| |
| |
| |
[Recht op o mensch slappe handen en knien]
Na de wijse: Van den hondert en vierden Psalm.
REcht op o mensch slappe handen en knien
Doet recht loop met u voeten met ien,
God clopt aen u gemoet wilt hem in laten,
Laet u van het vleys noch werelts bepraten,
Wat sweeft noch in u sin? De lusten mal,
Waer na dat niet comt, dan verdriet misval.
Ghevoelt een niuwe geest, door Gods krachten
Keert u tot God, met woort, werck en gedachten.
Laet Godes geest werck-meester in u zijn,
Sy is krachtigh, en sterck, ghelijck de wijn,
Als nieuwe most, die eer hy is verlaten,
Leyt met ghewelt, en worstelt in die vaten,
Nu over hoop, dan weder neer gheparst,
Tot dat daer na het Ox-hooft openbarst:
So gatet oock met Gods geest in de menschen,
Nu neder druckt, dan werckende na wenschen,
En rijst weer op, toe dat hy met ghewelt
Van Godt gesterckt, ten laetsten houdt het velt,
Sweeft door Godts kracht boven alle sondberghen,
| |
| |
Gaet als een helt des werelts wesen terghen,
Grijpt stout-moedigh hun lusten by die kop,
Stootse daer heen, en sitter boven op,
Is een vry Heer, en Meester van sijn sinnen,
Werpt 'taertsche ter neer, om't eeuwig te winnen.
Seght tot die lust, 'tsy datse wil of niet,
Ghy sult voortaen staen onder mijn ghebiet,
Ghy sult u bedrijf, ende loose streken,
En u dulle loop, nalaten, afbreken,
Ghy sult niet na als voor, stout zijn en coen,
Ooc geen quaet voen, noch cromme sprongen doen,
En maeckt met u gheest, een nieu verbonde,
Niet meer te zijn een slave van die sonde.
Laet u eyghen sin, ofte slim-ghebreck
Niet hebben ghebiet, te buyghen u neck:
Maer dwinght u sinlijckheyt na Gods behagen
Maeckt met u gesicht voor u leve daghen,
Een vast accoort, wat schoon is te versmaen,
V ooren op ydelheyt gheen acht slaen:
Weest Meester over u lichaem en leden,
Wilt al u tijdt op't salighste besteden.
Siet dat ghy u ghedachten palen set,
Weyden sy uyt haeltse weer onder't net
Des Euangeli, om haer te beheeren,
Wilt u inwendigheydt in Godt vermeeren,
| |
| |
In waken, slapen, ghepeynsen en droom,
Houdt u ghemoet, en leden inden toom
Soo sijt ghy stercker, als die steden winnen,
En sult met Godt seeckere ruste vinnen.
Na beter.
|
|