Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
Als men de twee laatste Regels van yders vaars af laat, (die niet van den Oudt-vader Bernardus zijn,) zinght men 't op d'eygen Toon, Of als den 100 Psalm, Maer de twee laetste Regels by yder vaars op de wijse van Onze Vader in Hemelrijck.Hoogl. 1: 3. Uwen name is een oly die uytgestort wort: daerom hebben u de maagden lief.
JEZU, uw's Naams gedachtenis,
Tot 's herten vreugd' zeer krachtig is.
Verr' boven honing, boven al
Is uw bywezen lief getal.
O JEZU zoet, ô liefste mijn,
Wanneer zal ik eens by u zijn?
| |
[pagina 185]
| |
2.
Men zingt zo zoete geen muzijk,
Men hoort geen Liet zo vreugdenrijk:
Men dicht geen lieffelijker Toon,
Als van ons Jezus, Godes Zoon.
JEZU mijn lof, mijns herten-zang,
Ik zing u al mijn leven lang.
3.
Jezu, de zondaars gy bekeert;
Zeer vriend'lijk voor die u begeert,
Hoe goet zijt gy, voor die u mint?
Maar wat doch voor al die u vint !
JEZU mijn hoop, mijn wensch mijn lust,
Wel is de ziel, die in u rust.
4.
Jezu der herten zoete schicht,
Fontein des Levens, Zielen licht !
Gy overwindt al 's werelts vreugt,
En al dat yemandt hier verheugt.
Bestraalt mijn ziel, doorschiet mijn borst.
En laaft mijn hert, dat na u dorst.
5.
Geen tonge heeft het oit vertelt,
Geen letter heeft het oit gespelt,
Die 't heeft geproeft, die weet gewis,
Jezum te minnen, wat dat is !
Die JEZUM mint (ô hoogste lot !)
Godt blijft in hem, en hy in Godt.
6.
In 't bedd' mijns herten zucht ik staag,
Mijn ziel verwacht hem alle daag,
In huis alleen op 't landt, en straat,
Zoek ik mijn Jezum vroeg, en laat.
JEZUS die mijn beminde is,
In 't hert alleen te vinden is.
| |
[pagina 186]
| |
7.
'k Zal met Maria vroeg op staan,
En 's morgens tot den grave gaan,
Met vragen, klagen, droef gemoedt,
Hem zoeken, tot dat ik hem groet.
Die JESUM den gekruysten mint,
En vreeze niet, want hy hem vindt.
8.
'k Zal 't graf met tranen maken nat,
Met zuchten wand'len door den padt,
Voor Jezus voeten vallen ne'er,
Die kussen, en omhelzen we'er.
By zijne voeten heel doorwondt,
De Zondares genaden vondt.
9.
Jezus een Konink wonderlijk,
Is Heerlijk, Machtig, Edel Rijk:
Veel zoeter, en volmaakter, dan
Een sterflijk mensch uitspreken kan.
Min doch, ô Ziel ! dient dezen Heer,
Groot is uw loon, uw vreugd, en eer.
| |
[pagina 187]
| |
10.
Wy Heere Jezus bidden dy,
Maakt dat ons hert verzadet zy.
Geen duyster nacht daar inne dult:
Maar met uw licht, en liefd' vervult.
't Hert dat God nadert niet en deert.
Die Godt geniet niet meer begeert.
11.
Heer ! als ons herte u onthaalt,
Als uwe klaarheit ons bestraalt:
Dan wordt des werelts lust verfoeit,
En 't vuur der liefden in ons gloeit.
O liefde Jezu ! my verteert,
En al wat tegen u begeert.
12.
De liefde Jezu overzoet,
Is waarlijk eene Honing-vloedt,
Veel zoeter duyzentmaal, en meer,
Want niemant zeggen kan hoe teer.
Proeft, ziet, en smaakt dat Godt is zoet,
Geen waerder schat, geen hooger goet.
1. Pauze. 13.
Zijn lijden is zijn 's liefden pandt,
Veel grooter als men ergens vandt,
Hy heeft ons met zijn bloedt gekocht,
De vree met Godt voor ons gewrocht.
Geen meerder liefde iemant heeft,
Als die zijn ziel voor vrienden geeft.
14.
Jezum te kennen, tracht, ô mensch !
Hem te beminnen zy u wensch:
Met vlijt te zoeken niet ontbreekt,
In 't zoeken meer uw' liefd' ontsteekt.
Die JEZUM kent zijn Ziele leeft:
Die JEZUM mint, houw, dat hy heeft.
| |
[pagina 188]
| |
15.
Die u zoo mint, met minn onthaalt,
Zijn liefd', ô ziel ! met d' uw betaalt,
In dezen geur u vlijtig spoedt:
Godts liefd' met wederliefd' ontmoet.
Na Godes liefd' uw herten voegt,
Zijn liefd' heeft zich in ons vernoegt.
16.
Jezus die zo genadig is,
Geeft blijdtschap die gestadig is,
Oprechte troost hy mede brengt,
En vreugd des herten onvermengt.
Des werelts vreugd' in druk vergaat:
Des Heeren blijdschap eeuwig staat.
17.
Jezu ! my deze gunste doet,
Geeft my uw's liefdens overvloet:
Laat komen dien gewenschten dag,
Dat ik u zien, en leven mag.
Zalig is hy die in uw Hof
Woont, en u zingt een eeuwig lof.
| |
[pagina 189]
| |
18.
Al zijn mijn woorden onbequaam,
Nochtans verbreid' ik uwen Naam:
De liefde my vrymoedig maakt,
En buyten u de vreugde staakt.
O JEZU ! die gezegent zijt,
U liefd', en lof my staag verblijdt.
19.
Jezu ! u over zoete minn',
Vermaakt des menschen hert en zin,
Verzaadt de ziele zonder last,
Als geestelijken honger wast.
Dien Godt verzaadt, gants niet ontbreekt,
Als men hem smaakt, den lust ontsteekt.
20.
Al die u eten, hong'ren Heer !
Al die u drinken, dorsten meer:
Doch zy begeeren anders geen,
Dan Jezum d'alderliefst' alleen.
Eet van dit Broodt, drinkt dezen Wijn,
't Is zalig, hier in gulzigz zijn.
21.
Maar dien deez' liefde dronken maakt,
Die weet te recht hoe Jezus smaakt.
Hoe zalig is hy dienze vult;
Want hy niet anders in hem dult.
Wat kan ontbreken in 't gemoet,
Als 't Godt bezit, ons hoogste goet.
22.
Jezu der Engelen cierzel rijk,
In 't hooren zoeter als muzijk !
In 't proeven boven alle smaak,
In 't hert een Hemels bly vermaak.
Niet is zoo waerdt in 't aerdtze dal !
JESUS alleen is 't Al, in Al.
| |
[pagina 190]
| |
Ick roep wel duyzentmaal, en meer:
Mijn Jezu, komt gy ook mijn Heer !
Wanneer maakt gy mijn hert zoo bly?
Dat'et van u verzadet zy.
Ik queel van liefde, (roept uw Bruidt,)
Voert eens mijn herts-verlangen uit.
24.
Jezu, 't gestadig minnen dijn,
Geeft my geduurig quaal, en pijn:
Doch voor de ziel is 't honig zoet,
Uw liefd' alleen mijn leven voedt.
't Verlangen is my wel een smert.
't Omvangen geeft weer vreugd in 't hert.
2. Pauze. 25.
Jezus ! op 't hoogste goedertier,
Mijns herten vreughd', en leven hier:
Wat hebt gy al voor ons gedaan?
Laat doch uw' liefd' mijn ziel omvaan.
O Ziel ! die Godes liefd' omvat,
Wat goet hebt gy? ô rijcke Schat !
| |
[pagina 191]
| |
26.
Jezum te minnen is my goet,
Aan niemant hecht meer mijn gemoedt,
Ik werp mijn eygen wil van my;
Op dat Jezus mijn leven zy.
Het sterven is my groot gewin,
JEZUS mijn leven, hert, en zin.
27.
O Jezu ! alderzoetste Lief,
Uw troost mijn zuchtend hert verhief:
Als bitter schreyen u genaakt.
En 's herten roep uw ooren raakt':
Ik zucht, ik schreye dag, en nacht:
Komt Bruydegom ! uw Bruidt die wacht.
28.
Waar dat ik ga, of waar ik sta:
Mijn hert jaagt altijdt Jezum na,
Hoe bly ben ik, als ik hem vind !
En hy zich aan mijn ziel verbindt !
JEZUM te derven is my smert:
Zijn schat te erven zoekt mijn hert.
29.
't Omhelzen dat ik dan bekoom,
Is zoeter als een Honing-stroom:
Dan bandt, waar tusschen ik dan hang,
Is Jezus arm: maar 't duurt niet lang.
O vreugd ! ô lot ! ô zoete bandt !
't Omhelzen van Godts rechter handt.
30.
Nu zie ik, dat ik heb gezocht,
En mijn begeert' word nu volwrocht:
Jezus heeft my het hert doorwondt,
Door liefd' ontsteken in den grondt.
Wie vat hoe zich de ziel vernoegt?
Als Godt zich zelven by haar voegt.
| |
[pagina 192]
| |
31.
Als Jezus dus in 't herte rust,
Zijn liefd' en wordt niet uytgeblust,
Maar blijft gestadig, onverflauwt,
En wast te meer wat haar benauwt.
Benauwtheit, pijn, hoe groot, hoe fel,
Godts liefd' verwint ook Doodt, en Hel.
32.
De liefde Jezu immer brandt,
En wonder zoet is haren bandt:
Verheug'lijk is ook haren smaak,
En zeer geneuglijk haar vermaak.
Deez' brandt verteert de booze lust,
En brengt ook aan de ziele rust.
33.
Deez' liefde uyt den Hemel daalt,
En 't merg mijns herten diep doorstraalt:
z'Onvonkt mijn ziel, en koudt gemoet:
Den droeven Geest zy vreugd aan doet.
Die Godt bemint zy vry verheugt,
Gy zijt Godts kindt, ô groote vreugt !
| |
[pagina 193]
| |
34.
O brandt ! ô heyl'ge Hemels-brandt:
Geen liefden-vuur men heeter vandt.
O troost hier in dit tranendal !
Godts Zoon te minnen boven al.
Mind Godes Zoon, zo vliedt uw pyn;
Zyn liefde doet u zalig zyn.
35.
O Jezu ! bloem van 't maagden-velt,
Uw minn' met zoetheit wordt vertelt:
Lof, eer zy u, en Majesteit,
Uw Rijk duurt tot in eeuwigheit.
JEZU, u zingen d'Eng'len lof;
Want gy den Vorst zyt van haar Hof.
36.
Komt Koning ! komt mijn goede Heer !
Komt Heylandt ! u komt alle eer.
Beschijnt mijn ziel met uwe straal:
Gy zijt verwacht zo menigmaal.
Myn tranen zyn myn Broodt, tot spot
Men dikwyls zegt, waar is uw Godt?
3. Pauze. 37.
Jezu klaar boven zonneschijn:
Geen balzem kan zo ruykend zijn,
Zoet ! zoetste boven alle zoet:
En liefste boven alle goet.
Die kent wat gy van binnen zyt,
U mint zo gy te minnen zyt.
38.
Jezu uw smaak de ziel verwekt,
Uw geur het herte tot hem trekt:
Mijn geest in u geheel verzijgt,
Als gy u tot haar deel verkrijgt.
Vreugd, eer, gewin wordt al versmaat,
Wanneer Godts minn' het hert verzaat.
| |
[pagina 194]
| |
39.
Jezu mijns herten hoogste lust,
Uw' liefde-vlam wordt noit geblust,
Door u mijn ziele wordt verblijdt:
En eeuwig van de doodt bevrijdt.
O JEZU zoet, ons toeverlaat,
Gy geeft al 't goet, en weert al 't quaat.
40.
Komt tot my, ô beminde schoon,
Die zit in uwes Vaders Troon:
Den Vyandt hebt gy overmogt,
Den Hemel door uw bloedt gekocht.
JEZU; dit is uw Testament:
Ik ben met u tot 's werelts endt.
41.
Ik volg al om u achter aan,
Waar 't is, gy zult my niet ontgaan !
Want gy hebt my mijn hert ontrukt,
En uwe liefd' daar in gedrukt.
Die JEZUM volgt, gaat wel gewis;
Want hy den Weg, en Leidsman is.
| |
[pagina 195]
| |
42.
O Hemels Burgers komt met spoet,
En uwe poorten open doet:
Komt uwen Heylandt in 't gemoet,
Roept Koning, Jezu ! weest gegroet !
Vuur, Lucht, Zee, Aerde, Berg, en Dal,
JEZUS regeert ! maakt bly geschal.
O Koning ! machtig, glorieus,
O Koning ! zeer victorieus:
Genadig over onz' misdaadt !
O Jezu ! 's Hemels meest cieraat.
Ryk, en grootdadig, machtig, wys,
Maar meest genadig in uw prys.
44.
Fonteyne der genaden vloedt,
O Zon ! wiens licht Godts Stadt behoedt,
Des droefheidts nevel van ons jaagt,
Met 't licht uw 's blijdschaps ons bedaagt.
Fontein, u kracht Godts stadt verblydt;
O Zonne ! die geen nacht en lydt.
45.
Jezu ! u prijst des Hemels Choor,
En zingt u lof met zoet gehoor:
De Werelt hebt gy gantz verblijdt,
Met Godt verzoent, van 't quaadt bevrijdt.
De Eng'len zingen altydt weer,
O Heylig ! Heylig ! Heylig ! Heer.
46.
Jezu, u Rijk in vre'e bestaat,
Die hert en zin te boven gaat,
Och of mijn ziel die eens bezat !
Hoe zeer verlangt zy na dien schat !
Gods Ryk is spys, noch drank: maar meest
Recht, vreed', en blydschap in den Geest.
| |
[pagina 196]
| |
47.
Jezus is nu in 's Hemels Troon,
Daar draagt hy d'hoogste Eeren-kroon.
Mijn ziel wil mijn geheel ontgaan;
Want zy volgt Jezum achter aan.
Myn ziel ! wat doet gy hier op d'aerd?
U Schat is JEZUS hoog van waard'.
48.
Jezu, met bidden, zang en lof,
Wy volgen u in 't Hemels-hof.
Geeft ons tot een genadig loon,
Met u te zitten in u Troon.
Lof JEZU, om 't verhoogen dyn,
Moet alle knie gebogen zyn.
|
|