Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
[pagina 243]
| |
Zijt gy aan ons, nu en tot alle tijden.
Ach ! komt ons hert tot uwen lof verwijden !
Vertrouwende.
2. JEHOVA is, en blijft, mijn eygen HERDER !
Van mijn Geboort, tot aan mijn doot, en verder;
Roemende.
Hy is mijn Vader ! Leytsman, en Behoeder
Van lijf en ziel:
Vertrouwende. Ja hy is my veel goeder:
Als eenig mensch, over zijn lieve kind'ren.
Ik mis geen goet, geen quaat kan my ook hind'ren
Roemende.
3. Ik arme SCHAAP liep heen en weer, afdwalen
Na mijn verderf: wie zou my weder halen?
Ziet Jesus ! trouwe HERDER van mijn ziele !
Die ziet mijn spoor, hy volgt my op de hielen,
Hy zoekt, hy roept, en doet my wederkeeren !
Van 't dwalend' padt: tot in de koy des Heeren.
Vertrouwende.
4. Die Goede Herder, liet voor my zijn leven,
Hy neemt my aan, en gaat zich aan my geven.
Roemende.
Mijn maag're ziel voedt hy in vette weyden,
Mijn dwalend hert komt hy in wijsheit leyden.
Al ben ik zwak, in 't geestelijk betrachten,
Zijn macht, versterkt mijn geest met nieuwe krachten.
Vertrouwende.
5. Dus rust ik vast in d'algenoegzaam Hoeder.
Op Jezus zorg', mijn Heylandt, en mijn Broeder !
Roemende.
Wel zalig ! zijnze die hy komt vergad'ren
| |
[pagina 244]
| |
Tot zijne Tent, die hy doet tot hem nad'ren !
Vertrouwende.
Ja zalig ! is hy, die hy kent voor zijne,
Die door 't geloof ook zegt hy is de mijne !
Begeerige.
6. Ach ! kond' ik my van dezen HERDER roemen !
Mocht ik hem mijn, en my weer zijne, noemen !
Verzekerde.
Keert van uw spoor, laat u door hem geleyden,
Gy moet van 't Rot der vuyle Bokken scheyden,
Komt daar hy weidt, voegt u by zijne Schapen.
Begeerige.
Toont my wat is haar rechte Merk en Wapen !
Verzekerde.
7. Deez' SCHAPEN zullen haren HERDER kennen:
Aan vreemde, willen zy haar noit gewennen;
Maar volgen hem: waar hy haar voor gaat treden.
Zy gaan te zaam, in Eendracht, Liefd', en Vrede,
| |
[pagina 245]
| |
Met Lijdtzaamheit, Goet-aardig, en Zachtmoedig.
Haar wol, en Melk, gevenze overvloedig.
Zamen.
8. Hoe groot, en veel zijn Heer ! uw goedigheden,
Die gy aan ons onwaerdig' gaat besteden,
Gy hebt ons tot uw SCHAPEN uytverkooren
En door uw geest tot kinderen, herbooren.
Gy zijt ons deel, en wy u volk, ô Heere !
Niet ons, niet ons, maar uwen Naam zy eere !
|
|