Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
Toon: Psalm 61.
WAt is de mensch vol elenden,
Waar wy 't wenden?
't Leven is vol tegenspoedt.
Wie kan al de druk, en quaden,
Ramp, en schaden
Dragen, even wel gemoedt?
2.
Zorge, vreeze, komt ons quellen,
En ontstellen;
| |
[pagina 231]
| |
Dikwijls ook een quaadt gerucht,
't Hert beroert, en maakt verslagen,
't Kan niet dragen,
Al den last daar 't onder zucht.
3.
Hoe verdwijnen zielen-krachten?
Door 't verwachten !
't Leven wordt door smert verteert.
Zo sterk is des lusts-verlangen,
Na 't ontfangen
Van het goedt dat men begeert.
4.
O ziel ! als u d'ongelukken,
Nederdrukken;
Waarom zoudt gy 's levens-lust,
In zo bitt're droefheits pijnen,
Gaan verquynen?
En verstooren uwen rust?
5.
Of Godt wilde u begeeren;
Van u weeren;
Al neemt hy door zijne handt,
't Geen u is van groote waerde,
Op de aerde,
Hy blijft doch u beste pandt.
6.
Ach, de Heere is rechtvaerdig !
Wy zijn waerdig,
Quaat te lijden om de schuldt.
Word het goed van hem gekomen,
Ons ontnoomen,
Laat 't ons dragen met geduldt.
7.
Denkt ook eens hoe veel genaden?
En weldaden?
Godt noch geeft te dezer tijdt,
| |
[pagina 232]
| |
Wat geniet gy noch al zegen !
In uw wegen,
Denkt eens wat gy waerdig zijt !
8.
Gy hebt (ô gunst !) Hemels-schatten,
Aan te vatten,
Jezus ! heeft die uw bereidt.
Hier mag 't droeve hert in rusten,
Zich verlusten,
Dit goedt blyft in eeuwigheit.
9.
Godt is zelfs uw heil sprink-ader;
Lieve Vader !
Dat vernoegt een ang gemoedt,
Moet gy iets op d'aerd' ontbeeren?
In den Heere,
Is uw algenoegzaam goedt.
10.
Ziele ! zijt gerust en stille,
't Is Gods wille.
Al het geen u hier ontmoet;
Hy zal goede redding maken,
Van uw zaken,
En die stuuren tot uw goedt.
| |
[pagina 233]
| |
11.
Ja verliest gy 't aardze leven,
't Was gegeven,
Voor een tijdt, van hem bepaalt.
Geeft de ziele, in zijn handen.
Uit de banden
Wordtze in de vreugd gehaalt.
12.
Heere ! geeft dat ik my voege,
In genoegen,
Na 't bestuur van uwe handt.
Helpt my doch mijn kruice dragen,
Met behagen !
Geeft gedult in dezen standt.
13.
Dat dan 't hert, en ziels verlangen
Nimmer hangen,
Aan het schepzel kleyn van waerd',
Doet my alle ydelheden
Gantsch vertreeden,
Voert mijn ziele boven d'aerd.
14.
Ik zal my in doodt, en leven
Over geven.
Aan u, die wat recht is doet;
Al wat quaat is voor uw kindren !
Zult gy hindren,
O mijn ziel ! zyt wel gemoet.
15.
Ik zal nu voortaan vertrouwen;
In 't benouwen,
Op Gods hulp, en goedigheit.
Hy zal goede uitkomst geven.
In dit leven !
Anders in der eeuwigheit !
|
|