Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 310]
| |
Toon: Van den 36. of 68. Psalm.1.
GY hebt my door uw geest geraakt.
O liefste ! die in liefde blaakt.
De kracht van u gekomen;
Die my als met een zeil-steen treckt,
Mijn doode ziel ten leven wekt,
Heeft my tot u genomen.
Ay treckt my meer ! ik loop u na.
| |
[pagina 311]
| |
Doogt nimmer dat ik van u ga,
Mag ik uw liefde smaken:
Daar in leidt al mijn vreugd' en lust.
Zoo gy, ô vriend', mijn ziele kust;
Mijn liefd' zal weder blaken.
2.
Wanneer ik uwen balsem geur,
Den Adem uwer liefde speur;
Dan werdt mijn geest ontsteken.
Uwe Oly heelt der zielen breuk,
En wekt in my een weder-reuk,
Die krachtig door zal breken.
O liefste ! schenkt de nieuwe wijn,
Die in uw Koninkrijk zal zijn.
Drenkt my uyt uwe vlesschen:
Dan wort mijn ziel (nu neer gedrukt,)
Verquikt, en Hemel-waard’ verrukt,
Daar sy haar dorst kan lesschen.
3.
U Oogen-zalve geve licht !
En klaarheit in mijn ziels-gezicht
Dat ik u recht mag kennen.
U aangename lieflijkheit
Die ‘t herte trekt, en tot u leidt;
| |
[pagina 312]
| |
Zal my aan u gewennen.
Zendt neder in mijn traag gemoedt,
En meerder kracht en overvloedt,
Van uwe liefde-stralen:
Dan rijst mijn ziele tot u Heer,
Dan kleeftz’ aan d’aarde zo niet meer.
Als gy die op komt halen.
4.
O Jezus, als gy ‘t hert doorgrieft.
Gy dringt my tot uw wederliefd’.
Ik zal u vast aankleven !
Dit vuur wordt nimmer uitgeblust.
O liefste, mijner zielen lust !
Mijn heil, mijn al, mijn leven,
Komt by my in, met uwen geest.
Ach waar hebt gy zo lang geweest !
Komt blijft doch in my woonen;
| |
[pagina 313]
| |
U gunst en liefds-gemeenzaamheit,
Waar in mijn troost en vreugde leidt;
Wilt die geduurig toonen.
5.
Klopt aan mijn hert, tot het ontsluyt.
Komt gy daar in; en drijft'er uit,
Al wat u kan mishagen.
Wacht ik (wanneer gy klopt) te lang.
Gaat doch niet weg; dat valt te bang
En lastig om te dragen.
Mijn ziele die zo omme zweeft
Vindt nergens rust tot datz’ u heeft.
O Jezus mijn beminde !
Na u is ‘t dat ik zoek en wacht.
Ach dat gy weder aan my dacht !
En liet u van my vinden !
6.
Als ik u die mijn ziele mint,
Na lange zoeken weder vindt:
Zal ik u binnen leyden.
Mijn ziel hangt u te vaster aan;
Ik laat u noit weer van my gaan.
Gy zult ook nimmer scheyden.
O liefste Jezu gy zijt mijn !
Eeuwig zal ik de uwe zijn:
O heil ! niet uit te spreken.
Geen tegenspoedt zo sterk of groot.
| |
[pagina 314]
| |
Geen duyvel, hel, noch felle doodt,
Kan onze liefde breken.
7.
O liefste, met mijn ziele een,
Die ‘t uwe aan my, maakt gemeen.
Ik kome tot u zuchten !
Mijn toegesloten dor gemoedt,
Zo leedig noch van hemels-goedt,
Zoekt by u hemels vruchten,
Mijn Jezu, dat uw heylig beeld,
Van u werd’ in mijn ziel geteelt,
Mag ik die gunst ontfangen !
Dat gy zo tot mijn ziele naakt,
En door u Geest zo vruchtbaar maakt.
| |
[pagina 315]
| |
Dit is mijn ziels verlangen.
8.
Mijn liefste, waar ik ga of sta.
Volgt my den ouden man, noch na.
En zoekt my te verleyden:
Met vleyeryen, schijn, en list,
Hy stookt onrust, beroert’ en twist,
Om ons van een te scheyden.
Mijn Heere ! die mijn zwakheit kent.
Ik ben tot dwalen gants gewent.
Mijn Leidtsman, Zielen-hoeder !
Ontslaat my van den ouden man,
En zijn verzoek, helpt my daar van,
Mijn Heylandt, vriend, en broeder.
9.
Geev' liefste, my getrouwen raadt
Wanneer mijn ziel in twijffel staat:
En in haar doen verlegen.
Als zy ook t’uwen dienst haar plicht,
Of eenig heylig werk verricht.
Verleent dan uwen zegen.
Doet uwen noordt- of zuyden-windt,
Zo als ‘t u wijsheit noodig vindt.
Doch mijnen hof door-waejen:
Dan wast de aangename vrucht,
Dan zal der speceryen lust,
Zich wijdt, en zijdts verspreyen.
10.
O Liefste 't is mijn laatste Bee,
Komt haast'lijk tot my als een Ree,
| |
[pagina 316]
| |
Ik wachte met verlangen,
Na 't eeuwig zalig Bruylofts-Feest.
Komt daar mijn lichaam ziel en geest,
Uit dezen strijdt ontfangen.
Komt Jezus Hemels-Bruydegom !
Komt voert my in uw koningdom !
Komt haast om my te geven,
Te zitten op den Eeren-troon:
Verciert met heil, en ‘s levens-kroon,
In ‘t gloryrijke leven.
|
|