Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wijze van den 77. Psalm.
ALs een Leeuw noch jonk, en moedig,
Fier, in krachten, overvloedig:
Zo zijn die (oprecht van geest)
Godt vertrouwen, onbevreest.
| |
[pagina 274]
| |
In benauwde droeve dagen,
In den strijdt, en zware plagen:
In ramp, elend, tegenspoedt,
Houdt haar ziel noch goede moedt.
Zwakke.
2. Wat sterkt de ziele van binnen?
Wat doet haar de vrees verwinnen?
Wat geeft zulken moedt in noodt?
Zelfs in vreeze van de doodt?
Sterke.
't Is alleen, om dat de Heere,
Met haar is, wat zal haar deeren?
Hy troost met zijn Stok en Staf.
Dat neemt al de vreeze af.
Zwakke.
3. Oneindig Godt, hoog geprezen,
Kan van niemant verre wezen.
By allen, en over al;
Boven, en in 't aerdse dal,
Is de Heer:
Getrooste.
Maar hy wil woonen,
Zijn gena en heil, betoonen,
In zijn liefds-gemeenzaamheit,
Aan d'oprechte toegezeidt.
Zwakke.
4. Maar wat troost is hier te lezen?
| |
[pagina 275]
| |
Getrooste.
Als de Heer met ons zal wezen,
Maakt ons geen gevaar verbaast.
Hoe zeer ook de werelt raast !
Godt geeft troost, en zielen-krachten,
Tegen alle vyandts machten.
Sterke.
'k Rust op hem, in zulken standt.
'k Voel hy ondersteunt mijn handt.
Getrooste.
5. Al laagt gy in water-stroomen:
Ja moest in de vlammen komen:
Vreest niet, hy wil u bystaen.
Geen van die zal u beschaan.
Sterke.
Ook voor duyzenden vyanden,
Neemt hy u in zijne handen.
Getrooste.
'k Ben (zeidt hy) uw heil en kracht:
Schrik dan niet, rust in mijn macht.
Vreezende.
6. Maar hoe? Ik sta gantsch verlegen?
Op de duyst' re nare wegen,
Ach de Heere licht my niet !
Hulp, noch troost, hy aan my biedt:
Zal de Herder my begeven?
My alleene laten zweven?
Zo dwaal ik van hut, en koy,
'k Raak den Wolven tot een prop.
Sterke.
7. Hy heeft noit, noch zal verlaten,
Die in zijne schaduw zaten:
Al verbergt hy 't lieflijk licht,
Van zijn goedig aangezicht:
Noit zal hy van Vroome wijken,
Zijne zorg, zal niet bezwijken.
| |
[pagina 276]
| |
Hy schuilt:
Getrooste.
Na een oogenblik,
Komt hy weer; dan vliedt de schrik.
8. Ja ook in het droevig woelen,
Doet hy in de ziel gevoelen,
Zijne tegenwoordigheit,
Ook den geest die binnen leidt,
Hoe komt die het herte roeren?
En de ziel tot Jezus voeren?
Door 't gebedt, gezucht, en klacht,
Kleeftze aan: en houdt de wacht.
Sterke.
9. Den Stok, en Staf in zijn handen,
Geeft ons troost en slaat vyanden,
Op dat geen Wolf, Leeuw, of Beer,
SCHAPEN scheure of verteer:
Wrevel-bokken, komt hy scheyden,
Om zijn kudde wel te weyden.
Hy voert en drijft, met verstandt,
Yeder Schaapjen na zijn handt.
| |
[pagina 277]
| |
Zwakke.
10. Als hy my dan hardt komt jagen,
Met zijn Roe, en Stok, ('k voel slagen,)
Zo dat 't in mijn ziele smert,
Ach hoe beeft, en trilt my 't hert !
'k Sta verbaast, in mijne paden.
Gants bedwelmt, met angst beladen.
'k Heb geen moedt, 'k en kan niet voort,
Als mijn Herder is verstoort.
Sterke.
11. Ziele, dit zijn liefde slagen:
Gy zoud' in uw weg vertragen;
Daarom slaat hy met zijn Roe,
Of dreigt met zijn Staf eens toe.
Getrooste.
Zomtijdts raakt hy maar de vachten,
Van zijn Schaap, en jispt het zachte.
Sterke.
En zo hy dat straffer doet,
't Is om dat het wezen moedt.
Getrooste.
12. Laat dit noit uw troost vermind'ren,
Godt handelt zo met zijn kind'ren,
Die hy door den kruys-weg leidt
Tot de vreugd' en zaligheit.
Altoos zijn des Heeren oogen
Op uw; hy wil niet gedoogen,
Dat gy van zijn kudde dwaalt;
Zijnen Stok, uw wederhaalt.
Sterke.
13. Godt is met ons, in genaden,
Wie? of wat kan ons dan schaden?
| |
[pagina 278]
| |
Zwakke.
Hoe krijg ik dan Godt met my?
Dat ik in zijn gunste zy?
Getrooste.
Maak door Jezus met hem vrede:
Wijkt van ongerechtigheden,
Die ons scheyden van den Heer,
Dwaalde gy: keert tot hem weer.
Sterke.
14. In 't genaa-verbondt, komt treden:
Met gelove, en gebeden,
Roept hem aan, dan Nadert hy,
Scheidt uw van des werelts zy.
Nadert hem, met d'heyl'ge Scharen,
Die zijn woordt, en dienst, bewaren.
Getrooste.
Zijnder zamen twee, of dry,
In zijn Naam', daar is hy by.
| |
[pagina 279]
| |
Zamen.
15. Zalig zijnze, die de Heere,
Zich verkiest, om te verkeeren
In zijn tegenwoordigheit:
Die hy tot zijn volk bereidt.
Onze zonden maakten scheyding,
Jezus, door de vree-bereyding
Baant den weg tot Godt te gaan,
Nu hy voor ons heeft voldaan.
16. O Herder ! blijft by ons woonen,
Komt uw gunste verder toonen,
Staat ons by in alle noodt,
Troost ons in de bange doodt:
Als gy eyndelijk zult scheyden
Schaap, en Bok: komt ons dan leyden,
(Staande aan uw Rechter handt,)
In het zalig Vaderlandt.
|
|