhope ook dat deze mijne Eerbiedige genegentheyt,