Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: Psalm 65.
WAt groote goetheit, gunst, en zegen !
Wat Goed'ren overvloet?
Geeft gy, ô Godt ! tot ons genegen?
Meer, als gy and'ren doet.
| |
[pagina 225]
| |
Van zo veel ramps, druks, en elenden !
Hebt gy ons lang bevrijdt.
Uw weldoen duurt noch, 't heeft geen einde.
Uw goetheit strekt zeer wijdt.
2.
Maar al die goed'ren van dit leven,
Gy in 't gemeen, ô Heer !
(Ook aan den wereltling) wilt geven;
Doch dan hier na niet meer.
Gezondtheit, leven, vreugd, wellusten,
Staat, rykdom, eer, en spoedt,
Daar is geen grondt in om te rusten;
Wy zoeken beter goedt.
3.
Wy zijn met 't aerdze niet te vreden,
Hoe aangenaam het is !
Geeft niet ons deel, en schat beneden !
Maar 's Hemels erffenis.
't Is uwe liefde, en genade,
In Jezus weg-geleidt,
Die kan ons hert alleen verzaden,
In alle eeuwigheyt !
4.
De ziel te eel, te groot van waerden,
Tot hooger staat bevoegt;
Vindt niets in hemel, noch op aerden,
| |
[pagina 226]
| |
Dan Godt; die haar genoegt.
In Jezus wilze u aankleven;
Zy zoekt uw aanzicht Heer,
Schenkt in uw Zoon aan ons het leven.
Dan lust ons ook niet meer !
5.
Wat gy hier geeft, zy ons tot zegen,
En nimmer tot een strik:
Geeft dat ons hert tot 't aerds genegen,
Zich in uw gunst verquik';
Verheft het, wil het hooger trekken.
Tot u, ô hoogste goedt !
Doet tochten, en begeerten strekken:
Daar rust dan ons gemoedt !
|
|