Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
Toon: van de Tien Geboden.
NIet ongelijk is 's menschen leven,
Een renbaan, of een loopers perk,
Daar ongelijk de menschen streven;
Elk naa zijn voorgestelde merk.
2.
Een Christen strekt zijn ooge leden,
Uit 's werelts slijk poel Hemelwaert,
Het werelts kint ziet na beneden,
En zoekt zijn' deel hier op de aerd'.
3.
Een schoone prys is opgehangen,
Die noit zal dorren of vergaan,
Voor die na boven strekt zijn gangen,
Belooft in 't eynde van de baan.
4.
Maar dwaze zyn 't die durven roemen,
Den prys, die d'aerd' haar lopers geeft,
| |
[pagina 239]
| |
Een krans van slechte boter bloemen,
Die niet bestendigs by zich heeft.
5.
O gunstig Godt ! wendt gy mijn oogen,
En voert mijn logge geesten aan,
Na 's Hemels overzaal'ge bogen,
Om na die waerde prijs te staan.
6.
Mijn loopen, Heer ! staat aan u trekken,
Want anders ik geheel bezwijk,
Och wilt my doch u handt toe strekken,
Dat ik niet zink in 't aardze slijk.
7.
Wilt my vereyschte krachten geven,
Om in uw wegen voort te gaan,
Want ziet, Heer ! hoe mijn schenkels beven,
Die voor het minste kluitje staan.
8.
Ay my ! 'k zal nimmer 't einde krijgen,
't Zy gy begunstigt mijnen tredt,
Want ziet my na den adem hijgen,
Op elken voetstap voort gezet.
9.
'k Moet storten neer, ter halver wegen,
En smooren in het gulle zant,
Ten zy gy Heer tot my genegen,
My stutten zult door uwe hant.
10.
Ja, wilt gy Heer, mijn traagheit merken,
Gy mogt my werpen uit het perk,
Maar neen, Godt wilt my liever sterken,
En vord'ren uwer handen werk.
11.
Ach staat doch uwen knecht ! dees bee toe,
Wilt met de Oly van uw Geest,
Van den hooft-schedel tot de tee toe,
| |
[pagina 240]
| |
Zijn leden zalven minst en meest.
12.
Zo zal hy wakkerder voort loopen,
En juychen hier in uw gena,
En na 't uit-eind' der bane hoopen,
De kroon der heerlijkheit hier na.
S. Simonides. |
|