Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wyze van den 9. Psalm.
HOort vrome ziel ! het deugden padt,
Het welk daar leit na d'Hemels stadt,
Al is 't gepast voor enge treden,
Dat mist ook niet zijn lieflykheden.
2.
Het is geen naar, en donker spoor,
Gelijk het werelts kint geeft voor,
Maar vol van licht, van vreed', en zegen,
Beminlijk boven alle wegen.
| |
[pagina 241]
| |
3.
De glans, die zelfs Gods huys doorstraalt,
Ook hier gantsch lieffelijker daalt,
En steeds al wassend wert bevonden,
Als 't licht des daags tot elken stonden.
4.
Al gaat het schoon gelijk niet op,
Het klimt allenskens tot den top,
En rust niet eer 't tot troost der vromen,
Zy tot het middagpunt gekomen.
5.
Och ! Hemels reisman ! treet dan aan,
Ziet voor u oogen 't licht opgaan,
Het welk u zonder lang te beiden,
In 's Hemels vreugde in zal leiden.
6.
Daar 't eeuwiglijk zal stille staan;
Treedt Hemels wandelaar ! treedt aan,
En juigt in Godes goedigheden
Die u hier te gemoete treden.
7.
De dag komt aan, en nadert al,
Die 't volle licht eens brengen zal,
En een gewenste klaarheit geven,
Daar nacht en schim van zy verdreven.
S. Simonides. |
|