Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
Toon: Hoe schoon licht ons de morgen-ster.
O Groote Godt ! der Heeren Heer,
Hoe zullen wy tot uwer eer,
Uw groote daden prijzen !
Maakt doch mijn hert en tong bequaam,
Om lof te zingen uwen Naam,
Ach laat mijn ziele rijzen !
Van 't stof, tot lof
Uwer daden, en genaden, die als stromen,
| |
[pagina 81]
| |
Van u onzen Vader ! komen.
2.
Als de Zon der gerechtigheit,
Oprees tot zijne heerlikheit,
Zyn geest quam neder dalen,
Nu zittend op zijn Koninks Troon,
Bereit hy ons een Hemels Kroon,
En geeft genaden straalen:
O Zon ! O Bron !
Laat u gaven, 't herte laven, en verryken,
Dat uw macht in zwakheit blyke !
3.
O Heil'ge Trooster ! Hemels Licht,
Die aan de blinde geeft 't gezicht,
Komt krachtig in my schynen,
Ach dat doch maar een heldre straal,
In mijn verduistert herte daal !
Op dat de nacht verdwijne.
Naakt my, maakt my,
Tot een woning, voor mijn Koning, voor mijn Vader !
Trekt myn hert tot hem al nader.
4.
O Hemels vuur ! ontvonkt mijn geest,
Ik ben tot noch toe lauw geweest,
Doet my in yver branden,
Verteert in my het ydel kaf,
Breekt al de booze tochten af,
Verwarmt mijn ingewanden,
Ontsteekt, en queekt,
Heyl'ge zuchten, doet my vluchten, zeer beladen,
Tot den Troon van Gods genaden.
5.
O sterke Geest ! die als een windt,
| |
[pagina 82]
| |
Ter needer waeit al wat gy vindt
Zich teegen u verheffen:
Werpt in my neêr der zonden macht,
Die steeds na mijn verderven tracht,
Ach komt myn hert zoo treffen !
Wekt doch, sterkt noch,
In my 't goede; en behoede, my voor dwalen
Dwaal ik, wilt my neder halen.
6.
O heilig water ! maakt my klaar,
Wascht af myn smetten groot en zwaar,
Komt myne ziel verlusten;
Verkoelt doch mijnen brandt en dorst,
Mijn hert verlangt in myne vorst,
Doet mijn gemoedt eens rusten;
Sproeyt dan, vloeyt dan,
Levens-stromen, doet doch komen, op myn droogte
| |
[pagina 83]
| |
't Zaaligh water uit der hoogte.
7.
Komt nu, ô Trooster in mijn hert !
Vermurwt het eens, het is zoo hardt,
Ach komt het heylig maken:
Verciert het met u gaven schoon,
En blyfter eeuwig in ter woon,
Stuurt my in alle zaken,
Leidt my, weidt my,
In de paden, der genaden, hier beneden.
Voert my in 't paleis der vreden !
|
|