Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
Toon: Psalm 18. en 144.
TRekt Heer ! mijn ziel van 't aards gewoel na boven.
Dat ik met 's Hemels heir uw Naam mag loven;
Gy houdt u Troon in 't ontoeganklijk licht.
Voert my om hoog' en sterkt mijn ziels-gezicht !
Uw aanzicht geve zijn genaden-stralen !
Uw Geest koom in mijn herte neder dalen !
| |
[pagina 181]
| |
Hy maak' de ziel (die noch zoo vast aan 't stof
Kleeft) los, en vaardig tot des Heeren lof !
Lovende.
2. Jehova ! Bron, en aller wezens-wezen.
Uit welkers volheit alles is gerezen,
d'Eenige oorspronk ! waar door yeder ding,
Al wat het is, en wezen zal, ontfing.
Verheerlijkende.
Drie eenig Godt ! die leeft van eeuwigheden.
Die zijt, zult zijn, en waart altoos voorleden;
De eerst', en lest', voor uw is geen geweest,
O eeuwig' Vader, Zoon, en Heyl'ge Geest !
Lovende.
3. O geestlijk wezen ! zelfs het licht, en leven.
Aan wiens volmaaktheit niemant yets kan geven !
Verheerlijkende.
Altijdt de zelfde, onveranderlijk:
Ook eeuwig vast is Heer ! u Koninkrijk.
Lovende.
Uw Raads-besluit kan niemant oit verhind'ren,
Noch uwen wil verand'ren, noch vermind'ren;
Hemel en aarde zullen eens vergaan:
Doch uwe woorden blyven eeuwig staan.
Verheerlijkende.
4. Oneindig groot' Heer ! boven alle machten !
Die geeft, en neemt, den schepzelen haar krachten,
Almogend' Godt ! u aller sterkste handt,
Doet alle dingen zonder tegenstant.
Lovende.
Alwijze Godt ! uw al-doorziende oogen,
Zien over al, op aller menschen pogen;
| |
[pagina 182]
| |
Gy weet wat is, zal zijn of heeft geweest,
Gy ziet het allerbinnenst' van den geest.
Verheerlijkende.
5. Onmeetlijk is uw wezen, Heer der Heeren !
In alle plaatzen daar wy hene keeren,
Zijt gy, ô Godt ! die ons bestuurt en leid
In uw gesicht en tegenwoordigheit:
Lovende.
Voor uw aanzicht kan niemant zich verbergen.
Wie uw vertoornt, of eenigzins gaat tergen,
Gy vind hem haast tot zijn bederf en val:
Maar d'uwe hoed en helpt gy over al.
Verheerlijkende.
6. O hoogste goetheit, barmhertig ! genadig !
Vol trouw' en waarheit; daar toe zeer weldadig;
Gy zijt een Godt van volle zaligheit,
Die gy voor d'arme menschen hebt bereit.
| |
[pagina 183]
| |
Lovende.
O algenoegzaam Godt gy laat de stromen,
Van uwe volheit tot ons nederkomen.
Wat doet gy al uit liefd' aan 's menschen kindt !
't Welk in uw' Zoon' genaad' en leven vindt.
Zamen.
7. O Heylig ! Heylig Godt ! vol Heyligheden !
Voor wiens aanzicht, de Eng'len haar bekleden
Diens reyne oog, het vuyle zonden quaat,
Verfoeit, bestraft, vervloekt, met toorn en haat.
Verheerlijkende.
Uw oordeel is en blijft altijdt rechtvaerdig,
De zondaar is na recht, wraak, en strafwaerdig,
Vliedt dan, ô ziel ! tot Godts barmhertigheit;
Door Jezus bloedt is daar genaad' bereidt.
Zamen.
8. Wandelt, ô Mensch ! dan voor des Heeren oogen.
Oprechtelijk: vertrouwt, vreest zijn vermogen,
Aenbidt, en dient de heyl'ge Majesteit !
Looft, eert den Name zijner heerlijkheit,
Laat uwen Toon zich met des Hemels-scharen,
En 't Choor der Engelen te zamen paren;
Is 't hier gebreklijk ! tracht, en wacht, hier na
Zingt gy volmaakt, 't eeuwig Haleluja.
|
|