| |
| |
| |
III
Een avond bij Adri. Kennismaking met Eelco.
‘Moeder,’ had Han op een avond gezegd, ‘ik heb hier een zoon van een vriendin van u ontdekt op de Akademie, Eelco Rijpkema Vos!’
‘Rijpkema Vos,’ verbaasde Moeder zich, ‘toch niet een zoon van Ella van Vloten?’
‘Ja, daar is hij een zoon van.’
‘Neen maar, dat je dat niet eerder geweten hebt, neem hem maar eens gauw mee. Ella en ik schrijven elkaar in de laatste jaren heelemaal niet meer, maar ze was als jong meisje mijn liefste vriendin.’
‘Ja, hij had z'n moeder ook vaak over u hooren praten, maar ze wist niet meer, waar ergens in Nederland u woonde. Zal ik hem dan maar Woensdagavond meenemen?’
En zoo was Eelco Rijpkema Vos 's avonds meegekomen. Moeder had dadelijk beslag op hem gelegd, en hij moest van alles vertellen, van zijn ouders, die in Indië woonden, van zijn broertjes en zusjes, waar hij de oudste van was. En hij deed het met liefde.
‘Ik kan zoo met niemand eens over hen allen
| |
| |
praten, en 't is juist zoo prettig, dat u Moeder en Vader gekend heeft.’
‘Toen je Moeder getrouwd naar Indië ging, beloofden we elkaar plechtig elke maand te zullen schrijven, maar o wee, dat heeft niet lang geduurd.’
‘Nu, Vader en Moeder komen hier over een of twee jaar met verlof, dus dan kunt u de vriendschap weer vernieuwen.’
‘En in dien tijd moet jij maar veel hier komen, hoor jongen!’
‘Zeg,’ kwam Kees hier tusschenbeide, ‘kan jij sjoelbakken? Toch zoo lollig, o nee, dat mag ik niet zeggen van Tine, zoo éénig, dan maar. Ik kan het 't beste, en dan Frans, die is nu naar de droge bokking!’
‘Naar wie?’
‘Och, naar Adri Helvoort, haar aller-aller-allerliefste vriendin.’
Om zeven uur stapte Francine al bij Adri binnen. Mijnheer en zij waren juist klaar met het eten, maar er was nog niet afgenomen.
‘Dag Guusje,’ zei Mijnheer verstrooid.
‘Ik ben Francine, Mijnheer. Foei, mag u zoo maar den naam van uw oude kennissen vergeten!’
‘Ja kind, dat is de oude dag. M'n geheugen laat me zeker al in den steek.’
‘Hè mijnheer, oude dag! U doet net, of u al haast tachtig bent. Dan moet u tante Bets eens hooren, u weet wel, Bets Hilhorst, nog een vroegere schoolvriendin van u. Die is heel erg beleedigd, als we haar oudje noemen.’
| |
| |
‘Nu praatstertje, werk jij maar prettig, ik ga naar boven.’
Adri had intusschen wat boeken op de kanapé gegooid en een klein tafeltje bij de groote geschoven.
‘Zullen we eerst de tafel laten afnemen,’ stelde Francine voor, die zich wat ergerde aan den ongezelligen rommel.
‘Marie zal dadelijk wel komen.’
Ze zochten hun boeken bij elkaar, en na een kwartiertje nog wat rondgescharreld te hebben, gingen ze aan het werk. Marie was er nog niet geweest.
‘Kom Adri, laten we zelf maar even afnemen. Marie heeft het zeker druk. Laat je den boel wel meer zoo staan?’
‘Och ja, soms staat het er om negen uur nog. Pa gaat toch naar boven, en mij hindert het niet.’
‘Jakkes, wat ongezellig! 't Is hier zoo'n leuke kamer, maar neem me niet kwalijk, er is een beetje rommel.’
Adri keek eens rond, en ja, nu schaamde ze zich toch wel wat.
‘Maar Frans,’ verontschuldigde ze zich, ‘voor wie moet ik het gezellig maken? Ik ben er zoo aan gewend, en ik zie geen mogelijkheid om het hier netter te maken. Pa komt na het eten niet meer beneden. Hij krijgt z'n kranten en z'n thee boven, om tien uur ga ik hem goedennacht zeggen, en den volgenden dag ruimt Marie hier op, voor het ontbijt.’
Frans was zoo verbaasd, dat ze zich niet zeer tactvol liet ontvallen:
‘Drinken jullie dan afzonderlijk thee. Zit je Pa dan boven te wèrken?’
| |
| |
‘Nee Frans, te lezen. Maar hij denkt er niet aan, om dat hier te doen.’ En toen plotseling met een snik lei ze haar hoofd op tafel, en begon zacht te schreien.
‘O, Adri, Adri, toe dan toch,’ schrikte Francine. Ze liet haar eerst uithuilen, met haar arm om Adri's schouder geslagen. Nooit had ze vermoed, dat het zóó hier gesteld was. Adri was zoo gesloten, nooit had ze geklaagd over haar weinig gezellig leven, zich nooit één bitter woord laten ontvallen. Nu eindelijk schreide ze haar jong leed, al haar opgekropt verdriet eens uit.
‘Kom Adri,’ zei Frans eindelijk, ‘vertel me nu eens, wat er is. Heusch, het zal je opluchten, en misschien weten we met ons tweetjes wel raad!’
‘Ik wou het je eigenlijk verzwijgen,’ snikte Adri, ‘maar 't viel mij zoo moeilijk. Als je eens wist, hoe vreeselijk eenzaam ik me soms voel, hoe jaloersch ik soms op jullie ben, met jullie heerlijk gezellig thuis. En dan, hoe slecht en onbeduidend ik mezelf vind, dat ik het Vader niet gezelliger kan maken. Niets, niets geen prettigs is er meer in huis sedert Moeders dood!’
‘Maar,’ viel Frans aarzelend in, ‘heb jij dan nooit eens geprobeerd...?’
‘Vroeger nooit. Toen dacht ik er nooit aan, en nu is het te laat. Eerst maakte Vader wel eens aanmerkingen, maar langzamerhand bleef hij meer boven, en dan zit ik hier alleen beneden, elken avond weer. Marie zit in de keuken te slapen, en 't is zoo stil in dit akelige groote huis. 't Is dan, alsof ik het eenige
| |
| |
levende wezen ben, en de eenzaamheid en stilte maken me soms zoo bang en naar, dat ik maar al hier zit te huilen, en haast de kamer niet uit durf gaan.’ Adri snikte zenuwachtig, en Frans kende het anders zoo kalme meisje niet meer. Ze wist niet, wat te zeggen, al had ze ook nog zoo'n groot medelijden met haar. ‘Was maar wat meer bij ons gekomen. Je wist toch, dat je altijd welkom was.’
‘Och neen, dat wou ik niet. Ik ben geen al te verkieslijk gezelschap,’ zei ze bitter. ‘Vader heeft me ook heelemaal niet noodig, beschouwt me als een kind. Nooit zal hij me iets van z'n werk meedeelen, we praten over nuchtere alledaagsche dingen. En zie je, ik wil zoo graag anders, vooral in den laatsten tijd. Maar 's avonds bij Vader gaan zitten, durf ik niet. Als hij er opgesteld was, zou hij het wel vragen, en dus blijf ik maar hier bij dien rommel, die me langzamerhand totaal onverschillig wordt. Vader is geloof ik tevreden, maar ik kan soms niet. Jullie vindt me vaak stil en teruggetrokken, maar als je dan wist, hoe ik den geheelen winteravond in een koude kamer heb gezeten; hoe, als ik naar bed wil, dat nog niet eens is opgemaakt, dan begrijp je wel, dat ik niet zijn kàn als jullie. En zeg je Marie er wat van, dan heeft ze het zoo druk. O Frans, o Frans, ik wou, dat ik was als jij, zoo flink, zoo resoluut. Jij zou er wel verandering in weten te brengen, maar ik....’ En snikkende liet ze haar hoofd weer op haar armen vallen.
Met innig medelijden had Francine haar aangehoord. Toen kwam er een vastberaden trek op haar gezichtje
| |
| |
en met een opgewekte stem zei ze: ‘Hoor eens, Adri, daar moet verandering in komen. Jij bent haast volwassen, en je vader en jij moeten meer aan elkaar krijgen. Maar nu moet de eerste stap van jou uitgaan. Je Vader denkt zeker, dat jij tevreden bent, net als jij van hem denkt, en ten slotte ben je het geen van tweeën. Ziezoo, waar kunnen we nu eens mee beginnen?’
Adri was wel een weinig bedaard onder die woorden, maar moedeloos zei ze:
‘Och, 't helpt je toch niet!’
‘Jawel, 't moet helpen. Je zult zien, dat komt allemaal terecht. Kom, nu beginnen we met het hier gezellig te maken en troonen dan je Pa mee naar beneden, al is het maar voor een uurtje.’
‘'t Lukt heusch niet, Frans,’ maar toch werd ze meegesleept door Francine's hoopvolle woorden.
‘Allo, aan 't werk, we zullen Marie beschamen.’ En ieder met een stapel borden en schalen beladen, trokken ze naar de keuken.
‘Wat zèl me nou gebeuren!’ verbaasde Marie zich.
‘We nemen de tafel af,’ zei Francine, bedaard. ‘Heb je een blik en een veger voor me, en een stofdoek ook?’
‘Wat zèl me nou gebeuren?’ nog verbaasder. ‘Dat is toch zeker mijn werk!’
‘O ja, maar we dachten, dat je het te druk had, omdat het er nog stond. Dan kom je zeker wel even!’
Adri was gauw de keuken uitgevlucht, en stond in de gang te luisteren. Hoe durfde Frans zoo tegen Marie praten
| |
| |
‘Wel, wel, wat een bijdehandje!’ mopperde deze, maar ze kwam toch den grond aanvegen.
‘Nu het tafelkleed over tafel. Waar is dat Adri?’
‘Ja, waar is dat? Weet jij het, Marie?’
Marie, die in stomme verbazing de zaken stond aan te zien, wist het ook niet. Ten slotte lag het onder de kanapé; poes lag er op te slapen.
‘Toe Marie,’ vroeg Francine vriendelijk, ‘wil jij eens voor theewater zorgen? We hebben zoo'n razenden dorst.’ Marie verdween. ‘Nu het theeblad op tafel. Neen, geen cosy er over, maar een theelichtje, dat staat veel gezelliger. Daar in dien boeket zijn nog wel een paar frissche bloemen, die hier op tafel, en de rest weg.’ Zoo redderde en bedisselde Francine, en Adri gaf zich geheel aan haar leiding over. Het lampje op de piano werd aangestoken, Mijnheers stoel klaar gezet, en Adri achter het theeblad geplaatst. Ze was nu verrukt over het effect. Wat was het nu veel gezelliger, net als vroeger! Nu kwam echter het moeilijkste nog: hoe mijnheer naar beneden te lokken, want daar was het toch om te doen. Ja, dat was een lastig punt!
‘Weet je wat,’ stelde Frans voor, ‘we vragen, of je Pa ons die holle en bolle lenzen eens uitlegt, want daar snappen we toch niet veel van.’
‘Is 't niet te gek?’ dacht Adri angstig.
‘Ja, we moeten toch iets vragen!’
‘Nu, probeer het dan maar!’
‘Ja, maar wacht eens. Jij ziet er een beetje verfonfaaid uit. Heb je geen schortje of zoo iets?’
Adri diepte uit een kast, waaruit boeken en
| |
| |
opgerolde kousen haar tegemoet kwamen rollen, een wit schortje en een das op. Zoo uitgedost nam ze haar plaats weer in.
‘Nu ga ik m'n diplomaatkunst eens beproeven,’ en Frans ging met een kloppend hart naar boven. Beneden bleef Adri in spanning wachten. 't Eéne oogenblik hoopte ze vurig, dat 't Frans gelukken zou, dan weer wenschte ze haast, dat ze alleen weer beneden zou komen. Hoe zou Vader het opvatten? Hoe zou hij doen, als hij in de veranderde huiskamer kwam? Zou hij het wel zien? Ze maakte er zich een verwijt van, dat ze Frans de kolen uit het vuur liet halen. 't Was toch eigenlijk haar plicht geweest. Met geweld moest ze de opkomende tranen weer terugdringen. Door de openstaande deur kon ze vaag het geluid van stemmen hooren. Daar werd boven een stoel verschoven. Hoor! Frans lachte, en ja, ook de zware hartelijke lach van haar vader, die ze in zoo lang niet gehoord had, drong tot haar door. De deur van Vaders kamer ging open, ze kon hen nu woordelijk verstaan.
‘Après vous, monsieur!’
‘Ah non, mademoiselle, après vous!’
‘Très bien!’
O, die Frans, die Frans, hoe had ze dat gedaan gekregen! Waarom kon zij niet een beetje zijn als haar vriendin!
Wacht, maar gauw theeschenken!
Zenuwachtig zette ze kopjes in en uit elkaar, verzette het melkkannetje, deed suiker in wel zes kopjes, inplaats van in drie, tot ze binnen kwamen.
| |
| |
‘Je vader wil ons helpen, Adri,’ zei Frans, om maar iets te zeggen.
‘O, heerlijk! De thee is al klaar, ik zal gauw inschenken. We begrijpen niets van die les, u zult heel wat geduld moeten hebben!’ Adri keek haar Vader maar niet aan.
‘Ik zal eens zien, wat ik er nog van weet,’ antwoordde deze. Hij had verbaasd rondgekeken, maar zei niets, en ging, alsof hij het alle avonden deed, in zijn leuningstoel zitten, en praatte eerst wat met de meisjes. Daarna hielp hij haar met de les, en hij was verrast, dat ze al zooveel wisten. Hij had er eigenlijk geen idee van gehad, hoever z'n dochter was op school. De H.B.S. was goed, en daarmee was hij tevreden geweest.
‘Hè Vader, wat doet u dat eenig. Veel prettiger dan op school!’
‘Ja maar,’ viel Francine in, ‘op school is het soms een enorme herrie. En de man is veel te goed, hè Adri?’
Frans wou maar al Adri in het gesprek halen, en deze was blij, dat ze zoo geholpen werd. Haar wangen gloeiden, en ze voelde zich zenuwachtig en opgewonden.
‘Ja,’ antwoordde ze, ‘hij schrijft ons nooit in het klasseboek. Dat vindt hij zielig voor ons.’
‘Soms vliegt hij, met z'n potlood gewapend, op eens naar het tafeltje, en doet net of hij iemand op gaat schrijven en gilt: “Ziezoo, nu is het uit. Ik schrijf op....!” Maar hij schrijft niets op. Weet je nog wel van laatst, Adri,’ ging ze geanimeerd
| |
| |
voort, om toch vooral geen pauze te laten intreden, ‘toen hij weer zei: ‘Ik teeken... en een van de jongens met een piepstemmetje riep: “Poppetjes.” Ziet u, we konden ons niet meer goedhouden, en gierden het uit. Maar toen heeft hij ons toch ook allemaal schoolgehouden.’
Mijnheer Helvoirt had glimlachend geluisterd en vertelde toen ook nog ondeugende streken uit zijn jeugd. Maar hij vond toch, dat de kinderen wel eens wat erg wreed en onnadenkend waren, en toen vertelde hij den meisjes de geschiedenis van een vriend van hem, een leeraar, die zóó geplaagd was op school, dat hij zijn ontslag moest vragen, en een jaar lang zenuw-patiënt was geweest. ‘Maar zoo erg zullen jullie het wel niet maken. Kom, Adri, geef me nog een kop thee, dan lees ik m'n krant.’
Adri zag haar vader met stralende oogen aan, en hij knikte haar veelbeteekenend toe. Frans zag het, en besloot om maar gauw naar huis te gaan. Na een half uurtje vertrok ze dan ook, en met warmte drukte mijnheer haar de hand, terwijl Adri, zonder woorden van dank, haar een kus ten afscheid gaf.
‘Gut, juffrouw Francine, bent uwe daar alweer? Nou, ga maar gauw naar binnen. Ze hebben zoo'n schik, ik mot er in m'n keuken tegen m'n potten en pannen om lachen.’
‘'t Is waar ook, tante Bets is er. Ik hoor ze sjoelbakken.’
‘Avond luitjes, ik ben... o...’ Ze bleef opeens steken, toen ze een onbekend jongmensch zag.
| |
| |
‘Hoera, daar is Frans,’ juichte Han, ‘juist op tijd om de reuzenprestaties van tante Bets te zien. O ja, jullie kent elkaar nog niet. Mijn zeer hooggeachte, bewonderde vriend Fuchs, oftewel Eelco Rijpkema Vos, en mijn teeder beminde zuster Francine Stephanie Voorberg.’
‘Juffrouw Voorberg.’
‘Mijnheer Vos.’
‘O jé, juffrouwen en mijnheeren jullie? Heb ik jullie namen niet duidelijk genoeg gezegd?’ vroeg Han.
‘Malle jongen,’ lachte moeder.
‘Wel, mag ik dan Francine zeggen?’
‘Heel graag, dan zeg ik Eelco,’ en zich tot de anderen wendende: ‘Gaan jullie nu maar weer door. Was tante Bets niet aan den gang?’
‘Hupla, tante! Mooi zoo! Haast er in.’
‘Als dat schotje er nu maar niet was geweest.’
‘Kom, u doet veel te zacht!’
‘Ja,’ gaf tante toe, ‘dat lijkt wel zoo. 'k Zal het eens wat harder probeeren. Een, twee, drie!’ Tante boog dubbel over den sjoelbak. Daar ging de steen, zóó flink en hard, dat hij over den bak heen sprong. Een hoeraatje steeg er op.
‘U is uw carrière misgeloopen, u had krachtmensch moeten worden,’ vond Han. ‘Of cowboy!’ gilde Kees.
Tante werkte dapper voort, rood van inspanning.
Moeder zat in een hoekje op de kanapé kousen aan te breien, en Frans ging bij haar zitten.
‘Wel, m'n kind, wat is er? Je bent zoo stil. Is er iets met je gebeurd?’
‘Met mij eigenlijk niets, moeder, maar met Adri.’
| |
| |
Nu vertelde Frans haar alles, wat ze dien avond gehoord had.
‘O moeder, als ik dan eens aan ons leven denk, en dat met het hare vergelijk, moeten we haar dan niet bewonderen, dat ze nooit geklaagd heeft?’ Wat speet het moeder, dat ze het niet geweten had, dan had ze dat arme kind eens wat meer hartelijkheid kunnen bewijzen.
‘Frans,’ stoorden de anderen, ‘jou beurt. Tante heeft in 't geheel vier punten gehaald.’
‘Hè hè,’ pufte deze, ‘dat is eens, maar nooit weer. Wat hebben ze me laten werken, en me toen nog uitgelachen op den koop toe.’
‘Wat doe je ook mee te spelen,’ zei moeder, ‘ik waag me er ook niet meer aan.’
‘Nu moeten jullie eens op het gezicht van Frans letten,’ waarschuwde Kees. Jawel hoor, toen ze een paar worpen gedaan had, kwam ze in vuur, haar oogen staarden krampachtig naar één plek, en het puntje van haar tong verscheen in haar rechter mondhoek.
‘Je bent een langtong,’ lachte Kees. Tusschen de bedrijven door probeerde Francine even, of ze hem een draai om z'n ooren kon geven, en ging toen met dezelfde flinke, vaste beweging voort, zoodat ze ten slotte een zeer hoog aantal punten behaalde. Na haar kwam Tine aan de beurt. Nu geen rare gezichten of woeste armbewegingen. ‘Wat doet ze dat toch éénig,’ dacht Francine, ‘zoo elegant met haar arm, en wat ziet ze er toch snoezig uit. Eelco moet dat toch ook wel vinden. Ja, hij kijkt haar bewon- | |
| |
derend genoeg aan. Pas maar op je hart, jongetje!’
Kees was in een dolle bui. Toen zijn beurt kwam, imiteerde hij alle sjoelbakkenden, en moesten ze raden, wie hij voorstelde: het dubbelbuigen van tante Bets, het tongpuntje van Francine, de sierlijke armbeweging van Tine, de pink venijnig in de hoogte van Han.
‘En Eelco?’ vroeg Tine.
‘Die is de eenige normale!’ was Kees' antwoord.
‘Zeer vereerd. Buitengewoon vleiend.’
‘Jongelui, denk om den tijd, 't is al ruim half tien,’ waarschuwde moeder.
‘Wat een malle instelling toch, om tien uur thuis,’ zuchtte Eelco.
En Francine plaagde: ‘Mogen jullie nog wel alleen over straat, jongens? Wil Tonia je niet even wegbrengen? Ik begrijp niet, dat de gouverneur zoolang verlof geeft. 't Is al lang kinderenbedtijd.’
‘Och kind, dat is discipline,’ antwoordde Han heel minachtend.
‘Discipline, ph, het mocht wat! Een bewaarschool is het.’ Francine wist, dat Han daar niet erg goed tegen kon.
‘Daar zul je voor boeten, nest!’ En Han liep z'n zuster na, die gauw in de gang verdween, en in de keuken toevlucht zocht.
‘Heeremenschen, wat gebeurt me nou!’ schrok Tonia op uit een dutje.
‘Tonia, wees m'n schutsengel, red me!’ En Francine hield haar als een schild voor zich, en duwde haar heen en weer.
| |
| |
‘Help haar toch niet Tonia. 'k Zal het aan je korporaal vertellen, hoor!’ En met de ontstelde Tonia als middelpunt, draaiden ze in de rondte, zonder dat Han haar kon krijgen.
‘Allo, boy! Zet dat nu morgen maar voort,’ kwam Eelco waarschuwen, en hij pakte Han bij den arm. ‘Kom, 't is tijd!’
‘Ja, kinderenbedtijd. Dag! Zoet slapen, hoor jongetjes! Worden jullie wel toegedekt?’ riep Francine hen na, veilig als ze zich voelde achter den breeden rug van Tonia.
‘Tot straf krijg je geen nachtzoen!’ riep Han nog.
‘O, o, wat naar! Nu kan ik niet slapen!’
‘Kom meisjes,’ commandeerde moeder, ‘gauw jullie boeken bij elkaar, en dan naar bed. 't Is voor jullie ook kinderenbedtijd.’
‘Hè toe, moeder, mogen we mee tante Bets naar de tram brengen? Toe tante, zegt u nu maar, dat u ons graag meeheeft, dan mag het wel, hè moedertje?’ zeurde Tine.
Even later wandelden ze heerlijk-rustig door de schaars verlichte Koninginnestraat.
‘Je wordt zoo vredig van zoo'n mooien avond,’ vond Francine, ‘en je zoudt willen, dat alles even heerlijk is op de heele wereld, en 't is vaak zoo heel anders.’
‘Hoe kom je zoo philosofisch?’ lachte Tine.
Toen vertelde Frans Adri's geschiedenis ook aan de beide anderen. Wat hadden ze een medelijden met haar.
‘Ik zal nu veel aardiger voor haar worden, want
| |
| |
ik vond haar vaak zoo saai, maar nu vind ik haar eene heldin!’ betuigde Tine met vuur.
‘Ja maar,’ vond Frans, ‘wordt nu plotseling niet te lief, dan voelt ze zoo, dat je medelijden met haar hebt en dat vindt ze vreeselijk.’
Dat vond moeder ook. ‘Jij moet er maar nooit met haar over spreken Tien. Ik zal het ook niet doen. Ze heeft Frans in vertrouwen genomen en die zal haar nu wel verder helpen, als het noodig is!’
Den volgenden morgen, toen Adri en Frans wat vroeger dan gewoonlijk naar school wandelden, vertelde Adri haar, wat vader en zij nog besproken hadden.
‘En vader dacht, dat ik tevreden was, en ik dacht, dat vader het was, net als jij al zei, en we voelden ons allebei ongelukkig. Jij bent onze weldoenster geweest, schat!’
|
|