Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wijze van den 65. Psalm.
O Al bezorger, Menschen Hoeder !
Al wat'er leeft en zweeft,
| |
[pagina 251]
| |
Ziet na uw handt, en wacht zijn Voeder
Van uw, die alles geeft;
Doet gy uw milde handen open
Dan wordt elk een gevoedt,
Zo komen alle schepzels loopen
Tot uwe volheits-vloedt.
Dankbare.
2. Mijn trouwe Herder ! gaat my leyden,
In 't geurig jonge gras,
In groene vette Klaver weyden
In 't lieffelijk gewas !
Geruste.
Dan voert hy my in zijne hutten,
Voor heete Zonnebrant,
Voor Wolf, en Leeuw, komt hy beschutten
Elk Schaapjen, door zijn handt.
3. Daar mag ik dan zoo veylig rusten,
Op 's Herders trouwe wacht.
Dankbare.
Ja my in d'overvloedt verlusten
En weyden dag en nacht;
Wanneer ik dan in dorst ontsteken
Na 't versche water heyg',
Leidt hy my aan de stille beeken
Daar ik verquikking krijg'.
| |
[pagina 252]
| |
Geruste.
4. Zeer zachtjens komt hy my dan voeren
Daar 't zoete water blinkt,
Dat vloedt, noch baren niet beroeren !
Als 't Schaapjen daar uit drinkt.
Dankbare.
Dus vriend'lijk hoedt de Heer zijn Schapen,
Hy doetze na haar aart
Het keurlijk nutste voedzel rapen.
Geruste.
Met vree en rust gepaart !
Dankbare.
5. Israëls bergen, Zyons velden !
Zijn ons ter Weyd' bereydt;
Daar Godt zyn wooning neder stelde,
Daar rust zijn heyligheyt !
Daar straalt zijn vriend'lijk aangezichte !
Daar stort hy zegen neer.
| |
[pagina 253]
| |
Daar komt hy hert, en zielen stichten;
Door zuyv're Hemels-leer.
Geruste.
6. Daar woon ik stil in vreed' en ruste;
Of schoon de werelt raast.
Daar komt de Heer mijn ziel verlusten,
Hy zeidt weest niet verbaast !
Ik ben u als een teere Moeder !
Dies schuil ik in zijn schoot:
Hy is mijn zorg en trouwe Hoeder !
Ik vrees geen schrik of noodt.
Dankbare.
7. De lieffelijke waterstromen !
Uit 's Heeren heyligdom,
Doet hy tot onze zielen komen;
En vloejen in, en om.
Vergenoegde.
Hier kan zich 't dorstig herte laven !
Met troost, en zielen kracht,
Met zalige genaden gaven,
Als 't Schaapjen schier versmacht.
Dankbare.
8. O zalig ! zijn wy die noch wonen !
In 't zegenrijke Landt,
Dat vette Erfdeel, ja dat schoone !
Door 's Heeren arm geplant,
Een Paradijs van overvloeden.
Geruste.
Daar elk zoo veylig leeft;
Onder de vleug'len van Godts hoede,
En daar zijn voeding heeft.
Dankbare.
9. Hoe groot is 't goedt? dat Godt wil geven !
| |
[pagina 254]
| |
Aan lichaam en aan geest,
Ook zelfs in dit verganklijk leven,
Dien die zijn Name vreest.
Vergenoegde.
Indien hy my niet overvloedig,
Maar Spaarzaam spijst of drenkt,
Ik ben vernoegt, en wacht lankmoedig,
Tot hy my beter schenkt.
Dankbare.
10. De volle volheit, is om hooge;
By Jezus, 's Levens-boom.
Vergenoegde.
Daar wordt verzadigt hert en ooge !
Daar vloeit des wellusts-stroom !
Geruste.
Daar krijgt de ziel haar volle ruste,
Van moeyt' en ongeval.
Vergenoegde.
Daar wordtze zadt van alle lusten,
In Godt, 't oneindig Al.
| |
[pagina 255]
| |
Dankbare.
11. O SCHAPEN ! van zo vette weyden;
Vergeet uw HERDER niet !
Draagt vruchten, laat u van hem leyden,
Waar heen hy u gebiedt.
Vergenoegde.
Gezegent volk ! laet 't herte rijzen
Tot lof en dankbaarheit,
Dat tong, en leven, Gode prijzen,
Voor zijne vriend'lijkheit.
Zamen.
12. O Heer ! toont goedertierentheden
Aan uwe Kerk, en 't Landt.
Ach geeft doch aan uw Zyon vrede !
Bevestight haren bandt.
Uw Schapen ! die zo zober leven,
Verziet doch meer en meer.
Uw goedigheit zeer mildt in 't geven,
Ontfangt dan prijs en Eer.
|
|