Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wijze van den 24. Psalm.
ONeyndig Godt, ô hoogste Goedt !
Daar eens de ziel in rusten moet:
Wat heeft uw Majesteit bewogen?
Met ons te maken dat verbondt,
| |
[pagina 246]
| |
Daar in ons zalig deel gegrondt !
Niets. Dan uw' liefd' en mededogen.
Roemende.
2. Gy geeft u zelven aan my Heer !
Als ik u heb, wat wil ik meer ?
Vertrouwende.
Mijn ziel ! gy meugt met recht nu spreken,
Ik heb JEHOVA ! aan mijn zy',
Hy is, en heeft het al voor my.
My kan, en zal dan niets ontbreken.
Roemende.
3. Godt spaart zijn eygen Zone niet !
Maer zendt hem neer; en met hem biedt
Hy my genade, voor genade,
Tot Wijsheit, en Gerechtigheit;
Tot heyligmaking, zaligheit !
Is hy my; ô groote weldaden !
Vertrouwende.
4. Mijns HERDERS volheit is zoo groot !
In wat gebrek, armoe of noot
Mijn ziel of lichaam, mochten steken.
Hy zorgt, hy voedt, en zal steeds voen,
En geven wat ik heb van doen,
Daarom zoo zal my niets ontbreken.
Klagende.
5. Ontbreekt dan noit den vromen iets ?
Die zoo veel armoed' en verdriets,
Hier op de aerde moeten dragen;
Van tegenspoedt en ongeluk,
Van krankheit, armoed', smaat en druk
Hoortmen haar veeltijdts droevig klagen !
| |
[pagina 247]
| |
Vergenoegde.
6. Zoo d'Heer oit zijn kind'ren leidt
In veel gebreks en tegenheit;
't Is dan de uure van beproeven !
Dan toetst hy eens waar 't hert aan hangt,
Vertrouwt hem maar: en gy ontfangt,
Gewislijk wat gy zult behoeven.
Klagende.
7. Dit quelt zeer dikwils mijn gemoedt,
Zoo my de Heer als HERDER hoedt,
Hoe kan mijn dan zoo veel ontbreken ?
Ik denk dan hy bezorgt my niet !
Ik blijf in 't kruis, en draag verdriet,
Zijn zegen schijnt van my geweken !
Vergenoegde.
8. Den handel Godts is wonderlijk !
Hy maakt de zijn' door armoê rijk,
Hy doet haar hier zoo veel ontbeeren,
Om haar te geven beter goedt,
't Welk hert en ziele eeuwig voedt,
Als dit ontbreekt, zal dat vermeeren.
Vertrouwende.
9. Dat weynig' dat d'oprechte heeft,
Die in des Heeren vreeze leeft,
Is beter, als der boozen schatten.
Vergenoegde.
Godt geeft my een genoegend' hert !
Dat door geen zorg gebroken wert,
Dit kan in Godt ! zijn ruste vatten.
Vertrouwende.
10. Ontbreekt dan iets in 't tijdelijk,
Godt maakt weer na de ziele rijk.
Was 't tijd'lijk nut, hy zoud' my geven.
Vergenoegde.
Ik krijg dan voor mijn Koper, Gout,
O dwaasheit ! zoo my dat berouwt,
| |
[pagina 248]
| |
Zijn gunst is beter dan het leven !
Klagende.
11. Ik zorg, en vrees ! hoe 't noch zal gaan !
Daar komen quade tijden aan,
Die my, en ook de mijne raken.
Verdrukking, krankheyt, arremoe,
Die dreygen my ! Ik weet niet hoe
Ik 't met de mijne dan zal maken !
Vertrouwende.
12. O ziele ! quelt u zelven niet,
Met ongeloovig zorg-verdriet,
Bekommernissen voor den morgen.
Rust in de wijsheit, goetheit, macht
En trouwheit van uw HERDER, wacht;
Hy kan en wil u wel bezorgen.
Vergenoegde.
13. Dat ook geen ingebeelde noodt,
Uw ziel beroert, of nederstoot,
Al hebt gy niet wat u zal lusten.
By Gode staat de wijz', en maat.
Hy heeft genoeg voor ieders staat,
In zijn bedeeling moet men rusten.
| |
[pagina 249]
| |
Vertrouwende.
14. Zijt gy zijn kint? Mistrouwt hem niet,
't Is Heydens, zich met zulk verdriet
Te quellen.
Vergenoegde. Ook ten mag niet baten !
Vertrouwende.
Godt ! en de Godts-dienst wordt onteert.
Vergenoegde.
Ons eygen hert ontrust, verteert,
Als zorg, en vrees, gaan buyten mate.
Klagende.
15. Maar ach ! mijn geestelijke staat,
Is zeer gebrekkelijck: wat raadt !
Mijn klein verstandt, mijn zwak gelove,
Mijn flauwe liefd', en wankel-hoop,
Mijn vallen, en mijn tragen loop,
Doen mijne ziel haar troost beroven !
Vertrouwende.
16. Ey ziele rust ! zijt niet beroert !
Wat Godt begint hy ook volvoert.
Vergenoegde.
Gy hebt des Geestes Eerstelingen !
In zwakheit werkt des Heeren macht,
Tot alles in u is volbracht.
Vertrouwende.
Godt zal u met zijn gunst omringen.
Klagende.
17. Ach ! kond' ik mijn bekommert hert !
Ontlasten van die zorg en smert,
Dat is mijn wensch !
Vertrouwende. Gy moet dan trachten,
Te staan in 's Heeren Heil-verbondt !
't Geloof, zy op zijn woordt gegrondt.
De hoop, moet beter lot verwachten,
Vergenoegde.
18. Bedenkt eens of de Heere oit,
| |
[pagina 250]
| |
U, of de zijne, gants berooit,
In arremoede heeft begeven?
Zoo niet; legt af bekommernis.
Vertrouwende.
Zoekt maar met ernst dat boven is.
Daar is verzadiging ten leven.
Zamen.
19. Lof zy u, die uw SCHAPEN hoedt !
Die ons met zulken overvloedt
Verrijkt, zoo dat wy mogen spreken,
Nu gy Heer ! onze HERDER zijt,
Zoo zal ons doch tot geener tijdt !
Wat nut, of noodig is, ontbreken.
|
|