Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Het Geest'lijk Prophetis Bruilofts-Liedt, Van onzen Koning Jezus Christus en zijn Kerke, enz.Vervat in den vijf-en-veertigsten Psalm. In vijf Deelen. | |
Het eerste Deel.Over de 1, 2, en 3de verssen.
1. Een Onderwijzinge, een Liedt der liefden: voor den Opper-zang-meester: onder de kinderen van Korah, op Schoschannim. 2. Mijn herte geeft een goede reden op; ik zegge mijne Gedichten uit van eenen Konink; mijn tonge is een penne eens vaardigen Schrijvers. | |
Toon: Psalm 89.1.
IEhova ! geve licht, en oop'ne ons gezicht, Ga naar margenoota
Hy make ons bequaam te zingen een Gedicht, Ga naar margenootb
| |
[pagina 44]
| |
hert der zaken vol, wil ons den mondt ontsluiten, Ga naar margenootc
Het kookt en rijst om hoog, het moet een reden uitten.
Koom hier, ô Christenziel, mijn Dicht geeft bly vertooning,
Kom zingt dit Liefde-liedt, van Jezus onzen Koning.
2.
De tonge als een pen, die groote dingen schrijft,
Door 't hemels-vuur ontvonkt, die haar zoo vaardig drijft, Ga naar margenootd
Zingt van Gods eenig Zoon, van eeuwigheit geboren;
Die voor des werelds grondt, ten Koning is verkoren: Ga naar margenoote
En volgens 't Vreed-verbond, zou hem den Vader geven
Een uitverekoren zaadt, ten leven opgeschreven. Ga naar margenootf
3.
Hy erfgenaam des Rijks, na 't eeuwig Testament, Ga naar margenootg
Moest hy ook Borge zijn, voor 't volk hem toegekent;
Die hy uit Adams zaadt, vervallen, moest vergaad'ren,
| |
[pagina 45]
| |
Godts recht voor haar voldoen, als Hoogepriester naad'ren: Ga naar margenooth
Ja voor dit eigendom de doodt aan 't Kruice sterven,
Door d'arbeid van zijn ziel, moest hy dit zaadt verwerven.
4.
3. Gy zijt veel schoonder dan de menschen kinderen; genade is uitgestort in uwe lippen; daarom heeft u God gezegent in eeuwigheit.
Van u, ô Koning ! nu verheffen wy den toon,
Zoo vol van Majesteit, uitmuntend', heerlijk, schoon,
Schoon boven d'Eng'len Gods, en kinderen der Menschen, Ga naar margenootk
Vol liefde en gena, ja al dat men kan wenschen.
Geev', dat uw liefde-gloet, des werelts-liefde blusse, Ga naar margenootl
Dat ons uw' oog' bestraal, en wy uw lippen kussen. Ga naar margenootm
5.
Uw lippen zoo vervult met zegen en gena,
Ontsluit voor ons, en geev' dat elk van ons versta
De wond'ren uwer wet, en uw verborgentheden, Ga naar margenootn
O volle Bron des heils ! stort u gena en vrede
Van uwe lippen uit, op dat die neder vloejen;
Dat door uw hemels-dauw uw Kerk, herleev', en groeje ! Ga naar margenooto
|
|