Een eeuw modern kapitalisme. De Regouts. Leed en strijd van Maastricht's proletariaat
(1976)–Michael Ubachs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Hoofdstuk I.Tijdperken, waarin de menschheid aan zware beproeving blootgesteld was, hebben zich steeds gekenmerkt door geestelijke inspanning om het noodlot zooveel mogelijk te keeren. De intelligentie en het vernuft kregen in die perioden de schoonste kansen om zich te ontplooien en de beschaving te dienen, hier was het het bloote toeval, dààr de vrucht van inspannende studie, die de cultuur vooruit hielp. Eenvoudige voorvallen leidden soms tot grooten maatschappelijken vooruitgang. Toen Maastricht een belegerde stad was kon de zoon van de weduwe Regout-NijstGa naar eind(7) niet meer in de omgeving van Luik de noodige inkoopen doen voor zijn aardewerkwinkel, want het heele gebied wemelde van opstandelingen. Dit inconveniënt kwam den jongen Petrus Regout niet zoo ongelegen. Zou hem thans een kans geboden worden om zijn lang gekoesterden wensch, zelf een glasblazerij te beginnen, in vervulling te doen gaan?? Inderdaad, het lukte hem niet alleen, doch hij werd een der grootste industrieëlen van zijn tijd; hij werd een de rijkste burgers van ons land en de pionier voor de industrialiseering van Limburg's hoofdstad en heel Nederland. Hij was het stuwend element, de geweldige motorische kracht, die den eersten stoot gaf om de sluimerende krachten tot daden aan te zetten. | |
[pagina 16]
| |
P. Regout. werd geboren den 25sten Maart 1801Ga naar eind(8) te Maastricht., Hij was het eenig kindGa naar eind(9) van P.L. Regout en G. NijstGa naar eind(10). Zijn vader dreef een glas- en aardewerkwinkel en stierf in 1814 tengevolge van zijn opofferingen aan het Fransch garnizoen betoond, dat door een zware typhus epidemie geteisterd werd. Vooral in de kazerne in de Helstraat waar zeer vele soldaten aan die ziekte stierven vertoefde hij veel om bijstand te verleenen. De jonge Petrus was toen 13 jaar oud. Hij moest na den dood van zijn vader het gymnasium verlaten om zijn moeder in den winkel, aan de Nieuwstraat, behulpzaam te zijn. Zijn grootvader, die eveneens Petrus Regout heette, had tot 1770 een pijpenfabriek in Maastricht, die volgens een oude oorkonde op 27 Juni 1770 naar Luik verplaatst werd. Het doodeenvoudige feit, dat alle potten en glazen uitverkocht raakten, was de oorzaak van de stichting der Maastrichtsche glas- en aardewerkindustrie. Er heerschte in dien tijd in de stad een enorme werkloosheid. In 1834 kon Maastricht eenigermate herademen, doordat de algeheele insluiting een einde genomen had. Hierdoor werd het mogelijk de grondstoffen te verkrijgen voor de glasfabricage. De eerste proeven werden genomen in een huis op den hoek van de Boschstraat en de Grachtstraat door een Maastrichtsche familie. Deze proeven slaagden naar wensch. Nadien verkreeg P. Regout financieelen steun van Koning Willem I en werd op een terrein van het vroegere Penitentenklooster aan de Boschstraat een glasfabriek gesticht. Een jaar na de oprichting werkte Regout reeds met meer dan honderd arbeiders. In 1836 werd de aardewerkindustrie gesticht. Pas ruim 70 jaren later kreeg de onderneming den raadselachtigen naam van ‘De Sphinx’. De fabriek nam een enorme vlucht. Vooral na de afscheiding van België in 1839 kon de ondernemingsgeest van P. Regout zich breed ontplooien. Ook het feit, dat de industrieel met den koning op intiemen voet leefdeGa naar eind(11), was voor hem een introductie om in alle Nederlandsche gewesten zijn produkt aan de markt te brengen. In 1841 had Regout zijn winsten zóó | |
[pagina 17]
| |
zien toenemen, dat hij 's Ksning's jachtslot, Vaeshartelt kon koopenGa naar eind(12). Zeer trotsch was P. Regout op zijn hippische prestatie van 1842 toen hij in zijn hoedanigheid van Commandeur der Eerewacht des Konings, deze naar Aken uitgeleidde deed en met één en hetzelfde paard in vijf kwartier den afstand van 30 kilometer aflegde. De invloed van Regout op den koning moet zeer groot geweest zijn. Dit demonstreerde zich zeer duidelijk door het feit, dat de gemeente Maastricht geen vergunning kon krijgen voor het aanleggen van gasleidingen ter verlichting van de stad, terwijl dit voorrecht wel aan Regout werd verleend. Hij kreeg vergunning om met de in zijn fabriek vervaardigde glazen buizen de gasleiding aan te leggen voor vier honderd ‘gasbekken’. Het gemeentebestuur zag deze bavoorrechtiging met leede oogen aan. Regout stoorde zich niet aan de protesten der stedelijke magistratuur en legde in de straten rustig zijn gasleidingen. Er was toen moed voor noodig om tegen Regout en den koning op te treden; toch geschiedde het. De stedelijke overheid ging procedeeren tegen den koning en den commandant van diens eerewacht, RegoutGa naar eind(13).... Eerst in 1859, onder het bewind van ThorbeckeGa naar eind(14), werd de procedure door den Hoogen Raad in het voordeel van de stad beslist. In dien tusschentijd had de absolute monarchie plaats moeten maken voor den constitutioneelen regeeringsvorm. Regout werd genoopt de glazen buizen weg te ruimen. Hij, die de eerzucht en het autoritair optreden van den industrieel kende, kon beseffen, dat dit niet minder beteekende dan een openlijke breuk met de Regeering. Regout had grootsche idealen op economisch gebied. In 1845 stichtte bij met buitenlanders de Aken-Maastrichtsche Spoorweg Maatschappij. Hij zelf werd president commissarisGa naar eind(15). De toenmalige minister van Hall droeg de Dominiale Steenkoolmijnen aan de Maatschappij over ten dienste der onderneming. | |
[pagina 18]
| |
Ook kwam de spoorlijn Simpelveld-KerkradeGa naar eind(16) tot stand. In 1846 had Regout zijn bemoeiïngen op velerlei terrein uitgestrekt en stichte hij de wapenfabriekenGa naar eind(17). De Koning verleende hem tot dat doel opdracht om 25350 vuursteen geweren te transformeeren in percussie geweren. In 1851 werd op zijn initiatief de Koninklijke Nederlandsche papierfabriekGa naar eind(18) gesticht onder de firma Lhoêst-Lammens en Co. Een stoombootdienst tusschen Rotterdam en Maastricht werd door hem in 't leven geroepen. Regout stond bekend als een zelfzuchtige persoonlijkheid. In, 1850Ga naar eind(19) droeg hij de fabrieken over aan zijne vijf zonenGa naar eind(20), doch hij bleef mede tot zijn dood toezicht houden. Zijn levensdoel was aan ieder zijner vijf zonen een groot kapitaal na te laten en hun ieder een schitterend buitenverblijf in Limburg's schoone landouwen te schenken. Graag had hij zich gekozen gezien tot lid van de Provinciale Staten. Zijn politieke rivalen wisten dit te verhinderen. Als compensatie benoemde hem de koning tot lid van de Eerste KamerGa naar eind(21). Geruimen tijd was bij lid geweest van den Maastrichtschen gemeenteraadGa naar eind(22). Toen het gezantschap bij den Paus in de Zeventiger Jaren werd opgeheven wilde hij voor de handhaving van dien vertegenwoordiger een jaarlijksch bedrag geven van f. 3000. Eveneens bood hij den Paus zijn buitengoed Vaeshartelt aan om zich na diens terugdringen binnen het Vaticaan in Limburg te komen vestigen. Als het aan Regout gelegen had dan was Maastricht de residentie van den katholieken Kerkvorst geworden. De industrieel bezat benevens het slot Vaeshartelt nog alle andere in de buurt liggende buitengoederen met lusttuinen, zooals Klein Vaeshartelt, Grande Suisse, Petite Suisse, zoomede het kasteel van Hocht aan de westzijde van de Maas. Petrus Regout stierf in 1878 op zijn slot Vaeshartelt. Vanaf 17 Juni 1825 was hij gehuwd geweest met Maria Aldegonda Hoeberechts. Om een inzicht te krijgen in de politieke en sociale opvattin- | |
[pagina 19]
| |
gen van den industriekoning, kan het beste de door hem zelf in 1858 uitgegeven brochure ‘Pauperisme en Industrie’ geraadpleegd worden. Petrus Regout gaf daarin de volgende ontboezemingen. ‘Wij leven in een tijd waarin zich het verschijnsel openbaart, dat naarmate beschaving en rijkdom in het algemeen vooruitgaan, de armoede aan de andere kant toeneemt. - Dat, hoe meer de beschaving toeneemt, hoe meer de kracht van het kapitaal zich doet gevoelen, de minder bevoorrechten des te grooter bezwaar ondervinden om zelve het noodige te verdienen.’ ‘We hebben de meest uitzinnige stelsels en zonderlingste theorieën hooren verkondigen. Het is nog slechts weinige jaren geleden, dat de woorden, pauperisme, democratie, socialisme en communisme in ieders mond lagen en als zoovele spooksels de maatschappelijke orde dreigden omver te werpen.’ Met kracht komt de schrijver op voor het recht van eigendom. Hij was verbaasd - hoe het kwam, ‘dat in zijn eeuw, dat recht in twijfel getrokken wordt.’ - Hierbij zou aangeteekend kunnen worden, dat Kerkvader Ambrosius één der kerkvorsten was, die reeds in de vierde eeuw het bezit aan wederrechterlijke toeëigening toeschreef!... Regout zeide ervan, ‘dat het recht van eigendom wordt aangerand door hen, die de eeuwig wijze wetten der Voorzienigheid miskennen, die den plicht tot den arbeid verwarden met recht op arbeid.’ Hij was verheugd ‘dat Nederland bewaard bleef van een strijd op leven en dood, tusschen al wat bezat en niet bezat.’ Hij was ervan geschrokken, ‘dat in de Vijftiger Jaren van de vorige eeuw 200,000 menschen in ons land het heele jaar leefden van de openbare liefdadigheid en er bijna 300,000 niet behoorlijk in hunne behoeften konden voorzien.’ Regout schreef. ‘Als lid van de wetgevende macht is het vraagstuk in het algemeen en meer in het bijzonder wat de Maatschappij van WeldadigheidGa naar eind(23) betreft, mij nog in de laatste dagen voor oogen gekomen, ik heb daaruit aanleiding genomen om eenige denkbeelden daaromtrent op papier te brengen.’ | |
[pagina 20]
| |
Daarna ontvouwde hij zijn standpunt over de landbouwkoloniën van genoemde Maatschappij om tot de conclusie te komen: ‘dat in de industrialiseering van het land onbegrensde mogelijkheden liggen’ doch: ‘Wij hebben overal het bezwaar, dat de dagloonen zeer hoog zijn om de werklieden te onderrichten, totdat ze voordeel voor den patroon afwerpen’ en verder: ‘Op dat deel der bedelende bevolking echter moet bovenal gewerkt worden, natuurlijk kan alleen lichte arbeid aan kinderen opgedragen worden, fabrieksarbeid schijnt daartoe bij uitstek geschikt.’ In het heele betoog over de paedagogie van ‘het bedelende volk’ werd tot dan toe aan onderwijs niet gedacht. Regout was van oordeel: ‘dat de Regeering geen fabrikant mag en kan zijn. Dit zou de concurrentie van allen zijn tegen één.’ Hij verlangde ‘dat de bedelaars’ - dit waren de tienduizenden aan hun lot overgelaten en zwervende werkloozen - in handen van de industrieelen werden gegeven.’ Maar, klaagde hij: ‘Hoe den industrieel te bewegen, die lieden tot zich te nemen?’ - Het was omstreeks dien tijd, dat Regout het tweede buitengoed kocht voor één van zijne vijf zonen!.... ‘Vooreerst’, zeide Regout, ‘moet de gemeenschap den ondernemers kosteloos grond ter beschikking stellen om fabrieken op te bouwen, daarnaast kan vrijstelling van grond- en andere belasting gegeven worden. De Staat moet niet te karig zijn met het gratis verstrekken van grond; gedacht moet worden aan uitbreidingen, dus moet de Staat niet op een hectaar gronds kijken, want, zegt Regout, men moet in 't oog houden, dat de arbeiders ook gehuisvest moeten worden. Vanwege het toezicht moeten deze rond de fabriek wonen. De arbeiders worden door den Staat aan den ondernemer verstrekt, naar gelang de afname. Voor ieder mannelijk persoon, die de fabricant afneemt betaalt de Staat 10 cent per dag. Voor elke vrouw, 8 cent per dag. Voor personen beneden de 20 jaren betaalt de Staat 5 cent per dag.’ | |
[pagina 21]
| |
‘De uitkeering’ - moest volgens deze formule - ‘drie jaren lang per stuk geschieden.... De fabrikanten zullen intusschen gedeeltelijk belast worden met het onderhoud der aan hunne zorgen toevertrouwde personen, wier aantal wellicht vermeerderd zal kunnen worden met onvermogende familieleden tegen een vergoeding van f. 50, -’. Verder wenschte Regout nog bepaald te zien: ‘Dat de Staat + 50 procent der stichtingskosten van de fabrieken uit de Staatskas bekostigde. Het schenken van al die voordeelen achtte hij noodig, omdat in den eersten tijd een ongeoefend personeel, van den beginne af tot den fabrieksarbeid moest worden opgeleid en geen voordeelen voor den fabrikant afwierp.’ - Toen P. Regout ook dit had neergeschreven had hij de kapitalen vergaard voor het derde landgoed voor een van zijne vijf zonen!... Hij achte verder noodig: ‘dat strenge maatregelen van tucht genomen moesten worden.’ In de nieuwe industrie-centra moest het bestuur gevoerd worden door van Staatswege bezoldigde ambtenaren. Twintig jaren moest de Staat al de kosten dragen, die ten laste kwamen van de nieuw gestichte gemeenten. Ook de heele politie en het onderwijs moesten door den Staat bekostigd worden; terwijl de in de koloniën aanwezige geestelijken een bezoldiging uit 's Rijkskas moesten blijven trekken. ‘Ter verzekering van de orde, moet’, zoo vervolgde Regout: ‘Volgens het Pruisische stelsel een compagnie Dragonders, alsmede Maréchaussée in die streken garnizoen kiezen. Een cellulaire strafgevangenis moet er zijn waarin de behandeling zóó moet zijn, dat ieder de lust vergaat er voor de tweede maal in te verzeilen. “Oproerige elementen dienen, volgens Regout's beginselverklaring, opgesloten worden. In den eersten tijd is echter ook noodig, dat de Staat en de | |
[pagina 22]
| |
gemeenten blijven zorgen voor het onderhoud der aan de fabrikanten toevertrouwde personen.” - En omstreeks dien tijd waren Regout's winsten zoo gestegen, dat hij het vierde lustoord voor een van zijne vijf zonen koopen kon!.... In het begin der Zestiger Jaren in de vorige eeuw bond de toen reeds bejaarde Regout den openlijken strijd aan tegen den grooten hervormer Thorbecke, den man, die, na de revolutie-vloedgolf in 1848, de leiding der Regeering op constitutioneelen grondslag overnam van den Koning. In een brochure, in 1864 uitgegeven, komt Regout's openlijke kritiek los op den grooten staatsman Thorbecke, die door den kieskring Maastricht naar de Kamer was afgevaardigd. Het ministerie Thorbecke werd door Regout een “doctrinaire côterie” genoemd, een bekrompen partijdige kliek, terwijl hij zich nog steeds een vurig bewonderaar van het van zijn grootsten luister ontdane koningschap toonde. Aan het slot van de brochure gewaagde hij van Zijne Majesteit, onzen geëerbiedigden Koning, aan wien hij ter herinnering bij het vijftigjarig feest der Nederlandsche Onafhankelijkheid een album aanbood waarin al de bezittingen der Regout's waren afgebeeld. - Toen was Regout een heel rijk man en had hij de schatten vergaard voor het vijfde landgoed voor een zijner vijf zonen!.... In de aangehaalde brochureGa naar eind(24) keert zich de afkeer tegen Thorbecke vooral in de critiek op den aanleg van de spoorlijn door het bosch tusschen Bunde en Elsloo. Regout schreef: “Ik zou eenieder waarschuwen dien weg te berijden, want men loopt gevaar evenals de rails in den grond weg te zinken, want er zijn daar groote watersprongen in den berg. Onderscheidene dagbladen hebben reeds de verschrikkelijke verwoesting aan den spoorweg te Elsloo gekenschetst. Over 400 el is de in aanleg zijnde spoorwegdijk met rails en dwarsliggers in | |
[pagina 23]
| |
een diepte van zestig voet weggezakt, waarbij 150,000 kubieke ellen grond zijn weggedreven, dennenbosschen zijn door elkaar geslingerd. In een woord, alles lijkt op een aardbeving. Deze grondverschuivingen geschiedden tot driemaal toe.” Thorbecke werd het zwaar aangerekend, dat hij, ondanks al deze gebeurtenissen, toch den spoorweg door het bosch liet aanleggen, een plaats, waar in 1772 plotseling een waterbron uit den berg spoot en groote brokstukken van den berg met hoomen en al meervoerden in de richting van de Maas.’ Nooit heeft P. Regout, als hij naar het Noorden reisde, evenals zijn zoon Eugéne, de treinreis over dit baanvak willen doen. Hij liet zich in dat geval per rijtuig naar het naburige Beek rijden, waar hij in den trein in en uit stapte. Dat zijn visie in dezen geen loos ‘idee fixe’ was, bewees de in 1928 plaats gehad hebbende nieuwe grondverschuiving, waarbij eveneens de spoorlijn in dat bosch totaal ontredderd werd. Een andere grief tegen Thorbecke was het in 1863 met België gesloten MaastractaatGa naar eind(25), waarbij Regout den bewindsman verweet terwille van een Leopoldsorde de belangen van Nederland verwaarloosd te hebben. - Ook het feit, dat Thorbecke het gezag der stedelijke magistratuur stelde boven de tanende macht van den industriekoning, griefde deze bovenmate. De onteigeningen ten algemeene nutte, in zooverre ze niet ten behoeve van de bezitters geschieden, deden hem verzuchten ‘dat de gemeenschap ondergraven werd!....’ Regout klaagde: ‘dat daardoor - bij het verbreeden van enge straten - “zijn” arbeiders het dak boven het hoofd werd weggebroken’ en verzuchtte, ‘dat hij daardoor genoopt was “cite's ouvrières” te bouwen.’ Petrus Regout had vele zijner levensidealen in vervulling zien gaan. Hij was zes malen gedecoreerd, waaronder Pauselijke en Koninklijke onderscheidingen. Zijne vijf zonen waren opgevoed in een sfeer van ongebreidelde | |
[pagina 24]
| |
zucht om zich ten koste van den evenmensch, en speciaal van de arbeiders, te verrijken. Zij hadden een leerschool doorgemaakt welke hun de idee had bijgebracht, dat de arbeider het object was om schatten mee te vergaren, een object, dat alleen plichten doch geen rechten kon doen gelden. Het devies der Regout's voor hun hoorigen - want dit waren de arbeiders inderdaad - was onderworpenheid. De winsthonger was over de hunnen vaardig geworden in steeds fellere mate, zooals over allen die de productiemiddelen in handen krijgen. Doch speciaal in het wapenschild der Regout's stond geschreven: Winst! Rijkdom! Weelde! |
|