Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |
Toon: Psalm 50.
O Bron van 't licht ! uw glans de ziel verlicht.
Brengt die u zoeken, voor uw aangezicht,
Zoekende.
Ach! mocht mijn ziel, die steeds begeert' en lust'
Na Godt ! eens vinden op dit zoeken rust !
Mocht ik maar na al 't zuchten en verlangen,
Hem tot mijn Deel, en eeuwig goedt omvangen !
Vindende.
2. Wel zoekend' hert! daar toe is hulp, en raadt,
Is 't u maar ernst; gy komt tot dezen staat.
Wie Godt wil zoeken, die vindt hem gewis,
| |
[pagina 198]
| |
Nu hy na by, en noch te vinden is:
Spoeit u maar voort, en gaat de rechte wegen,
Gy vindt hem dan in zijne gunst en zegen.
Zoekende.
3. Ay my ! ik ben zoo verre afgedwaalt,
Ik ben zoo laeg na d'aerde toe gedaalt !
Hoe is mijn lust in strikken zoo verwert
Van ydelheit een rechte zielen smert?
Hoe raak ik los? hoe zal ik my ontwinden
Van dezen bandt? Om dien ik zoek te vinden.
Vindende.
4. Hoort na zijn woort volgt noit geen vlees noch bloet,
't Vernuft, en eygen wil, moet onder voet.
Die Godt zoekt, moet eerst uit hem zelven gaan,
Zoekende.
Maar hoe zal ik zo zwaren werk bestaan;
My zelfs geheel in alles gaan verzaken,
Eer ik tot Godt ! en hy tot my zal naken?
Vindende.
5. Ja 't padt is smal, hier is een enge poort.
| |
[pagina 199]
| |
Hier moet geweldt zijn of men raakt niet voort;
Wie Godt wel zoekt, die heeft veel tegenstandt.
De vyandt komt van d'een en d'ander kant,
Op dezen weg valt arbeidt, kruis, en lijden,
Doet wapens aan ! om moediglijk te strijden.
Zoekende.
6. Moet dit zo zijn? ach waar krijg ik de kracht !
De wil is goedt: maar 't schort my aan de macht.
Vindende.
Toeft uwen wil, want 't listig hert bedriegt.
' t Zeit wel ik kan niet ! waar in 't veeltijts liegt.
In dit kan niet ! komt wil niet ! zich verbergen.
Een trage wil zal zich niet groots gaan vergen.
Zoekende.
7. Helaas ! Ik vinde in my zelven niet.
Vindende.
Keert u tot Jezus, die u krachten biedt.
Niets is te zwaar voor die in hem gelooft,
Zijn geest, werkt in de leden daar hy 't hooft
Van is:
Zoekende.
Ach ! kond' ik vastelijk geloven !
Maar 't ongeloof komt my de kracht beroven.
Vindende.
8. De twijffeling moet onder voeten neer.
Hoort gy, en rust op 't woordt van onzen Heer:
Hy roept, Komt tot my ! zijt gy zwaar belaan?
Kont gy niet loopen? komt maar kruypend' aan !
Uw ziele vindt in my gena en leven;
Ik zal uw kracht, ja troost, en ruste geven.
Zoekende.
9. Dit zoek ik maar, en 't is mijn eygen wit.
O groot geluk ! hoe raak ik aan 't bezit?
Vindende.
Neemt aan, ô ziel ! wat onzen Jezus zeidt,
Ik ben de weg ! die tot den Hemel leidt.
Ik ben de waarheit, jaa ook zelfs het leven !
| |
[pagina 200]
| |
Zoekende.
Ik zal my dan met spoet tot hem begeven !
Vindende.
10. Ja haast u maar: dit is het rechte spoor,
Volgt Jezum na, hy gaat u zelven voor.
Zoekende.
Moet ik hem volgen waar hy my geleidt?
Vindende.
Ja: in den wegh van deugd', en heyligheit.
Draagt ook u kruis, gy raakt dan voort en nader,
Tot uwen wensch: zoo komt gy tot den Vader !
Zoekende.
11. Tot Godt komt niemant dan door heyligheit.
Maar als ik merk hoe mijnen wandel leidt?
Hoe noch de zond' in mijne ziele leeft?
Hoe weynig vruchten dat mijn leven geeft?
Hoe menigmaal ik afdwaal in mijn wegen?
Dan valt de moedt, en ik sta gants verlegen !
Vindende.
12. Verlegen ziel ! gants billijk is u klacht.
| |
[pagina 201]
| |
Zie toe, dat gy na meer volmaaktheit tracht;
Verlaat dat achter is, en u belet:
Jaagt na den prys, op 't eind' uw voorgezet:
Valt gy dan neer, staat op, raakt gy aan 't dwalen,
Keert weer op weg, gy zult de kroon behalen.
Zoekende.
13. Dit neem ik voor, en hier op leg ik toe:
Maar ach, hoe haast ben ik van arbeidt moe,
Mijn hert wort zwaar met aerdtse bezigheit.
Door wereldt, vlees, ben ik zo haest verleidt.
De Zatan ! wil my doen te rugge wyken;
Ik sta verstelt, en vreez' ik zal bezwijken !
Vindende.
14. Niet moedeloos ! vrees niet voor dit geweldt !
Gaat voort, breekt door, betoont u als een Heldt.
Waakt in 't geloof, strijdt met kloekmoedigheit,
Jezus heeft overwinning toegezeidt.
't Eind' zal den arbeidt, en u zoeken kroonen,
Volhardt gy maar: Godt is u zelfs ten loone !
Zoekende.
15. Wat noot is 't noch ! als ik den Heer maar vond?
Maar 't alderdroevigst' welk mijn ziel doorwondt,
Is dat hy schijnt van my zo verr' en vreemdt,
En zijnen troost en gaven van my neemt.
Ach ! hy verlaat my ! zoo raak ik te vallen,
Al wat ik doe, ik vorder niet met allen.
Vindende.
16. O ziel ! kent gy noch 's Heeren wegen niet?
Hy is niet verr', schoon gy hem niet en ziet;
Een korten tijdt, bedekt hy 't aangezicht,
Na droeffenisse geeft hy troost en licht:
Zoekt, klopt, en bidt, gy zult hem weder vinden.
Dit zal de band, veel sterker zamen binden.
Zoekende.
17. Mijn ziele rijst, my dunkt ik voele moedt !
Daar koom wat wil, 't zy voor of tegenspoedt,
| |
[pagina 202]
| |
't Blijft mijn begeert' en eind', ja dit is 't slot.
Ik moet noch nader zyn by mynen Godt !
Myn ziel verliest, op deugd en heyligheden,
Zal met dit beeldt al hemelwaarts gaan treden.
Vindende.
18. Gy hebt, ô ziel ! ten deel het geen gy zocht.
Zoekende.
Hoe weet ik dat? ach of ik 't voelen mocht !
Vindende.
Zoekt in u binnenst 't geeft getuygenis.
Dat uw' begeerte Godt te zoeken is.
Gy wilt uw zelfs, en eygen lust verliezen,
Ja heyligheit voor alle goedt verkiezen.
Zoekende.
19. Gaat dit al vast? dat Godt gevonden is,
Van die hem waarlijk zoekt?
Dit is gewis.
Vindende.
Wie zoekt doch Godt ! als dien hy heeft gezocht?
Ons zoeken, heeft Godts Geest in 't hert gewrocht,
Godt zoekt ons eerst, eer wy hem zoeken konden.
Zoekt gy dan Godt, gy hebt hem al gevonden !
| |
[pagina 203]
| |
Zamen.
20. O groot geluk ! van die den Heere heeft?
Wiens ziel in Godt, en zijn gemeenschap leeft !
Want alle goet dat men begeeren kan,
Is al in hem ! daar rust die ziele dan !
Die hy omhelst in liefde, en genaden.
Is Godt met ons ! wat zal ons dan beschaden?
Zoekende.
21. Na by den Heer te zijn is 't beste goedt !
Wat middel is 't dat ik gebruyken moet?
Om dus altydt te blyven by myn Godt?
Vindende.
Schuuwt eerst des werelts ydel, booze rot.
Hoedt 't dwalend hert. stuit 't zwerven van de zinnen.
't Geen 't hert verleidt, dat kome daar niet binnen.
22. Leeft, overdenkt, doorzoekt, Godts heylig woort !
Komt in Godts Huis, daar gy zijn stemme hoort.
Daar 't volk hem aanroept, daar hy zegen toont,
In de Gemeente, daar de Heere woont.
Voegt u in liefd' by Hemelze gezinden !
Gy zult daar Godt, en Jezus met haar vinden.
23. Stelt u dan Godt geduurig voor uw' oog.
Voert u gemoedt van aerdts-gewoel om hoog.
Leeft door geloof, toont dat in heyligheit.
Volgt zijn bestuur; waar heen hy u geleidt.
Spreekt veel tot hem ! met zuchten en gebeden:
Godt blyft by u. En gy by hem, in vrede.
Zoekende.
24. Ay Vrienden Godts ! laat my dan met u gaan?
Als ik vertraag', of wijk, voert my weêr aan !
Ik zal u volgen, met al mijne macht.
In dezen weg: mijn ziele hoopt, en tracht,
Na 's Heeren hulp: hy zal my vorder sterken.
Die 't willen geeft, zal ook het goede werken.
| |
[pagina 204]
| |
Vindende.
25. Zoo doet de Heer ! dit is zijn eygen woordt;
Komt laat ons gaan; en treden zamen voort.
Zoekende.
Gods Geest, en gunst, blijv' ons geduurig by !
Hy neemt weg al wat ons tegen zy !
Vindende.
't Is zijn verbondt, dat nimmer zal bezwijken;
God zal van ons, en wy noit van hem, wyken !
Zamen.
O Heil-Fontein ! O algenoegzaam goedt !
Elendig is hy, die u missen moet.
Hoe zalig? Ja zalig in eeuwigheyt?
Is hy, dien gy tot u gemeenschap leidt;
Dien u geniet, in Jezus onzen Heere !
Wie zal? en kan? dit heyl genoeg waarderen !
Vindende.
De volle vreugd' wort in d'Hemel bewaert;
Wanneer wy voor Godts aanzicht zijn vergaart,
Dan hebben wy van strydt, en zoeken rust
| |
[pagina 205]
| |
In Godt: wiens glory onze ziel verlust.
Zamen.
Dan zingen wy Haleluja ! te zamen.
Haleluja ! Haleluja ! Ja Amen.
|
|