Een eeuw modern kapitalisme. De Regouts. Leed en strijd van Maastricht's proletariaat
(1976)–Michael Ubachs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Hoofdstuk VII.Van uit het Vaticaan was een nieuwe Pauselijke encycliek de wereld ingestuurd, die ‘Rerum Novarum’ heette. De Paus, die in 1878 ‘Quod Apostolici Munerus’ de socialisten nog schilderde als een secte ongure oproermakers en roovers, had het intusschen noodig geoordeeld iets te doen om den wassenden rooden vloed in te dammen. In tegenstelling met 1878, toen geen woord critiek tegen het kapitalisme geuit werd, keerde de Paus zich in 1890Ga naar eind(66) fel tegen deszelfs uitwassen. ‘Rerum Novarum’ veroordeelt het kapitalisme niet als maatschappelijk stelsel, doch volgens de interpretatie is het moeilijk om eigendom op de gewoon kapitalistische wijze verkregen, n.l. niet uit arbeid, te verdedigen. Deze geavanceerde inzichten waren blijkbaar geboren uit het besef, dat het socialisme niet met een enkele philippica, zooals in 1878, was te verslaan. Omtrent het eigendomsrecht komt het in dien laatsten zendbrief hierop neer, dat hij, die arbeidt, recht heeft om hetgeen hij met dien arbeid heeft voortgebracht of verdiend, in eigendom te bezitten. Hoe dit laatste te bereiken is als men, volgens de encycliek | |
[pagina 71]
| |
van 1878, de arbeiders stil en tevreden houdt, staat er niet bij geschreven. Voor Maastricht - Neerland's Rome - hadden die pauselijke uitspraken geen geringe beteekenis, want het geloof in de komst van het socialisme had ook hier groote bevolkingsgroepen aangegrepen als een onafwendbaar gebeuren. De worsteling om de zegepraal van het menschen bevrijdende socialisme werd geacht in het laatste stadium te zijn. De smetteloos roode banier was het menetekelGa naar eind(67) geworden voor al wat heerschte op aarde. De onstuimige drang naar bevrijding dreef ook de Roomsch-Katholieke arbeiders tot zelfstandige actiesGa naar eind(68). Dit strookte niet met het begrip van het klassesolidarismeGa naar eind(69), zoodat de Paus een nieuwen zendbrief de wereld instuurde, waarin die acties verboden werden. Dit geschiedde in ‘Graves Communi Re.’Ga naar eind(70) Waren de Roomsch-Katholieke arbeiders aan banden gelegd, evenzoo zou gepoogd worden om de socialistische propaganda onmogelijk te maken. In 1891 hadden de katholieken met de door hen zoo gesmade liberalen bewerkstelligd, dat voor het vieren van den Eén Meidag geen enkele zaalhouder een lokaal wilde afstaan. Er zat voor de temperamentvolle socialisten niet anders op dan een openluchtmeeting te houden en aangezien ze nu moesten nemen hetgeen hun niet gegeven werd, namen ze in dit geval ook maar het allerbeste, het Vrijthof, het mooie plein in 't hartje van de stad. De aankondiging had een enorme massa menschen naar het plein gelokt, vooral arbeiders. Met hun drieën kwamen de leiding gevende Sociaal-Democraten het plein op, omstuwd door een geweldige volksmassa. Vliegen beklom den voet van een voor de hoofdwacht staande fontein. Hij maande tot stilte, waaraan een oogenblik voldaan werd. Voordat hij evenwel twee volzinnen gesproken had, | |
[pagina 72]
| |
sommeerde hem de politie zich te verwijderen. Onder groot gedrang trok Vliegen naar de trapjes tusschen de beide kerken. Op deze hoogte wilde hij de arbeiders toespreken. Er zat symboliek in deze plaats, links de Protestantsche, rechts de Roomsche kerk, wier beider richtingen de arbeiders onderling en tegenover de Sociaal-Democratie verdeeld willen houden. Vliegen stond er tusschen als symbool der eenheid, dragende de idee van klassesolidarismeGa naar eind(71), zijnde de synthese van de macht, die de arbeidersklasse scheppen kan, indien zij zich niet in confessioneel separatismeGa naar eind(72) begeeft. Een massa volk was samengedrongen tusschen beide kerken. Opnieuw sommeerde de politie om te zwijgen. Vliegen wilde echter spreken, het was immers Eén Mei, de feestdag van den Arbeid..... Sabels flikkerden op en...... handen grepen de agenten beet, ook bij hun baard.
Een verwoed geschreeuw steeg op. Overal bevonden zich politiemannen tusschen het publiek, die van hun wapens gebruik maakten. Het moet een helsch kabaal geweest zijn, want het rumoer werd gehoord tot in het Bassin op 600 meter afstand. Vliegen met een achttal personen werden gearresteerd. De vrouwen van de gearresteerden lieten zich niet onbetuigd. Er waren vele gewonden.
De ervaringen bij dit Meifeest opgedaan leidden tot een verbod voor de politie tot het laten groeien van hun baard. Deze mannelijke kenteekenen hadden getoond niet bestand te zijn tegen het vuur, waarmede de Socialistische Internationale de aanhangers bezield had.
Vanzelfsprekend werden de socialistische agitators voor den rechter gedaagd. Dit moet niet al te tragisch opgevat worden. De oude Sociaal-Democratische Bond zag in zulke strafrechterlijke procedures - en niet ten onrechte - een propagandamiddel. Zoo ook slaagde dit middel in Maastricht volkomen. Het rechts- | |
[pagina 73]
| |
gebouw werd de tribune, waar de socialisten voor een aandachtig gehoor hunne beginselen konden propageeren.
Behalve Vliegen waren ook anderen gedagvaard, zoo o.a. Verham, die er van verdacht was den agent van Oostdijk een slag te hebben toegebracht. Toen deze verdachte werd voorgeleid riep Paggels, staande op de tribune: ‘Ich wêl gehuurd weurde, ich hûb 'm die opdonder gegeve’..... Deze procedure over het houden van openluchtmeetings leidde tot een voor de socialistische partij buitengewoon belangrijke uitspraak. Verdachte Vliegen was ten laste gelegd het houden van een openluchtvergadering zonder voorafgaande vergunning van den burgemeester. De rechter besliste, dat voor het houden van zulke meetings, indien ze niet tot onderlinge beraadslaging dienden, geen vergunning noodig was en sprak op die overwegingen Vliegen vrij. In 1891 werd opnieuw een enquête ingesteld naar de toestanden op de fabrieken. G.H. Pieters is toen gehoord geworden over de toestanden aan de Papierfabriek. De stokers dier fabriek moesten 18 uren, ook 's Zondags, werken. Kwam er een vijf minuten te laat, dan werd hij niet toegelaten. In dat geval kreeg hij f. 2,50 boete, terwijl zijn opvolger geroepen werd. Was deze niet thuis, zoodat hij niet kon invallen, dan verbeurde ook deze f. 2,50 boete. Vier ketelpoetsers kregen eens ieder f. 7,50 boete of nog meer dan ze in ééne week verdienden. De directie verplichtte de arbeiders deze feiten, door de socialisten wereldkundig gemaakt, door middel van advertenties in de bladen tegen te spreken. In November 1890 was de Koning gestorven. Nu zou de revolutionnaire omwenteling toch zeker komen; zoo dachten de toenmalige Sociaal-Democraten. Geheime proclamaties werden tot het volk gericht. Welke opofferingen zich toen een Sociaal-Democraat getroostte voor zijne beginselen kon blijken uit een vertelling van Vliegen in de ‘Dageraad der Volksbevrijding’ | |
[pagina 74]
| |
over een nachtelijken tocht door sneeuw en ijs naar Valkenburg om daar de affichen aan te plakken. Bijna bevroren, gelukte het hun zich op den terugweg aan een brandenden bakoven te verwarmen. In Maastricht werd opnieuw geplakt naast de fabriekspoort, toen twee Maréchaussées aankwamen. Het manifest was staatsgevaarlijk. Tusschen het gezag en zijn belagers was een greppel. De Maréchaussées bekeken in het nachtelijk uur het gedoe der plakkers zonder te spreken, terwijl deze werktuigelijk hun werk deden in de overtuiging, dat ze in de val zaten. Toen ze de plakkaten hadden aangebracht dachten ze: Nu zal het je overkomen; doch Vliegen deed alsof en nam de kruk van de fabriekspoort in de hand en...... warempel de poort ging open. De plakkers gingen naar binnen en bleven achter de poort staan in ademlooze stilte. Ze hoorden stappen in de sneeuw van de zich verwijderende politiemannen. Het spel was gelukt.
De Maréchaussées meenden zeker, dat Regout weer iets per proclamatie aan zijn arbeiders te vertellen had. Dat het affiche tegen de monarchie gericht was zullen ze den anderen dag misschien wel vernomen hebben.
De socialisten waren in Maastricht ten zeerste gehandicapt door het feit, dat ze nergens een zaal konden bemachtigen. H. Verham dreef op den hoek van de Koestraat en de Ridderstraat een caféGa naar eind(73), dat als het socialistisch tehuis beschouwd kon worden. Daar werden cursussen georganiseerd en er was een leestafel met socialistische lectuur; doch om te vergaderen was het lokaal te klein. Alles werd er op gezet om een eigen lokaal machtig te worden. Ten slotte was het gelukt van een brouwer een gebouw te huren, gelegen in de Batterijstraat naast de opslagplaatsen van Meuffels. In de ‘Volkstribuun’ verscheen een oproep om aandeelen te nemen ad f. 2,50 per stuk. Deze - een 140 tal - waren spoedig aan den man gebracht en de vertimmering kon een aanvang nemen. Op 4 September 1892 werd | |
[pagina 75]
| |
het lokaal, ‘De Volkstribune’ geheeten, geopend. Het feest werd opgeluisterd door een 250 tal Luikenaars, die bij hun aankomst aan het station allemaal gevisiteerd werden. De harmonie van Herstal kon niet komen, aangezien verboden was te musiceeren. In haar plaats was de arbeiderszangvereeniging ‘L'Echo Populaire’ uit Luik gekomen. Er waren delegaties uit Noord-Brabant en Aken aanwezig. Als sprekers traden op Demblon uit Luik en D. Nieuwenhuis. Het nieuwe lokaal was slechts vijf meter breed en 27 meter lang. Het was artistiek verzorgd door een proletariër schilder, die op het gordijn van het tooneel een vrijheidsmaagd had geschilderd en aan den wand een groep arbeiders, die een weldoorvoede kapitalist op een schotel droegen en hem op een vuilnisbelt deponeerden. - Dat moet je toch zien, was het aanmoedigend verzoek van de leden van den ouden Socialistenbond. Dan werden 's avonds de kragen opgeslagen en sloop men als een dief in den nacht naar de Volkstribune, waar men kennis maakte met de nieuw aangekomenen, die, als ze zich aansloten, als eedgenooten beschouwd werden. Allen voelden zich samen bedreigd, allen konden op elkaar vertrouwen. De leestafel was rijk van socialistische lectuur voorzien. Behalve de Hollandsche socialistische weekbladen en tijdschriften lagen ter lezing. ‘De Werker’ en ‘De Wacht’ uit Antwerpen, ‘De Vooruit’ uit Gent, ‘Le Peuple’, ‘L'Union Socialiste’ uit Verviers, ‘Le Révolté’ en de Berlijner ‘Volkstribüne’. In October 1892 sprak J.H. Geel uit Amsterdam, die wegens een aanslag op een Commissaris van Politie zes jaar gevangenisstraf had ondergaan. Toen reeds telde de afdeeling Maastricht eenige honderden ledenGa naar eind(74). Het was juist deze groei van de beweging in Maastricht, die tot een felle reactie leidde. ‘De Maastrichtenaar’ schreef: ‘Het rondventen van dat allerverderfelijkst geschrift “De Volkstribuun” is onduldbaar. | |
[pagina 76]
| |
De Raad vaardigt verordeningen uit tot wering van de ons dreigende cholera epidemie. Het socialisme is evenwel een epidemie gevaarlijker dan de Aziatische cholera.’ Ook in Roermond werden de tegenstellingen hoe langer hoe dreigender. Een inzender uit die plaats, zich noemende Christophe, had in de Volkstribuun geschreven, dat twee Maréchaussées aldaar, die de colportage met de ‘Volkstribuun’ hadden belemmerd, dronken waren geweest. Hiervoor werden Pieters en Vliegen aangeklaagd wegens beleediging. Pieters schreef, dat Vliegen niets met het geval had uit te staan, doch omdat er twee gezagdragers zouden zijn beleedigd, moest men blijkbaar ook twee beklaagden hebben, oordeelde hij. Op 3 FebruariGa naar eind(75) kwam de zaak voor de Rechtbank te Maastricht. De tribunes waren stampvol. Vliegen deelde den rechters mede, dat het hem onbekend was, dat in Roermond twee Maréchaussées leefden, waarvan de een Wolter Smit heette en de ander Stoffel Peute. Hoe zou hij dan kunnen weten, dat die twee er een eerlijken naam op na hielden?... De rechter stelde de vraag, wie die Christophe was, die het stuk onderteekend had. Vliegen merkte op, dat hij dit ook niet wist. Er was eens in Roermond een Christophe van den toren gevallen. ‘Kan die het soms niet zijn, heer rechter?’ vroeg hij... Vliegen hoorde een maand gevangenisstraf tegen zich eischen en Pieters veertien dagen hechtenis, of f. 50 boete. De uitspraak was bepaald op Carnavals-Maandag. Geen wonder merkte Vliegen op, dat het een gekkenvonnis zal zijn. Vanaf den tijd dat de socialisten een eigen gebouw hadden, werden er ongeveer om de veertien dagen openbare vergaderingen gehouden, die steeds veel bezoekers trokken. Onderwerpen, die belangstelling inboezemden, waren er in overvloed. Begin Maart 1892 had er een tusschentijdsche verkiezing voor den Gemeenteraad plaats. Vele arbeiders hadden het kiesrecht weten te krijgen als loon- of huurkiezer. Regout had laten nagaan, | |
[pagina 77]
| |
wie van zijn personeel kiesgerechtigd was; deze werden op 't kantoor ontboden, waar hun gelast werd op den katholieken candidaat te stemmen. De opzichter Beckers vulde van meerdere personen persoonlijk het stembiljet, dat de kiezers thuis bezorgd kregen, in. Op de markt bij het stemlokaal stonden de opkoopers van de stemmen. Dit alles deed de Volkstribuun uitroepen: ‘Arbeiders! Wacht U voor zakkenrollers!’... Inderdaad! Het Eén Meifeest gaf in 1892 aanleiding tot het treffen van buitengewoon veel voorzorgsmaatregelen door de overheid. Het garnizoen was in de kazernes geconsigneerd. De Politie was versterkt met Maréchaussées. De brandweer had alle slangen gereed om eventueel in te grijpen. Het geheele gemeentepersoneel moest in dienst blijven om zoo noodig mee te helpen de orde te handhaven. Dit alles wees op een nervositeit bij de autoriteiten, die in hoofdzaak voortsproot uit het voorval in 1891. De stoet werd aan het station opgesteld, waar Vliegen, staande op een stoel aan den Parallelweg, de demonstranten toesprak. Daarna werd door de stad getrokken, ook langs de geweerfabrieken in de Grachtstraat, waar een aantal ruiten door straatbengels werd ingegooid. De ‘Courier de la Meuse’ leidde hieruit af, dat de socialisten het plan hadden gehad zich van wapens te voorzien, en, schreef het blad: ‘bij gebrek aan manifestanten werd de manifestatie op de Boschstraat ontbonden.’ Het moet wel een raar schouwspel geweest zijn, te zien hoe zoo'n manifestatie zonder manifestanten ontbonden werd! L. Regout kon zich niet indenken hoe het bestaanbaar was, dat de socialisten maar vrijuit propaganda konden maken in Maastricht's straten. Dit deed hem verzuchten: ‘Was ik alleen maar baas, ik zou ze wel krijgen, dat kanalje!’ Voor de schafttijden aanbraken gingen de Regouts buiten de fabriekspoorten een inspectietocht houden om te zien of er geen | |
[pagina 78]
| |
roode propagandisten in de omgeving waren, die geschriften wilden verspreiden. Was dit het geval dan liet Regout - die de ‘Mosa’ exploiteerde - ‘zijn’ volk niet de poort af, voor de socialisten weg waren. Ook hiertegen werd een middel gevonden. De propagandisten kropen nadien in de hooge boomen langs den weg. Als Regout dan kwam kijken was niets te bespeuren en reed hij met zijn paard en rijtuig weg. Nauwelijks ging de poort open of een regen van circulaires daalde op de uitstroomende arbeiders neer. In zijn fabriek heerschte L. Regout met onbegrensde macht. Een arbeider, dien hij eens op bijzondere wijze wilde straffen, gelastte hij een steen, die uit een oven was gevallen, er weer in te zetten. De man wees er op, dat dit toch in zoo'n hitte niet te doen was: - ‘Kan niet donderen’, zeide Regout, ‘Je zet dien steen erin’. Maar meneer, ik zou in dien oven dood kunnen blijven! - ‘Kan me niet schelen’, herhaalde Regout: ‘Plaats je den steen of!... Je hebt te kiezen’. ‘Ik zal 't doen’, zei de arbeider, ‘doch we zijn beiden katholiek; U zult me wel vergunnen, dat ik eerst ga biechten.’ Toen liep hij weg. Regout was overtroefd... - Een glasblazer, die een pleister op een wond had, dwong hij de wond te laten zien, waarbij hij gebood de pleister uit de wond te trekken. De arme kerel deed het onder de ergste pijnen. ‘Ik zal ze wel krijgen, dat kanalje’ was L. Regout zijn leus. De Regouts bepaalden zich evenwel niet alleen tot optreden in hun fabrieken. In werkelijkheid zijn zij de geestelijke vaders van den Roomsch-Katholieken Volksbond. Om mee te helpen het Eén MeifeestGa naar eind(76) van de socialisten te doen mislukken, hadden zij de grootste zaal in de stad afgehuurd en het kamerlid Willem PastoorsGa naar eind(77) geinviteerd om een rede te komen uitspreken. Een klein groepje ambachtslieden en een aantal arbeiders waren gedwongen naar den spreker te gaan luisteren en zich na diens | |
[pagina 79]
| |
betoog op te geven van den ‘spontaan’ op te richten Volksbond. Het waren allen lieden, die van de promotors afhankelijk waren. De afdeeling kwam ‘natuurlijk’ tot stand. Een groot aantal Roomsche notabelen traden als beschermers van het armzalige wichtje op. Plotseling hadden zij zich herinnerd, dat er in Masstricht voor de arbeiders iets te doen viel. Pastoor Menten was de geestelijke leider. Na de oprichtingsvergadering werd opnieuw een bijeenkomst gehouden en alle arbeiders van Maastricht werden uitgenoodigd zich te scharen om den Volksbond. De pastoor gaf geen gelegenheid tot debat. Als protest hiertegen trokken velen hun schoenen uit en sloegen met de hakken op de tafels. - En zoo werd de R.K. Volksbond ten doop gedragen.
Munie God en Franssen waren lid geworden van den Sociaal-Democratischen bond. Hunne beginselen waren een belemmering geworden om zich te laten inlijven bij Maastricht's dienstdoende Schutterij. Den echten burger van Maastricht was het een eigenschap geworden om zijn critiek te uiten in geestige verontwaardiging. Zoo was dit ook het geval met beide jonge socialisten. M. God had een schuttersuniform toegestuurd gekregen waarvan de afmetingen geen rekening hielden met zijn merkwaardigen lichaamsbouw. Hij had n.l. zeer korte beenen, waardoor zijne broek 20 centimeter over de punten van zijn schoenen hing. Franssen, die beter gesitueerd was, moest zich zelf een uniform aanschaffen. In plaats van een model schutterspak trok hij een veel te tuime jas aan met groote felkleurige ruiten, scharlakenrood en grasgroen. Over zijn broekspijpen trok hij schrilkleurige dameskousen, terwijl hij z'n voeten versierde met slofjes waarvan de achter enden weggesneden waren. Beiden gespten over deze tenue's den koppelriem en hingen | |
[pagina 80]
| |
het geweer aan den schouder. ‘Ziezoo’ zei God, terwijl hij struikelde over een der uitstekende broekspijpen. ‘En nu naar de inspectie.’ Ho! Ho! merkte Franssen op. ‘Ik heb nog geen sjako.’ Ja juist! eerst een sjako. Een oude hooge hoed werd schuin op den bodem uitgesneden en een capsul van een flesch van Berkels oude klare diende als cocarde en zoo trokken de potsierlijke antimilitaristen op een zonnigen morgen door Maastricht's straten naar het exercitieterrein. Zij waren een uur te vroeg. In tegenovergestelde richting klopten de beide helden de wacht vóór den ingang. M. God slingerde bij iederen stap de flodderende broekspijpen de lucht in, terwijl Franssen eveneens uitbundige belangstelling genoot. De staf van de Schutterij zette hun die mop duur betaald, doch ten slotte bleef er niets anders over dan de beide roode rakkers uit den schuttersdienst te ontslaan tot groote vreugde der beide haters van de Zondagsche militaire poppenkasterij. Vliegen en Pieters hadden tegen het vonnis van de rechtbank, inzake beleediging van de twee Maréchaussées, hooger beroep aangeteekend, waarvoor ze op 17 Mei 1893 te den Bosch terecht stonden. Vliegen verdedigde zich als volgt: ‘Het getuigt misschien van een zekere, ja misschien wel van een zeer groote mate van naïviteit, voor een socialist om eenige hoop te vestigen op een hooger beroep in een zaak, waarin het zoo in het oog loopend te doen is geweest om ons beiden eens kennis te doen maken met de gevangenis. We hebben immers socialisten zien veroordeelen voor nietige feiten tot anderhalf jaar gevangenisstraf. Het aantal vervolgingen en de groote straffen toonen ons genoegzaam aan, dat wij een tijdperk van vervolgingen doorstaan. 54 van mijn partijgenooten zuchten in den kerker.’ - En verder: ‘Gezag en vrijheid zijn een paar antagonismen. Heusch, | |
[pagina 81]
| |
mijne heeren, ik wist niet dat er ergens op de wereld twee menschen waren, die Wolter Smit en Stoffel Peute heetten.’ Na het requisitoir zei Vliegen: ‘dat de procureur van de plaats waar hij stond gebruik had gemaakt om de beklaagden te beleedigen, door te zeggen, dat zij scholden, lasterden en logen. Evenwel heb ik nog nooit zoo een scheldpartij bijgewoond als hier tegen ons.’ De president: ‘Als ge zoo doorgaat, dan.... Vliegen: ‘De wet geeft mij het recht op verdediging. Ik vraag, of het niet waar is, dat de procureur ons uitschold voor leugenaars tegen beter weten in? Hij zegt, dat wij van lasteren een industrie maken. Welnu, dat is laster, gemeene laster!’ De president hamerde en wenkte de deurwaarders, die met behulp van twee Maréchaussées Vliegen wegbrachten. Over dit optreden protesteerde Vliegen bij den Minister van Justitie, zoo ook over het gezegde van den procureur, dat hij en Pieters laaghartige boosdoeners waren. Op 26 JuliGa naar eind(78) 1893 sprak Van Emmenes te Maastricht over de Justitieterreur, en werd een motie aangenomen tegen het optreden der klassejustitie. Vliegen was tot een maand gevangenisstraf veroordeeld. Toen hij aan zijn werkkring ontrukt was, staken de anarchistische neigingenGa naar eind(79) in de Volkstribuun weer bedenkelijk den kop omhoog. De woordkeus over de kiesrechthervorming gaf dat voldoende weer. Zoo zou minister Tak zijn kieswetsontwerp in de dolle hondsdagen in behandeling komen. Intusschen zou de geestdrift in de S.D.A.P.Ga naar eind(80) zoo verflauwd zijn voor het kiesrecht, dat alleen een zekere groep ‘heeren’ in de Partij het den kant van het parlementarisme wilden uitdrijven. Toen Vliegen in vrijheid gesteld was werd er een groot feest gehouden in de Volkstribune, waarbij Bengaalsch vuurwerk werd ontstoken. Zelfs was er een delegatie uit Luik om hem te begroeten. Hoe de bevolking reageerde op die terreur der Justitie bleek | |
[pagina 82]
| |
duidelijk bij de gehouden raadsverkiezing na zijn invrijheidsstelling. Van de 1196 stemmen kreeg Vliegen er reeds 230, een cijfer, dat het drievoudige was van de stemming in 1890Ga naar eind(81). |
|