| |
| |
| |
II
Maandagmorgen. Bezoek bij tante Bets.
't Was Maandagmorgen, heel vroeg nog. In den huize Voorberg was alles nog in diepe rust, behalve in de keuken, waar de eenige gedienstige, Tonia, al druk aan het schoenenpoetsen was.
‘Och, och,’ zuchtte ze meewarig, ‘wat slijt Keessie z'n schoenen toch met dat gevoetbal. Als ik Mevrouw was, zou ik hem voetballen. En daar heeft juffrouw Francine gisteren met haar beste schoenen door de modder gebaggerd. Wel ja, 't ken niet op. Mevrouw en ik houden den boel bij mekaar, maar die kinderen!’ Een korte tik van haar keukenklokje stoorde haar in haar overpeinzingen.
‘Al half zeven! Juffrouw Francine maar eens gaan roepen, anders verslaapt ze zich weer.’
Weldra klonk er een roffel op de deur van de meisjeskamer.
Geen geluid.
Toen werd er maar even met het hoofd om den hoek van de deur geroepen:
‘Juffrouw Francine, 't is al zeven uur!’
| |
| |
Tonia jokte er altijd minstens een half uur bij, maar Francine en Kees, die het vroegst op moesten, wisten dit al, en trokken er altijd een half uur af.
Daar kwam toch eenige beweging in een der bedden, en een donker hoofd kwam slaperig boven de dekens uitkijken.
‘Hè? Ja, ik kom er uit!’
‘'t Is zeven uur juffrouw, heusch waar!’
Tonia af. Francine's hoofd verdween weer, en alsof er geen Tonia geweest was, sliep ze in.
't Zag er op 't oogenblik niet bepaald netjes uit in dit appartement. Handschoenen, waaiers, bloemen, ceintuurs, dansschoentjes lagen in bekoorlijke wanorde dooreen.
‘Laten we alleen onze japonnen maar wegbergen,’ had Tine gezegd, ‘ik ben morgenochtend toch thuis, en zal alles wel opruimen.’
Daar verscheen Tonia's hoofd weer.
‘Nee maar, juffrouw, staat u toch op! Ik roep u niet meer, hoor!’ En met dit dreigement trok ze af.
Een heftig gewoel in bed, langgerekte zuchten, en eindelijk daar zat Francine rechtop.
‘Hè, hè, nu al weer op. Hè, nu nog een uurtje kunnen liggen! Hè, hè,’ geeuwde ze. ‘Jakkes, Maandag,’ soesde ze, met één been al uit bed. ‘Natuurkunde, Engelsch, bah!’
‘Au,’ haar teenen deden nog pijn van 't dansen. Wat had die lange Deissel haar ook getrapt. 't Was een heel gewicht, als zoo'n kamerolifant op je voeten ging staan.’
‘Toe Frans, teut toch niet zoo, je komt te laat,’ klonk een stem uit het andere bed.
| |
| |
‘Zeur jij maar niet, jij kunt gemakkelijk praten, nu je niet meer naar school hoeft. Die vervelende school! In 't holst van den nacht moet je daar warempel je bed al voor uit!’ Maar al mopperende stond ze nu toch al voor haar waschtafel. Vóór achten was de stemming in de meisjeskamer nooit erg rooskleurig. Nu was het natuurlijk haast-je, rep-je. Toen ze naar beneden ging, belde Adri Helvoort al, en vijf minuten later wandelden ze op den Singel, ieder nog ijverig studeerende in een Natuurkundeboek.
‘Hoe vond je het gister?’ vroeg Adri.
‘O, leuk. 'k Heb me uitstekend geamuseerd. En jij?’
‘Ja, ook nogal.’
‘Je was zoo stil, er was toch niets?’
‘Wel nee, wat zou er zijn! Maar ik hoor niet in zoo'n joligen troep. Jakkes, ik vind mezelf soms zoo saai,’ zei Adri met veel zelfkennis.
‘Hè,dat is niet waar! Je bent ernstiger dan wij, maar gunst, dat is maar goed ook, want wij!... 'k Mocht heusch wel eens een voorbeeld aan je nemen, want Moeder kijkt soms zoo bezorgd en wij lachen de wereld maar door. En ik ben ook nog zoo slordig er bij, en ik moest eigenlijk veel meer studeeren, als ik ooit van mijn leven nog eens schooljuffrouw wil worden. O ja, weet je, dat ik met April naar de meisjesschool ga?’
‘Toch niet waar?’
‘Ja heusch, over twee jaar doe ik dan examen. Hemeltje, daar gaat de eerste bel!’
Met fladderende haren, hoed schuin op het hoofd, en buiten adem stormden ze het hek binnen. Gelukkig
| |
| |
was er niemand in de leeraarskamer, om ze een bestraffenden blik toe te werpen. Juist toen ze binnenkwamen, wilde de Concierge voor de tweede maal bellen.
‘Hè toe, Bos, wacht nog even!’
‘Wat zijn jullie weer laat. Maak nu maar gauw voort,’ en de deftige Concierge schudde bestraffend het hoofd. Juist op tijd kwamen de meisjes binnen, gevolgd door den directeur.
‘Zoo, zijn we weer eens laat, dames?’
‘Mijnheer, als u ze er niet meer in wilt hebben, stuurt u ze maar naar mij toe, dan heb ik Woensdag nog wel een paar extra uurtjes.’
De ‘dames’ antwoordden maar niets, want met den directeur viel niet te gekscheren. En z'n zwarte kuif hing zoo strijdlustig over z'n voorhoofd, dat was nooit een goed teeken. Die kuif was zoo ongeveer de barometer van den baas z'n humeur. Als hij een paar maal z'n hand door de zwarte lok heen haalde, zoodat z'n hoofd een bekoorlijke ragebol geleek, was het ‘storm.’ Dan zagen ze hem allen liever gaan dan komen.
‘Mijnheer Ducroix, u wilt zeker wel even den examenrooster dicteeren, de repetitie begint Donderdag.’ En zich tot de leerlingen wendende: ‘Nu maar eens flink aangepakt, want dit is de luiste klas van de heele school.’
De ‘luiste’ klas trok er zich niet veel van aan, want de directeur maakte ongeveer het zelfde compliment aan elke klas. De deur was nog niet achter den man dicht, of een gegons en gegichel steeg op
| |
| |
uit die dertig jongens en meisjes. Arme leeraar, hij was te goed voor die bende, strafte nooit flink, en bijgevolg was hij aan de heidenen overgeleverd. De afdeeling jongens besprak de match van gisteren, aan den meisjeskant werd er nog eens gepraat over het avondje van den vorigen dag.
‘Ik wacht!’ klonk het uit 's leeraars mond.
Niemand luisterde.
‘Zijn de gesprekken haast klaar?’ al een beetje driftiger.
Geen verandering.
‘En nu is het uit!’ met een vuistslag op de tafel.
Nu was het dan ook uit voorloopig, en de les kon begonnen worden.
Francine zat naast de baby van de klas, een meisje van veertien jaar, met een buitengewoon vlug verstand, maar o, zoo lastig. Hoe ze altijd zulk best werk leverde, was iedereen een raadsel, want ze lette nooit op. Zoo vertelde ze al dadelijk, dat ze om twaalf uur bij haar grootmoeder ging koffiedrinken. ‘Heerlijk, die had altijd zulke zalige dingen.’
‘Zeg,’ fluisterde ze, ‘ik zal Ducroix eens naar boven laten kijken.’ En ze staarde heel lang naar het plafond.
‘Nu jij,’ tegen Francine.
Ze deed het, lang en aandachtig. Toen Henny weer, terwijl ze zoo nu en dan proestte, alsof ze iets heel leuks zag. Weldra zat de heele buurt naar boven te kijken, en toen mijnheer Ducroix natuurlijk ook. 't Was gelukt! Ze kneep Frans in de armen van pret. Hij zag natuurlijk niets bijzonders.
| |
| |
‘Waarom kijk jij zoo naar boven?’ vroeg hij streng aan het meisje, dat het dichtst bij hem zat.
‘Ik? Ja, gunst, omdat de anderen keken.’
‘Dat is geen excuus.’
‘'t Is toch heusch waar.’
‘Hou je mond! Waarom keek jij?’ tot een ander.
‘Ook omdat de anderen keken.’ Onderdrukt gelach werd al achter uit de klas gehoord.
‘Hou je me voor den gek, kind! Ik moet weten, wat dat beteekent,’ riep hij woedend.
‘Waarom keek jij, Velders?’
‘Omdat de anderen keken.’
‘Wie zag je kijken?’
‘Nel Wildman.’
‘Waarom jij?’
‘Omdat zij keek,’ weer een ander aanwijzend.
‘En jij?’ Zoo ging het nog een paar banken langs. Niemand had nog Henny of Francine genoemd, ofschoon ze allemaal wisten, dat die er mee begonnen waren.
Opeens klonk er een benauwd stemmetje.
‘Ik ben er mee begonnen.’
't Was Henny, die zich zelf aanklaagde.
‘Zoo en waarom.’
't Onderlipje begon verraderlijk te trillen en half huilende zei ze:
‘Omdat... omdat, 't zoo leuk was!’
Groote hilariteit in de klas, Henny in tranen, Mijnheer Ducroix ziedend.
Eindelijk kon hij zich verstaanbaar maken, en zoo indrukwekkend mogelijk zei hij, dat ze om twaalf uur maar eens moest blijven.
| |
| |
Toen alle kinderen uit de klas waren, zat daar het kleine meisjesfiguurtje zoo zielig eenzaam in het groote, holle schoollokaal. Dikke tranen rolden haar over de wangen, en in haar zenuwachtigheid zat ze haar zakdoek stuk te bijten.
Zoo erg had ze het niet bedoeld! En nu zou ze misschien niet eens meer naar grootmoeder kunnen gaan. Frans had beloofd tien minuten te zullen wachten, en dan even bij haar grootmoeder te zullen aanloopen.
Maar ze hoefde niet eens tien minuten te wachten. Daar kwam Henny al aan, lachende door haar tranen heen.
‘O, hij is een snoes! Hij lachte al weer, en zei, dat ik niet zoo huilen moest.
'k Zal hem nooit, nooit meer plagen.’
‘O, Henny, Henny, hoe lang zal dat Eeuwig Edict duren? Wat vroeg hij nu eigenlijk?’
‘Eerst waarom ik huilde, en of ik spijt had. Ja, zei ik natuurlijk. 'k Zal het heusch nooit weer doen. En ook een beetje, omdat ik bij m'n grootmoeder moet koffiedrinken vandaag! Nou, en toen mocht ik dadelijk weg!’
Dat kon Francine zich best voorstellen. Ze vertelde het natuurlijk thuis aan de anderen. Kees vond het: ‘verdraaid lollig!’
‘Hè moeder, laat Kees toch niet zoo ruw worden,’ ergerde Tine zich.
Dat vond Moeder ook, en Kees kreeg een vermaning.
‘Ze praten allemaal zoo,’ mopperde hij met verwoeden blik naar z'n zuster.
‘Maar daarom vind ik het niet goed, dat mijn zoon
| |
| |
het doet, en ik hoor zulke woorden niet meer van hem, is 't niet Bube?’ zei Moeder vriendelijk.
‘Nou goed dan,’ gaf 't jongemensch toe.
Toen Francine weer naar school ging, vroeg Moeder haar, of ze even bij nicht Bets wilde aangaan om vier uur, om te vragen of ze Woensdagavond thee kwam drinken.
Even over vieren stonden Francine en Adri dus op de stoep van tante Bets, of eigenlijk van nicht Bets huis.
Francine had Adri meegetroond, en deze had het graag gedaan, want er was thuis niemand, die op haar wachtte. Ze was een eenig kind en haar moeder was dood. Mijnheer Helvoirt was een stille, in zich-zelf gekeerde man, die zich weinig met zijn dochter bemoeide. Francine vermoedde wel eens, dat Adri zich niet erg gelukkig gevoelde thuis, maar daar deze nooit klaagde, sprak zij er ook maar niet over.
Tante Bets woonde op een bovenhuis in de Veemarktstraat, geheel alleen. Ze was ‘een oude vrijster,’ maar, zeiden de meisjes Voorberg altijd, als wij oude vrijsters worden, hopen we op tante Bets te lijken, want dat is een snoes.
‘Zoo meiskes, dat is aardig, dat je me op komt zoeken. Kijk maar niet naar den rommel, en ga daar maar zitten bij het raam.
Ja zeker Adri, ga maar in die groote zorg zitten, en de dikke Frans in dezen luien stoel. Dik en lui hoort bij elkaar. Wacht, nu nog elk een voetenkussen. Doen jullie je mantels niet af? Toe, dan toch even
| |
| |
los, anders heb je er straks geen warmte van. Ziezoo! En vertel nu eens wat van thuis. Moeder goed? En de anderen? En bij jou ook, Adri? O ja, jullie bent gisteren uit geweest, hè? 't Was zeker wel gezellig.
Je moet me er maar eens van alles van vertellen, dan denk ik weer aan vroeger, toen je Moeder en ik ook samen uitgingen.
Nou, en je Moeder mocht gezien worden, hoor, zoo knap en lief, en ze kon zoo fier een zaal binnenstappen, niets verlegen; ik kwam dan altijd maar achter haar aan. Toe Jet, zei ik dan, ga jij maar eerst; al die menschen kijken zoo naar je en....’
Hier moest ze wel ophouden, omdat Francine zoo vreeselijk lachte.
‘O, lieve tante Bets, wees asjeblieft niet boos! Ik lach u heusch niet uit, maar u heeft zoo 'n éénigen woordenvloed! Toe, u is toch niet boos!’
‘Wel nee, lieve kind, lach jij maar. Ik weet wel, dat ik een echte ratel ben,’ zei tante Bets goedig, ‘maar je moet maar denken, dat ik den geheelen dag niemand heb om tegen te spreken, dan mijn kanarie. En wie dan maar komt, trakteer ik op al m'n opgespaarde nieuwtjes. Nu zijn jullie de slachtoffers. Kom, ik zal maar eens zien, of er nog wat in het trommeltje is, en jullie wilt zeker wel een kopje thee.
‘Nu zul je eens zien, of ik ook m'n mond kan houden, Frans,’ lachte tante met een knipoogje tegen Frans.
‘Heusch tante Bets, ik hoor u zoo graag vertellen. U heeft altijd van die eenige verhalen van vroeger,’
| |
| |
zei het schuldbewuste meisje, niet alleen om het weer goed te maken, maar ook, omdat ze altijd werkelijk genoot van tante's smakelijke geschiedenissen uit de oude doos.
‘Hè ja, juffrouw Hilhorst, vertelt u eens van vroegere partijtjes,’ kwam Adri haar vriendin te hulp.
‘Nee, nee, nu niet, dan moeten jullie later maar eens op een avond komen, en dan zal ik je van alles vertellen, en allerlei portretten laten zien, tot mijn mond er vermoeid van wordt, en dat gebeurt niet gauw.’
Daar werd gebeld.
Even later kwam Kees binnen.
‘Hè, zijn jullie hier,’ klonk het teleurgesteld.
‘Zoo, bevalt het je niet?’ lachten de meisjes.
‘Kom je tante wel eens meer opzoeken?’
‘Ja, hij komt me altijd een verslag brengen van de match. Hoe is het gister afgeloopen,’ vroeg tante zeer belangstellend. De meisjes zaten te proesten.
‘O tante, éénig! Ze hebben natuurlijk gewonnen. Onze heele club had op Velocitas gewed, ze wonnen ook met 5-3.’
‘Prachtig hoor.’
‘En die scheidsrechter was toch zoo'n valsche vent. Ze hadden best een goal meer kunnen hebben.’
‘O, wat schandalig,’ zei tante verontwaardigd.
‘Nou! En die eene vent trapte zòò hard, heusch, hij kon u wel over den Singel trappen!’
‘Nou jongen, liever niet.’
Adri en Frans waren slap van het lachen. Kees was woedend.
‘Ik ga weg, hoor tante. Vervelende nesten! Lache- | |
| |
bekken! Tante lacht toch ook niet? Dag!’ Kees af.
‘Gunst tante, ik zie u al over den Singel vliegen.’
‘Och liefje, je moet hem niet uitlachen. Hij komt me altijd zoo trouw van alles op de hoogte houden. En ik kan heusch geen keeper, of hoe heet zoo'n man, van een ander onderscheiden, maar hij leeft er zoo in. 't Is ook nog zoo'n kind, hè. Hij weet, dat tante Bets altijd wat in haar trommeltje heeft. Verbeeld je,’ en tante ging er eens echt genoeglijk bij zitten, ‘laatst komt hij hier met een sigaret, en smeekte zóó, of hij haar hier op mocht rooken, dat ik het maar toestond. En hij dampte er maar op los. Ik zat hem doodsbenauwd aan te kijken, of hij ook wit om den neus werd, maar 't liep nog al goed af. Een paar zure appels er boven op, en de gevolgen bleven uit! Hij mag nog niet rooken, wel?’
‘Neen. Laatst maakte Moeder zijn bed eens op, en vond onder z'n matras een doos sigaretten, nog half vol! Tonia wist het wel, zei ze. “Maar waarom mocht Keessie nou niet ereis rooken? Ongezond? Daar geloofde ze niets van. Haar grootvader ging met z'n pijp naar bed, en die was nu al 85. Maar als Mevrouw 't nou pertinent niet hebben wou, dan zou ze 't wel verbieden!” Eenig hè? Nou tannie, we verdwijnen. O, ja, of u Woensdag thee komt drinken, daarom kwam ik eigenlijk hier.’
|
|