Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: O Zalig Heylig Bethlehem.
ONtwaakt mijn tra ge sluimer-geest !
Ontslaat u van de ydelheden,
| |
[pagina 84]
| |
Die u gedachten al ler meest,
Van boven trekken naa be neden.
2.
O groote heil'ge Majesteit !
Laat uwe Geest my onderwyzen,
Ach maakt myn hert en tong bereidt,
Om uwe werken steedts te prijzen.
3.
De vogelkens met haar geklank,
Gaan ons in yver ver' te boven;
Zy tonen haren Schepper dank,
En porren ons om Godt te loven.
4.
De Boomen 's winters uitgeblust,
Betonen op het nieuw te leven,
Met Bladt en Bloezem, toegerust,
Beloven weder vrucht te geeven.
5.
Het Velt met Gras, en Kruit geciert,
Geeft met zijn geur een zoet vermaken,
Daar zwiert het wild, en tam gediert;
Om aan zyn voedzel te geraken.
6.
Al wat men ziet schijnt op zijn wijs,
Gods wonderheden t'openbaren,
Elk schepzel gaat Gods lof en prijs
Met vollen mondt aan ons verklaren.
7.
Hoe is myn ziel zoo levend' doodt !
| |
[pagina 85]
| |
Dat die zo weynig vrughts wil dragen?
Zy is van lust en kracht zoo bloot,
Om 't goed te doen na Gods behagen !
8.
Vernieuwt my door u Geest, ô Heer !
Op dat mijn ziel in deugden groeje,
En door u kracht al meer en meer
Op 't padt des levens verder spoeje.
9.
Plant my, ô Heer ! in uwen Hof,
Aan Zions zuiv're Water-stromen,
Dat ik daar wasse tot u lof,
Dat veele vruchten van my komen.
10.
Laat dalen in mijn dorre ziel,
Des Hemels Dauw van u genaden:
En drijft daar uyt het boos gekriel
Van zonden, die mijn hert beschaden.
11.
O Jezus ! die mijn zwakheyt kent,
Geeft binnen in my kracht en leven,
Laat my u vast zijn in-ge-ent,
Dan zal ik u veel vruchten geven.
12.
Als gy my van de aerd' verplant,
In 't Hemels Paradys daar boven,
Zal ik tot uwe rechterhandt,
Uw eeuwig, en volmaaktlijk loven.
|
|